Online Afrikaans-Nederlands woordenboek


Marcel Bas

PDF-versie /
PDF-weergawe

Verklarend Afrikaans woordenboek

Marcel Bas

Marcel Bas
Dit is het online woordenboek Afrikaans-Nederlands. Het telt meer dan 3.100 woorden en wordt regelmatig aangevuld.

Het woordenboek is contrastief, wat wil zeggen dat u aan de hand van de verschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands de Afrikaanse woordenschat kunt verwerven.

Omgekeerd kan ook Afrikaanssprekendes Nederlands leer deur middel van die vele woordverskille en verduidelikings wat hier aangebied word.

Bij woordverschillen die tot verwarring kunnen leiden heb ik voorbeeldzinnen bedacht die de betekenissen duidelijker moeten maken. En bij woorden die verduidelijking behoeven ga ik in op de geschiedkundige, etymologische, sociale en culturele achtergrond en doe ik melding van de gevoeligheden die die die woorden kunnen oproepen.

Ontbreekt er iets of heeft u een vraag? Laat het mij hier weten.


Dit woordenboek is opgesteld door Marcel Bas: taalkundige, eindredacteur, schrijver; vertaler vanuit onder andere het Afrikaans; leraar Afrikaans-Nederlands en vice versa.

  04/11/2002
  15/04/2025


Tweeten
Twiet



Gebruikte afkortingen en symbolen

arch.
archaïsch
attr.
attributief
av
aanwijzend voornaamwoord
Bijb.
Bijbels
bn
bijvoeglijk naamwoord
bw
bijwoord
det.
determinator
Eng.
Engels
fin.
financieel
gemeenz.
gemeenzaam,
informeel
hist.
historisch
jur.
juridisch
lw
lidwoord
mv.
meervoud
neerh.
neerhalend
onoverg.
onovergankelijk
overdr.
overdrachtelijk
overg.
overgankelijk
pred.
predicatief
pv
persoonlijk voornaamwoord
rac.
racistisch
samenst.
samenstelling,
samenstellingen
scherts.
schertsend
telw.
telwoord
tw
tussenwerpsel
uitdr.
uitdrukking
vero.
verouderd
vgl.
vergelijk
vw
voegwoord
vz
voorzetsel
w.g.
weinig gebruikelijk
woordd.
woorddeel
ww
werkwoord
zn
zelfstandig naamwoord
<
komt voort uit,
ontleend aan



Vir soek: druk Ctrl + f
Om te zoeken: toets Ctrl + f


a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z


vertaling, betekenis, vertaling, betekenis, woordenlijst, Zuid-Afrikaans woordenboek, gratis woordenboek, gratis woordenlijst

.

TR>

Afrikaans

Nederlands

A

 

aal – zn

ale (bier)

aalwee, aalwyn – zn

aloë (Aloe spp.)

aanbied – ww

aanbieden, presenteren
Die program word aangebied deur Coenie de Villiers – 'Het programma wordt gepresenteerd door Coenie de Villiers'

aanbieder – zn

presentator (radio, TV)

aand – zn

avond

aandadig – bn

medeplichtig
aandadig aan 'n misdaad – 'medeplichtig aan een misdaad'

aandblom – zn

verzamelnaam voor crocusachtige bolgewasjes (irisfamilie) met felrode bloemen (Hesperanthus spp.)
Opm.: Ook wel 'kafferlelie' genoemd

aandete – zn

avondeten

aandraai – ww

(overg.) seksueel opwinden (anglicisme)

aangaan – ww

gebeuren; verder gaan / voortgaan; betreffen
Wat gaan hier aan? – 'Wat is er hier aan de hand?'
Vir sover as dit my aangaan... – 'Wat mij betreft...'
Dit het so vir 'n halwe dag aangegaan – 'Het ging zo'n halve dag door'
Vgl. Eng. 'go on'

aangenome – bn

geadopteerd
Vgl. 'aanneming'

aanhou – ww

doorgaan (met), voortgaan (met), blijven doen; aan de lijn blijven (telefonisch); geduld betrachten
Hou aan, asseblief – 'Blijft u even wachten, alstublieft / Blijft u aan de lijn alstublieft'
Dit hou aan reën – 'Het blijft regenen'
Hondjies is hondjies wat aanhou blaf – 'Hondjes zijn hondjes die maar blijven blaffen' (Z.A. liedje)

