In de geschiedenis van de
Europese vestingbouw komen verschillende Nederlandse namen naar voren. De
bekendste is uiteraard de Zuid-Nederlander Simon Stevin (°1548-†1620), maar de
minder bekende Noord-Nederlander Menno van Coehoorn (°1641-†1704) is
heel belangrijk geweest voor het verijdelen van de opmars van de Franse zonnekoning Lodewijk XIV in
tijdens de 17de eeuw. In dit artikel wil ik in vogelvlucht
het leven van Menno van Coehoorn behandelen en nader ingaan op zijn rol in de
verdediging en herovering van Namen, de vesting aan de Maas die aan het einde
van de 17de eeuw een sleutelrol innam in de verdediging van de
Zuidelijke Nederlanden.
Jeugd en militaire loopbaan
Menno van Coehoorn werd
begin 1641 in Friesland geboren als de oudste zoon uit het tweede huwelijk van
vader Gosewijn van Coehoorn. Gosewijn was geen geboren Fries of zelfs maar van
Friese afstamming – zijn ouders woonden in het Groningse Appingedam en zijn
grootouders kwamen uit Oost-Friesland. Daar was de grootvader van Menno
terechtgekomen als soldaat in het leger van Willem van Oranje. Oorspronkelijk
komt het geslacht Coehoorn uit de buurt
van Frankfort aan de Main, alwaar zij als boeren de kost verdienden. Het is
niet onwaarschijnlijk dat de naam oorspronkelijk ‘Kuhhorn’ luidde.
De Van Coehoorns hadden al
generaties de Oranjes in voor- en tegenspoed als officieren gediend en Menno
trad als vanzelfsprekend in de voetsporen van zijn voorvaderen, toen hij in
1657 in dienst trad van het leger van de Friese stadhouder Willem Frederik van
Nassau-Dietz. De lange staat van dienst van het geslacht Van Coehoorn zorgde
ervoor dat zij in een goed blaadje stonden van de stadhouder. Zodoende kon
Menno in dienst treden, ondanks de forse bezuinigingen op het leger sinds de
Vrede van Munster in 1648. Tussen 1650 en 1661 werd een kwart van de troepen
afgedankt. Menno kon niet alleen in dienst treden in het leger, maar door de gunst
van de Friese stadhouder ook dienen in de compagnie van zijn vader en onder diens
vleugels snel promotie maken.
Op 4 oktober 1660 bereikte
Menno van Coehoorn de rang van kapitein en nam hij de compagnie van zijn vader
over. Het daarop volgende jaar nam de Franse koning Lodewijk XIV de regering
van het land op zich, wat grote gevolgen zou hebben voor de Nederlanden. In de
Republiek voelde men zich niet op zijn gemak door de expansiepolitiek van de
zonnekoning en er werd besloten haar meest zuidelijke vesting Maastricht in
1672 te versterken, waardoor Menno’s Friese compagnie in Maastricht werd
gelegerd. Dit was juist op tijd om de Franse verrassingsaanval op de Republiek
in 1672 op te vangen. Maastricht kon echter geen weerstand bieden aan de Franse
geniale vestingbouwer en –veroveraar Sébastien le Prestre (°1633-†1707),
seigneur de Vauban.
Er is weinig bekend over
concrete wapenfeiten van Menno van Coehoorn in deze dagen. Het enige dat bekend
is, is dat hij gewond raakte tijdens het beleg van Maastricht in 1673 en zich
onderscheidde tijdens de Slag bij Seneffe in 1674. Datzelfde jaar werd hij
namelijk voor betoonde moed gepromoveerd tot majoor en aan het einde van de
oorlog was hij opgeklommen tot de rang van kolonel van het Regiment
Nassau-Friesland. Inmiddels was Menno van Coehoorn een ervaren officier, die
zich niet alleen had bewezen op het slagveld, maar eveneens eigen ideeën begon
te ontwikkelen over militaire kwesties.
