Naar hoofdbladzijde / Na hoofbladsy
  Thuis/Tuis   |   Marcel Bas   |   Nieuws/Nuus   |   Vragen/Vrae   |   Links/Skakels   |   Contact/Kontak


Artikelen en bijdragen
Artikels en bydraes

De Afrikaanse taal
Die Afrikaanse taal

De Nederlandse taal
Die Nederlandse taal

Zuid-Afrika
Suid-Afrika

De Afrikaanstaligen
Die Afrikaanstaliges

De Nederlandse cultuur
Die Nederlandse kultuur

Heel-Nederland
Groot-Nederland

Europa
Europa

De volksliederen (MP3)
Die volksliedere (MP3)

Texts in English
Tekste in Engels

Het Zwarte Piet-hoekje
Die Zwarte Piet-hoekie

Grote AF-NL woordenlijst
Groot AF-NL woordelys



U kunt hier het boek bestellen





Teken of kyk na ons besoekersboek



Volg ons ook
op Facebook

Volg ons ook op Facebook

De Roepstem
Die Roepstem




eXTReMe Tracker
Engelbert Dollfuss

Corporatisme in Oostenrijk

Door Marcel Bas



Inhoud

Ten Geleide

Sober, integer en populair

Corporatisme

Economische depressie

De corporatistische staat

De nazi-terreur

Voetnoten en geraadpleegde literatuur



Engelbert Dollfuss

Engelbert Dollfuss



 

'Autoriteit is niet synoniem aan despotisme. Autoriteit betekent de geordende uitoefening van macht – leiderschap door verantwoordelijke en onbaatzuchtige mensen die bereid zijn hun eigen belangen op te offeren’

Engelbert Dollfuss

‘Dollfuss (…) een kleine man van arme en boerenkomaf, die opstond nadat hij gehoor had gegeven aan het oude instinct van zijn afkomst, vastberaden het restant van de Romeinse beschaving van Duitsland te redden.’

Gilbert Keith Chesterton

 

In maart 2007 werden in Portugal de televisieverkiezingen voor “De Grootste Portugees” gehouden. De kijkers hadden de oud-staatsman dr. Antonio Salazar met 41 procent tot nummer één verkozen. Hij liet nummer twee (een communist; hij kreeg 19% der stemmen)  en drie (een diplomaat die Joden uit Nazi-Duitsland had gered; hij kreeg 13%) ver achter zich. Salazar had het land tussen 1932 en 1968 geleid. Hij maakte er met zijn collega-bewindslieden een volwassen corporatieve, autoritaire staat van, waar algemeen kiesrecht was afgeschaft. Hoe kan dit nu? Een autoritair leider die anno 2007 populair is? Analisten zeggen dat dit komt door Salazars reputatie van oprechtheid, intelligentie, soberheid, nobele inslag en betrouwbaarheid. En dat zijn juist kwaliteiten die de huidige Portugese politici ontberen (1). En bovenal: Salazar wist de schrijnende armoede, de anarchie, de staatsgrepen, aanslagen, straatgevechten en het verlammend parlementarisme van de eerste drie decennia van de twintigste eeuw om te buigen tot relatieve welvaart en orde.

Sterker nog: in Oostenrijk vereert de centrumrechtse Österreichische Volkspartei (ÖVP) nog steeds een andere Europese autoritaire staatsman die in Oostenrijk de chaos van de jaren dertig wist om te buigen tot orde en welvaart onder een autoritaire corporatieve staat: het was Engelbert Dollfuss, een boerenzoon die uitblonk in soberheid, vlijt, diepgevoeld katholicisme, antinazisme en onbaatzuchtigheid. Ook Dollfuss had in de jaren dertig het algemeen kiesrecht afgeschaft en wist het verlammende, parlementarisme van de jaren twintig en dertig, de economische recessie, de veelheid aan marxistische en nazistische aanslagen en putschpogingen om te buigen tot orde en bezieling. Dollfuss’ werk werd echter bruusk gestopt toen hij in 1934 door nazi’s vermoord werd.