Vgl. voor betekenis 'aan de lijn blijven' Eng. 'to hold on'

aanleg – zn

aanleg; fabriek, centrale (bv. voor elektriciteitsopwekking), installatie (bv. voor waterzuivering)
By die groot aanleg word verskeie lewensmiddele vervaardig en verpak – 'In de grote fabriek worden verschillende levensmiddelen geproduceerd en verpakt'
Amptenare sê die kragaanleg is veilig, maar hulle hou nie rekening met die gevolge van 'n aardbewing nie – 'Ambtenaren zeggen dat de elektriciteitscentrale veilig is, maar ze houden geen rekening met de gevolgen van een aardbeving'

aanmeld – ww

(zich) aanmelden, inchecken (ook op luchthaven)

aanneming – zn

adoptie
Vgl. 'aangenome'

aanpiekel – ww

met moeite dragen, vervoeren; met moeite gaan, lopen

aanrand – ww

iem. fysiek aanvallen, te lijf gaan
Tegenwoordig wordt in het Nederlands 'aanranden' meestal in verband gebracht met ontucht. In het Afrikaans heeft aanrand echter nog louter betrekking op een fysieke aanval.
In die stad kerm die sterwendes, dié wat aangerand is, roep om hulp, maar God slaan nie ag op die onreg nie. – 'Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.' (Job 24:12)

aansitterig – bn

aanstellerig, overdreven emotioneel
Opm.: de Nederlandse zin 'Stel je niet aan' wordt dan ook vertaald als Moenie so aansitterig wees nie en niet als *Moenie jou aansit nie of iets dergelijks.

aanskakel – ww

aanzetten, aandoen, inschakelen
Opm.: dit werkwoord wordt bij elektronische apparaten gebruikt, wat te vertalen is met 'aandoen, aanzetten':
Skakel die televisie aan, asseblief – 'Doe de televisie aan, alsjeblieft' en
Ek het nou die enjin aangeskakel – 'Ik heb nu de motor aangezet'
Het ww. aansit wordt ook gebruikt, maar wordt als minder netjes beschouwd.
Vgl. Eng. switch on
Vgl. 'afskakel'

aanslag – zn

woeste aanval, totale aanval, grove aanval
Die regering se aanslag op ons skole moet gestuit word – 'De woeste aanval van de regering op onze scholen moet gestopt worden'
Opm.: deze betekenis is wsch. ontstaan onder invl. van het Eng. onslaught, 'woeste aanval'.
Verder is het opmerkelijk dat men in het Afr. daar aanval zou gebruiken waar men in het Nl. 'aanslag' gebruikt; vgl. Afr. bomaanval, Nl. 'bomaanslag'.
Opm.: Het Engelse onslaught is op zijn beurt weer ontleend aan Middelnederl. aenslach, -slacht.
Vgl. 'aanval', 'plaasmoord', 'plaasaanval'

aansluit – ww

zich aansluiten; lid worden
Opm.: het Afrikaanse aansluit by (zonder wederkerend voornaamwoord) wordt overeenkomstig het Eng. werkwoord to join gebruikt, waar de betekenis ook 'lid worden van' kan betekenen:
Hy het by Danie Theron se Verkennerskorps aangesluit – 'Hij werd lid van het Verkennerscorps van Danie Theron'
Honderde leerlinge het by die biblioteek aangesluit – 'Honderden leerlingen zijn lid geworden van de bibliotheek'

aansoek – zn

verzoek, sollicitatie, aanvraag

aansoek – ww

solliciteren, een aanvraag indienen

aanspreek – ww

aanspreken, spreken tot; aanpakken, iets doen aan, het hoofd bieden, ingaan op
Opm.: de tweede betekenis, 'aanpakken, iets doen aan, het hoofd bieden, ingaan op' wijkt af van het Nl. en duidt op een leenvertaling van Eng. to address, dat dezelfde betekenissen 'aanspreken, spreken tot, aanpakken, iets doen aan, het hoofd bieden, ingaan op' heeft.
Die Here het Manasse en sy volk aangespreek, maar hulle het daar geen ag op geslaan nie. – 'De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op.' (2 Kronieken 33:10)
Die Helpmekaarfonds het 'n plan van aksie om maatskaplike probleme aan te spreek. – 'Het Helpmekaarfonds heeft een actieplan waarmee het maatschappelijke problemen kan aanpakken.'