Het einde van de oorlog
luidde voor de Republiek een nieuwe periode in van investeringen in de
vestingwerken, die noodzakelijk waren om de opmars vanaf de landzijde vanuit
alle kanten te beletten, zoals zich dat in 1672 had voorgedaan. Men had
besloten de vestingen om te vormen naar het Franse model, dat op naam stond
van Vauban. Menno van Coehoorn raakte betrokken bij de modernisering van de
vestingen, maar hij was niet tevreden over de gang van zaken, met name de
neiging van zijn collega’s om de Franse methode vlekkeloos te kopiëren. Hij
verwoordde zijn bedenkingen in 1682 in ‘Versterckinge
des vyfhoecks’ en werkte zijn eigen
ideeën verder uit in ‘Nieuwe vestingbouw
op een natte of lage horisont’ (1684). Hij betoogde onder andere dat de
zogenaamde ‘Franse methode’ al in 1589 door de Duitser Speckle was verwoord en
sindsdien niet meer was verbeterd.
Franse inval van de Zuidelijke Nederlanden
Toen Frankrijk in 1688 de
Republiek de oorlog verklaarde werd het steeds duidelijker dat het lot van de
Noordelijke Nederlanden innig was verbonden met dat van de Zuidelijke
Nederlanden. Aangezien de Franse opmars naar de Republiek altijd via de Maas
liep was het voor de Fransen zaak om eerst de vestingen in Henegouwen en Namen
te veroveren. Vandaar dat de strijd zich in 1690 verplaatste naar de Zuidelijke
Nederlanden.
Op 1 juli 1690 was het
Regiment Nassau-Friesland van Menno van Coehoorn aanwezig op het slagveld van
Fleurus om de opmars van de Franse maarschalk Luxembourg door Henegouwen tegen
te houden. Het Staatse leger onder leiding van Waldeck leed er echter een zware
nederlaag, waardoor stadhouder Willem III zich genoodzaakt zag om terug te
keren uit Engeland, alwaar hij koning-gemaal was van Mary Stuart. Hij droeg
Menno van Coehoorn, die inmiddels zijn eigen regiment had, op om de vesting
Namen, gelegen aan de belangrijke samenvloeiing van de Maas en de Samber, te
versterken. Nu kreeg Van Coehoorn de vrije hand om zijn eigen ideeën in de
praktijk te brengen.
De stad en de vesting van
Namen vormden een cruciale pijler in de verdediging van de Zuidelijke
Nederlanden. De plaats ligt namelijk op de samenvloeiing van de Maas en de
Samber en de verovering ervan zou de weg vrijmaken naar Brabant, het hartland
van de Zuidelijke Nederlanden, en de Maasvallei naar het noorden. De stad Namen
lag in het laagland en was dehalve vrij eenvoudig te benaderen. De ware
verdedigingskracht lag echter in de vesting, die was gelegen op een hoge rots
aan de andere zijde van de Samber. De rots ligt ingeklemd tussen de twee rivierarmen
van de respectievelijk de Maas en de Samber. Hierdoor was de vesting feitelijk
slechts van één kant te benaderen.
De versterking en verovering van de vesting Namen
In de vroege Middeleeuwen
was de vesting Namen al van strategisch belang en in de loop der eeuwen zijn er
verschillende uitbreidingen gedaan. Toen Menno van Coehoorn in 1691 de
vestingwerken van Namen inspecteerde trof hij het resultaat aan van de Spaanse
uitbreiding van de vesting uit 1640 aan, de zogenoemde Terra Nova. Deze
uitbreiding was in de ogen van Coehoorn niet voldoende om de vijand af te
schrikken en daarom besloot hij in juli 1691 op het plateau vóór de Terra Nova
een modern fort op te werpen, dat hij naar Stadhouder Willem III vernoemde:
Fort William.
De Fransen zagen ook het
strategisch belang in van de vesting Namen, dat na de Slag bij Fleurus in 1690
de enige hinderpaal was voor de opmars door de Zuidelijke Nederlanden. In
verschenen de Fransen in mei 1692 aan de poorten van Namen met een enorm leger
onder de aanvoering van de Franse koning Lodewijk XIV in eigen persoon.