Dollfuss was een integere, eenvoudige persoon. In 1927 was de student Dollfuss voorzitter van de Nederoostenrijkse landbouwerbond, en probeerde hij de boeren te beschermen tegen de ontwrichtende invloeden van het marxisme-socialisme. Hij was erg trots op zijn boerenafkomst, en ook toen hij bondskanselier was probeerde hij elke week zijn moeder in de boerderij in Teixen te bezoeken. En als hij vanuit Wenen per vliegtuig naar het buitenland moest, vroeg hij de piloot over Teixen heen te vliegen zodat hij de hoeve kon zien. Hij stond bekend als niet eerzuchtig, maar wel zeer toegewijd. Hij zag zijn werk als een goddelijke bestemming en voelde dat hij niet anders kon dan het land ten dienste te zijn, zoals hij dat ook voelde toen hij succesvol aandrong op inschrijving tot de strijdkrachten tijdens de Eerste Wereldoorlog, nadat hij ervoor was afgekeurd door zijn geringe lengte.

Dollfuss was een populair man. Hij had in de jaren dertig tezamen met de ethicus Dietrich von Hildebrand (2) het antinazistische tijdschrift Der Christliche Ständestaat opgericht. Von Hildebrand zelf wou het een explicieter antinazistische naam geven, maar Dollfuss vond een toekomstgerichte naam geschikter. De kanselier had immers niet kunnen bevroeden dat zijn Oostenrijk geen lang leven beschoren was, juist vanwege de nazi’s.

Na het uitkomen van de Pauselijke Encycliek Quadragesimo Anno (1931) van Paus Pius XI hadden de liberalen, socialisten/marxisten en nationaal-socialisten in de katholieke kerk een geduchte tegenstander gevonden waar het om een omlijning van een maatschappijvisie gaat. De encycliek poogde de opkomende arbeidersmassa’s, maar ook de overige burgers, zowel deel van de traditionele orde als van de staat te laten uitmaken, zonder hen over te leveren aan het snoeiharde kapitalisme en de door de marxisten opgejutte klassenstrijd. Er heerste in Europa een harde, sociaal-darwinistische overtuiging waaruit zou blijken dat de rijken tot een hoger menstype zouden behoren. Bescherming van de minder draagkrachtigen, arbeiders en boeren tegen het marktdenken zou ondermeer moeten gebeuren door de staat tot een corporatieve staat om te vormen.

Kort gezegd is het corporatisme het onderbrengen van alle economische sectoren in moderne varianten van gilden: corporaties. Zo kon de bewapende marxisten in de straat en in het parlement de wind uit de zeilen genomen worden. Zij waren immers uit op een klassenstrijd. Engelbert Dollfuss nu sprak van “standen” naar maatschappelijke positie en ambacht. Een van de visioenen van Dollfuss was het herstel van het Oude Europa in Oostenrijk, met herwaardering van het Middeleeuwse gildensysteem. De gilden waren toentertijd nog enigszins intact, zoals ook Hermann Wirth (3) dit in Duitsland had opgemerkt, compleet met inwijdingsrituelen en dergelijke. Het corporatisme was dus een voortzetting van een oude, natuurlijk orde. Dit ging uiteraard geheel tegen de handige klassenstrijd der socialisten en marxisten in. Zij wilden de dictatuur vestigen nadat zij het land zover ten gronde gericht hadden door een klassenoorlog en nadat zij het parlement als middel tot macht ten volle hadden benut. Maar daar was Dollfuss: in 1934 was er sprake van een systeem waarbinnen alle geledingen van de standen en productschappen met elkaar samenwerkten. Vakbonden en werkgevers- en werknemersorganisaties waren niet meer nodig.

De man die dit vooral voor de arbeiders en de boeren had uitgedacht was de geestelijke en politicus Ignaz Seipel (4). Aan hem is Dollfuss veel verschuldigd. Deze man, ook van eenvoudige komaf, had in de jaren twintig als bondskanselier de economie er bovenop geholpen, en hij had in ruste tot aan zijn dood koortsachtig gewerkt aan een blauwdruk voor de corporatieve standenstaat. Hij leefde echter altijd - ook tijdens zijn hoedanigheid als Oostenrijks bondskanselier - op zeer sobere wijze in zijn klooster. In 1924 pleegde een socialist een mislukte moordaanslag op hem.