Daarnaast was er het leger onder bevel van de Franse maarschalk de Luxembourg,
dat het leger van Stadhouder Willem III op afstand diende te houden, zodat deze
niet in staat zou zijn om een ontzettingspoging te ondernemen. Het bevel over
het beleg lag uiteraard bij de legendarische Vauban.
De stad Namen kon vrij
eenvoudig worden veroverd, omdat het gemakkelijk was te benaderen van de
landzijde. De commandant besloot het garnizoen uit de stad te trekken om de
verdediging te concentreren op de vesting. Daarna richtte Vauban zich op Fort
William, dat onder persoonlijk bevel van Menno van Coehoorn stond. Het fort was
grotendeels af, maar miste nog bomvrije onderkomens voor de manschappen,
waardoor granaten vrij spel hadden binnen de muren. Het beleg begon dus erg
ongunstig. De vestingartillerie was op 15 juni, reeds enkele dagen na het begin
van de beschieting, uitgeschakeld en een Franse bestorming op 22 juni was bijna
succesvol. Inmiddels was Menno van Coehoorn zelf zwaar gewond en hij gaf zich
in de wetenschap dat verder verzet zinloos was de volgende dag over.
Vauban kwam de zwaargewonde
Menno van Coehoorn opzoeken om hem te prijzen voor zijn dappere verzet. Volgens
de Franse toneelschrijver Racine, die in het gevolg van Lodewijk XIV verkeerde,
vroeg Vauban hem hoe hij zijn aanval beter had kunnen uitvoeren. Dat Vauban
werkelijk onder de indruk was van Coehoorn bleek uit het feit dat hij Fort William
na de verovering liet omdopen in Fort Coehoorn. Ook van
de Stadhouder Willem III kreeg hij veel lof toegezwaaid en hij werd op zijn
voorspraak in juli 1692 door de Staten-Generaal bevorderd tot generaal-majoor.
De herovering van Namen
Door de verovering van Namen
in 1692 lag de Maasvallei open voor de Franse opmars en in 1693 namen zij het
stadje Hoei in, waardoor de bisschopstad Luik werd bedreigd. Van de
Staten-Generaal kreeg Menno van Coehoorn in 1693 de opdracht om de vesting van
Luik ingrijpend te versterken. Hierdoor zagen de Fransen in 1694 af van hun
veroveringsplannen. Toen de stad Hoei in datzelfde jaar onder de supervisie van
Coehoorn werd heroverd kwam Namen in het vizier als het volgende doel. Dit was
geen overbodige luxe, want op het moment dat Coehoorn naar Namen trok, toog de
Franse maarschalk Villeroi naar Brussel, dat door de Franse kanonnen
vruchteloos werd beschoten en waarvan het stadshart in de as werd gelegd.
In 1695 kwam onder bevel van
Stadhouder Willem III een leger van 80.000 manschappen samen bij Namen om de
stad te heroveren. Aanvankelijk stond de feitelijke supervisie van de
belegering onder de hoogste genieofficier in het Staatse leger, Charles du Puy
de l’Espinasse. Deze sneuvelde echter op 27 juli, waarna de Stadhouder het
beleg toevertrouwde aan Menno van Coehoorn. Toen vorderde het beleg in een rap
tempo: reeds op 2 augustus gaf de stadscommandant zich over, waarna de vesting
aan de beurt was. Vanaf 21 augustus werden de vesting, inclusief Fort Coehoorn,
onophoudelijk met alle beschikbare artillerie beschoten.
Op 28 augustus waren er
enkele bressen geschoten in zowel de Terra Nova als Fort Coehoorn, waarna Menno
van Coehoorn besloot om de Fransen een laatste kans te geven zich over te
geven. Toen er geen antwoord kwam op zijn verzoek om overgave werd de vesting
bestormd. De bestorming was een ware slachting, die aan Staatse kant leidde dit
tot duizenden doden en gewonden. Bovendien werden de vestingen - of zelfs maar
een deel ervan - niet veroverd. De vestingcommandant zag toch in dat verder
verzet zinloos was en gaf zich twee dagen erna over. Naderhand sprak zelfs
Vauban schande van de grote slachting bij de bestorming van de vesting Namen.