Nadat Seipel in 1932 door ziekte overleden was liet Dollfuss zich omringen door corporatistische denkers als Othmar Spann (5), Kurt von Schuschnigg (6) en de eerder genoemde Dietrich von Hildebrand, terwijl de nagedachtenis aan Seipel in stand werd gehouden. De universiteiten werden beheerst door liberalisme en socialisme, dus in december 1933 werd de academicus Spann door toedoen van een studentenactie het rectorschap geweigerd, dat hij in 1934 had moeten krijgen vanwege zijn leeftijd en staat van dienst.

De beurskrach van 1929 en de zware economische depressie erna hadden iedereen opgeschrikt. De maatschappelijke onderklasse bleek weer gigantisch. Een goede probleemanalyse was dan ook uitermate belangrijk aangezien men óf niet wist wat met de bevolkingstoename en de armoede aan te vangen (de liberalen en centrumfacties), óf men gebruikte dit enorme, onlangs geopende blik electoraat om het land te destabiliseren en vervolgens de macht over te nemen (dit poogden de marxisten en nationaal-socialisten). In 1933 en meer nog in 1934 leek het er op dat het land in een burgeroorlog begon te verzanden, toen na een keten van gevechten en verijdelde samenzweringen de paramilitaire sociaal-democratische Republikanische Schutzbund opgerold werd waarbij een grote hoeveelheid munitie in beslag genomen werd. Tegenwoordig zou men dit terrorisme noemen. Het oprollen van de paramilitaire Schutzbund was een hoogtepunt na vele jaren van politieke aanslagen, straatgevechten en moordpogingen.

Reeds in oktober 1932 verbood kanselier Dollfuss optochten van communisten en nationaal-socialisten, omdat die uitliepen op gevechten. Demagogie binnen en buiten het parlement destabiliseerden het land. Het vreemde gedrag van de marxisten en de hoge salarissen van socialistische politici bevreemdden de arbeiders en de partijleden. De steun voor deze partijen nam af, en in het nauw gedreven besloten de socialisten tot een spoorwegstaking n.a.v. salarisongelijkheden, in een poging de arbeiders op te jutten, maar de regering  verijdelde dit. Het land was al te veel een chaos.

Het parlementarisme was op zijn lelijkst in 1932, toen al drie jaar lang bleek dat een gemiddelde regering niet meer dan enkele maanden in stand kon blijven. Oostenrijks grootste bank, de Creditanstalt, leidde een zieltogend bestaan, waar het hele land onder leed. De crisis was nog groter geworden. De parlementariërs konden regeringen lamleggen door futiliteiten aan de kaak te stellen en onnodige moties in te dienen. Maar dit zieke systeem naderde zijn einde: n.a.v. een ruzie over een stembiljet traden de drie parlementsvoorzitters af, waardoor het parlement zichzelf, conform de grondwet, op 4 maart 1932 had opgeheven. De regering trachtte de ontbinding van het parlement nog tot de herfst uit te stellen, maar het parlement drong op 6 maart op ontbinding aan, terwijl het land juist bestuur nodig had. Het kabinet Buresch (7), waar Dollfuss minister van landbouw was, vroeg Dollfuss op 1 mei 1932 een nieuw kabinet te vormen. Saillant detail is dat de grondwet geen melding deed van partijen (zoals de Nederlandse regering dat evenmin doet). Toch slaagde Dollfuss erin de ontbinding van het parlement uit te stellen tot de herfst van dat jaar. Op 20 mei was het kabinet Dollfuss tot stand gekomen. Aan verkiezingen had niemand behoefte, behalve het parlement. Die kwamen er echter niet.

Een van zijn eerste prestaties was een Volkerenbondlening voor Oostenrijk, om er de nood te lenigen. De op destabilisatie ingestelde socialisten en nationaal-socialisten accepteerden dit niet, en verhevigden de strijd. Velen waren bereid te vechten tot de dood erop volgde. Dollfuss besloot tot een verbod op het dragen van nazistische partijuniformen. Ondertussen ondersteunde het grote Duitsland de nationaal-socialisten met financiering en brachten prominente Duitse staatslieden ongeoorloofde bezoeken aan de gemarginaliseerde Oostenrijkse nationaal-socialisten. Zoals gezegd nam de steun voor de socialisten en marxisten, maar ook voor de nazi’s, af. Op 14 mei 1933 had de kanselier 40.000 mensen van de nationalistische Heimwehr in Wenen op de been gekregen die trouw aan de regering beloofden. Die beweging werd geleid door prins von Starhemberg (8), die uit een 13de eeuws geslacht stamde dat o.m. de Turken van de poorten van Wenen had verdreven. Deze beweging was zich zeer bewust van de cultuur en de Oostenrijkse traditie, terwijl de nazi’s en de socialisten/marxisten het land wilden omgooien. Op 31 mei 1933 verbood Dollfuss dan ook de Communistische Partij en de Republikaner Schutzbund. Na nazistische bomaanslagen verbood Dollfuss tot woede van Duitsland op 19 juni 1933 de NSDAP.

Op 11 september 1933 kondigde Dollfuss de totstandkoming van de corporatieve staat aan, ten overstaan van duizenden mensen op de dag dat de slag tegen de Turken bij de poorten van Wenen herdacht werd. Een nieuwe partij – eigenlijk beweging – was gesticht met de Heimatbund en Dollfuss’ christensociale partij: de Vaderlandse Beweging. Op 1 mei 1934 trad de nieuwe grondwet in werking. Het parlement moest ontbonden worden. Het was tijd voor een nieuwe orde, en Dollfuss wist hoe die er moest komen. Dollfuss zei tijdens zijn toespraak in Wenen aangaande de nieuwe grondwet: “Wij zijn van plan de sociale, christelijke, Duitse Oostenrijkse staat op een corporatieve basis te installeren, onder een sterke, autoritaire regering”. De christelijke standenstaat was geboren.

Over het corporatisme zei Dollfuss op 8 april 1934: “In elke handel, ambacht of beroep willen wij geen uniformiteit tussen individuen; wij willen de grootst mogelijke verscheidenheid. Wij willen meer bewegingsvrijheid voor reorganisering scheppen, en we willen in het bijzonder de arbeider meer rechten op zelfontplooiing toekennen dan hij totnogtoe had.”

De regering zorgde voor een grotere tevredenheid, stabiliteit en welvaart. Dollfuss had het land tweemaal gered: hij had Oostenrijk een nieuw nationaal bewustzijn gegeven en de economie versterkt. In Boedapest zei hij op 14 juli 1934: “Het is onze taak de best mogelijke manier te vinden waarop de vrijheid en onafhankelijkheid van het individu verzekerd wordt, en aan de andere kant moeten we de excessen van ongebreidelde vrijheid voorkomen, zodat we een solide en bestendige ontwikkeling kunnen scheppen”. Het corporatisme bleek de beste remedie tegen de ontwrichtende krachten van het liberalisme en diens beul, het socialisme. Dat bleek ook uit de prestaties van het corporatistische regime in Portugal. Het nazisme had het over een Kulturkampf, het socialisme had het over een Klassenkampf, Dollfuss had het over solidarisme en ‘standen’. Een beroep moest weer een roeping worden. Dollfuss zei hierover nog in mei 1933: “Wij willen dat ons volk zich weer bewust wordt van de gedachte van beroepssolidariteit, beroepsrechten en -plichten. De gedachte, dat heer en man - de zogenaamde werkgever en werknemer - tegenover elkaar staan, moet verdwijnen.  Zij moeten leren dat zij bij elkaar horen (…)”.

Een vertrouweling van Dollfuss, de geestelijke Fr. Johannes Messner (9), somde de onderliggende principes als volgt op: “(1) Vrije ontwikkeling moet zo breed en ruim mogelijk worden gefaciliteerd, ofschoon het leiderschap binnen opbouwwerkzaamheden aan de staat moet worden voorbehouden. (2) De corporaties moeten opgebouwd worden door van onderaf te beginnen, zodat er echte autonomie verzekerd zal zijn. (3) Maar bovenal moet er een volledige verandering van de zienswijzen der individuen plaatsvinden, want alleen dan kan de corporatieve organisatie een echte gemeenschappelijke organisatie worden.” Het corporatieve systeem zou de autonomie van de standen opnieuw invoeren alsook de rechten van zelfbeschikking waarvan zij tijdens de invloed van liberalisme en socialisme vervreemd waren.