Toch kan worden gesteld dat de bestorming op korte termijn veel doden kostte, maar
dat een langdurige belegering een soortgelijke tol eistte.
De verovering van Namen was
van grote betekenis voor de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden en dat
belang werd onderstreept door de eerbewijzen die Menno van Coehoorn ten deel
vielen na de herovering ervan. Hij werd bevorderd tot luitenant-generaal en hij
volgde Charles du Puy de l’Espinasse op als ingenieur-generaal van de
fortificatiën. Bovendien ontving hij van de Spaanse koning Charles II, de
landsheer van de Zuidelijke Nederlanden, de titel ‘baron’. Een
saillant detail is dat de Henegouwse vestingstad Charleroi -stroomopwaarts
langs de rivier de Samber - in 1666 door dezelfde Charles II was gesticht om de
Zuidelijke Nederlanden te beschermen tegen de Franse agressie van de
zonnekoning. Met de herovering van Namen beleefde Menno van Coehoorn zonder het
te weten het hoogtepunt in de loopbaan.
Epiloog
In 1697 werd de Vrede van
Rijswijk beklonken tussen Frankrijk en haar tegenstanders. Het was de laatste
vrede waarin de Republiek een prominente plaats zou innemen en vredesvoorwaarden kon bedingen. In deze vrede
werd een clausule opgenomen over de verdediging van de Zuidelijke Nederland. De
Republiek zou in een aantal vestingen in de Zuidelijke Nederlanden, waaronder Namen,
garnizoenen legeren tegen de Franse dreiging. In 1698 zou Menno van Coehoorn in
opdracht van de Staten-Generaal een aantal van deze vestingen in Vlaanderen, te
weten Nieuwpoort en Kortrijk, bezoeken voor inspectie.
Aan het begin van de 18de
eeuw waren de naam en faam van Menno van Coehoorn niet alleen binnen de
Nederlanden gevestigd, maar ook ver daarbuiten. Met name zijn boek Nieuwe vestingbouw uit 1684 werd
vertaald in verscheidene talen, waaronder het Frans, Duits en het Engels. De
Russische tsaar Peter de Grote, een groot bewonderaar van de Nederlandse
cultuur, liet beide werken van Coehoorn vertalen in het Russisch om zijn leger
te doen aansluiten bij de Europese manier van oorlogvoeren.
Menno van Coehoorn heeft
zich niet alleen een plaats verworven in de galerij van grote fortenbouwers uit
de geschiedenis, maar tevens verdient hij de eer van groot bevelhebber inde
strijd om de Zuidelijke Nederlanden uit de handen van de Fransen te houden. Hij
heeft zowel in de vestingbouw als in de strijd om de vestingplaatsen zich
onderscheiden, met name wat betreft de strategische vestingstad Namen, waar hij
letterlijk oog in oog heeft gestaan met de grote Franse vestingbouwer Vauban.
Geraadpleegde bronnen
- J. van Hooff, Menno van Coehoorn 1641-1704
(’s-Gravenhage 2004).
- J.G.W. Merkes, Memorie behelzende eenige der belangrijkste
krijgsgebeurtenissen gedurende het leven van Menno baron van Coehoorn (’s-Gravenhage
1825).
- J.W. van Sypesteyn, Het leven van Menno baron van Coehoorn,
beschreven door zijn zoon Gosewijn Theodoor baron van Coehoorn (Leeuwarden
1860).
- N. Ypey, Gedenkschrift der uitgevoerde daaden van den
grooten Menno baron van Coehoorn (Franeker 1772).
Voetnoten
J.G.W. Merkes, Memorie
behelzende eenige der belangrijkste krijgsgebeurtenissen gedurende het leven
van Menno baron van Coehoorn (’s-Gravenhage 1825) bladzijde 80.
Hierdie artikel is op
Die Roepstem gepubliseer op
Vrydag 11 Januarie 2008.