De grondwet van 1934 was een reactie op de ideeën van de Franse Revolutie. Dollfuss zei op 1 mei 1934: “Het zal de wereld en het nageslacht tonen hoe een Oostenrijkse generatie ten tijde van grote problemen, in een tijdperk van niet eerder voorgekomen spirituele, politieke en economische onrust, de vergissingen van niet slechts vijftien jaren, maar van honderdvijftig jaren van intellectuele en politieke waanbeelden (…) rechtzette.”

De autoritaire standenstaat werkte, in het kort, aldus:

Daadkracht was gewaarborgd: de regering had volmacht om nooddecreten uit te vaardigen en ze was niet afhankelijk van wetgevende organen of van corporaties. De bondspresident was verkozen voor zeven jaren, hij kon niet afgezet worden, hij bepaalde het aantal ministers en hun bevoegdheidsbereik en hij wees de bondslandgouverneurs (Landesobmänner) aan.

Parlementarisme was onmogelijk omdat de noodmoties, waarmee de oppositie het gehele werk van de regering kon breken, afgeschaft waren. Het oneindig rekken van debatten was onmogelijk aangezien de bondsregering een tijdslimiet stelde aan de tijd van indienen van voorstellen door de raadgevende corporaties. De rechten tot interpellatie, tot het indienen van moties en tot parlementair onderzoek waren afgeschaft. Deze rechten hadden het werk van regeringen voordien onmogelijk gemaakt. Leden der verschillende corporaties waren niet onschendbaar meer, in tegenstelling tot de vroegere parlementsleden die wegkwamen met de grootste misdaden. Ook de onschendbaarheid van de leden der wetgevende corporaties was afgeschaft, want een misdaad gepleegd door een lid werd beantwoord met royement. En met strafrechtelijke vervolging, uiteraard.

Democratie was gewaarborgd door de adviserende rol van de vier hoofdcorporaties: de Staatsrat (bestaande uit 50 mensen waarvan werd aangenomen dat zij verstand hadden van staatskwesties), de Bundeskulturrat (bestaande uit 40 mensen uit de geestelijkheid, het onderwijs en de kunst), de Bundeswirtschaftsrat (bestaande uit 80 mensen uit de economische ‘standen’ of beroepscorporaties) en de Länderrat (bestaande uit twee afgevaardigden uit elke provincie). De belangrijkste ministeries waren: Bos- en Landbouw, Mijnwezen en Industrie, Handel en Commercie, Financiën, Vrije Beroepen en Openbare Diensten. Het parlement bestond nog, maar dan als wetgevend orgaan. Het bestond uit 20 afgevaardigden van de Staatsraad, 10 van de Bondsraad van Kennis, 20 van de Economische Bondsraad en 9 van de Provinciale Raad. Het parlement kon wetgevingen afwijzen, het kon de bondsregering op het matje roepen voor het gerechtshof en het kon nooddecreten die niet grondwettelijk waren nietig verklaren. De president kon echter het parlement naar eigen goeddunken laten dagen. Democratisch is het feit dat de Bundeswirtschaftsrat  en de Länderrat tijdelijk benoemd werden door de regering. Via de burgemeesters verkoos de hele natie de bondspresident. De burgemeesters kozen uit drie genomineerden. De essentiële autonomie van de ‘standen’ was in wezen ook democratisch.

De staat was autoritair, zoals Dollfuss vond dat elke staat dat moest zijn als hij verondersteld was goed te werken en het landsbelang te dienen. Over het autoritaire begrip had hij eens in 1934 een vergelijking met het boerenleven gemaakt, zoals hij dat had leren kennen: “En zoals in het boerenhuis de boer het huishouden moet bestieren, zo heeft het openbare bestuur een bestierder nodig. En zoals in het boerenhuis een regel niet arbitrair mag zijn als je vooruitgang wilt maken, zo mag er in de regering van de staat geen arbitraire regel zijn”.

Als een deus ex machina kwam er een einde aan deze ambtstermijn, toen Dollfuss op 25 juli 1934 in de overloop naar zijn werkkamer door een nazi neergeschoten werd. Met enkele handlangers was de schutter in de presidentiële ruimten binnengedrongen. Zij wilden een staatsgreep plegen, maar die werd verijdeld, mede door Dollfuss’ standvastigheid. Temidden van zijn trouwe wachten stierf Dollfuss langzaam, nadat hij weer was wakker geworden uit een flauwte. Hij wou nog met zijn minister van Justitie Schuschnigg praten, en met zijn echtgenote. Hij wist niet of zij nog leefden of dood waren. Daarover wilden de nazi’s die rondom Dollfuss stonden, echter geen melding doen. De staatsman verkeerde nu, naast zijn doodsstrijd, in onzekerheid of zijn echtgenote en vertrouweling nog leefden. In plaats van openheid te geven eisten de opstandelingen dat Dollfuss officieel afstand zou doen van het presidentschap, maar dat weigerde hij. Zijn laatste woorden waren tegen zijn wachten: “Kinderen, jullie zijn heel goed voor mij. Waarom zijn de anderen niet net zo? Ik heb altijd vrede gewild. Wij waren nooit de eersten die aanvielen; wij hebben altijd uit zelfverdediging gehandeld. Moge God hun vergeven”.

De putsch was mislukt want de milde, aristocratische Kurt von Schuschnigg volgde hem in dat jaar op en zette het corporatistische werk nog vier jaren voort. Hij was een van de meest fervente verdedigers van de corporatieve staat, maar het werken onder een agressiever wordend Duitsland was moeilijk. Na de Anschluss in 1938 werd Schuschnigg gearresteerd en bracht hij zeven jaren door in Duitse concentratiekampen, o.a. Dachau. De beruchte Seyss-Inquart volgde hem op.

De corporatieve staat zou niet in Oostenrijk wederkeren.

Marcel Bas


Dit artikel verscheen in 2007 in het paleoconservatieve tijdschrift Bitter Lemon

 

Voetnoten

1) Noteer dat toen prof. Antonio Salazar in 1968 overleed, hij nog steeds in een eenvoudig appartement in Lissabon woonde. Meer eigendommen had hij niet. Ooit heeft men hem aangesproken om een naast familielid een betrekking als stationschef te bezorgen. Hij weigerde. Elke vergelijking met onze huidige politici is uiteraard uit den boze.

(2) Dietrich von Hildebrandt, katholiek filosoof, theoloog en auteur, ° Firenze, 1889 + New York, 1977.

(3) zie Tijdschrift Delta, januari 2007, p. 16, boekbespreking van Marcel Bas en dit Roepstem-artikel

(4) Ignaz Seipel, geestelijke, theoloog en politicus, ° Wenen, 1876 + Pernitz, 1932.

(5) Othmar Spann, socioloog, econoom, filosoof, ° Wenen, 1878 + Neustift a/d Lafnitz, 1950

(6) Kurt von Schuschnigg, Oostenrijks politicus, ° Riva, 1897 + Innsbruck, 1977.

(7) Karl Buresch, rechtsgeleerde en politicus, ° Gross-Enzersdorf, 1878 + Wenen, 1936

(8) Prins Ernst Rudiger von Starhemberg, ° Eferding, 1899 + Schruns, 1956.

(9) Johannes Messner, priester, rechtsgeleerde, theoloog, politicus, ° Schwaz, 1891 + Wenen, 1984.


Geraadpleegde literatuur:

Messner, Fr. Johannes & John Zmirak, Dollfuss: an Austrian Patriot. Norfolk (VA), IHS Press, 2003.

Thienen-Adlerflycht, Dr. Christoph von (1996). "Ignaz Seipel", in: Schrenck-Notzing, Caspar von (Hg.), Lexikon des Konservatismus (blz. 502-505). Graz-Stuttgart, Leopold Stocker Verlag, 1996.




Artikel geplaatst op 5 maart 2008.
Artikel geplaas op 5 Maart 2008.




Tweeten
Twiet




  Naar boven  |  Marcel Bas, Voorschoten, Nederland   |  © Kopierecht M.R. Bas   |   Volg ons ook op Facebook   Stuur ons een bericht / Stuur ons