Vgl. 'takel'

aansteeklik – bn

besmettelijk (ziekte)

aanvaar – ww

accepteren, aanvaarden

aanval – zn

aanval; aanslag; overval
Aangehits deur die Verenigde State het die Europese Unie 'n groot media-aanval teen Rusland geloods – 'Op instigatie van de Verenigde Staten heeft de EU een grote media-aanval op Rusland ingezet'
Die aanval op die metro in Tokio is gepleeg deur die sekte Aum Shinrikyo – 'De aanslag op de metro van Tokyo is gepleegd door de sekte Aum Shinrikyo'
Tydens die aanval op die polisiestasie is vyftien vuurwapens gesteel – 'Tijdens de overval op het politiebureau zijn vijftien vuurwapens gestolen'
Ons kry al meer berigte oor aanvalle op kleinhoewes – 'We krijgen steeds meer berichten over overvallen op kleine boerderijen'
Opm.: de tweede en derde betekenissen, 'aanslag', 'overval', wijken af van het Nl. en zijn wsch. onder invloed van Eng. attack, 'aanval', 'aanslag', 'overval' ontstaan. Verder is het opmerkelijk dat waar Nl. vaak 'aanval' zou gebruiken, het Afr. aanslag gebruikt (zie ald.).
Vgl. 'aanslag', 'plaasaanval', 'plaasmoord'

aap: die aap uit die mou laat – uitdr.

een geheim verklappen

aar – zn

(koren)aar; ader

aarbossie – zn

klein plantje van het fynbos (zie ald.) met dicht op elkaar staande blaadjes en witte bloemetjes (Selago glabrata)

aardig – bn

onaangenaam, naar, misselijk, zich niet lekker voelend; ongemakkelijk, slecht, gegêneerd, beschaamd; irritant, aanstotelijk; aanzienlijk, groot
Vgl. 'arig', met verdere uitleg over deze voor het Nederlands ongebruikelijke betekenis

aardroos – zn

roze hypocist: een roodbloemige plant uit het fynbos-bioom (zie ald.) die op samengesteldbloemigen (Asteraceae) parasiteert (Cytinus sanguineus)

aardwolf – zn

zie 'erdwolf'

aartappel, ertappel – zn

aardappel
ertappel is een wisselvorm.

aartappelbos – zn

uit Azië afkomstige struik met geveerd blad (Phyllanthus reticulatus)

aartappelskyfies – zn

patates frites; chips
Vgl. 'slaptjips'

aasblom – zn

aasbloem: verzamelnaam voor planten uit de maagdenpalmfamilie Apocynaceae, die gekenmerkt worden door hun naar rottend vlees riekende bloemen: Stapelia spp., Orbea spp., Brachystelma barberae
Zie 'bitterghaap', 'ghaap', 'haasoor', 'makghaap', 'platvoetaasblom'

aasvoël – zn

gier
Vgl. 'gier'

abba – ww

iem. op de rug dragen

abiekwasgeelhout – zn

in Z.A. en Namibië inheemse struikachtige tamarisksoort met halfsucculente blaadjes die als schubjes over de stengel zitten – ook dabbie genoemd (Tamarix usneoides)

ablusieblok – zn

toilet- en wasgelegenheid op een camping

abuis – bn

verkeerd, niet juist, 'ernaast', abuis
Ek is abuis – 'Ik heb het mis', 'ik zit ernaast'

advertensie – zn

reclame
Voor Nl. 'advertentie' gebruik Afr. kennisgewing
Vgl. Eng. advertisement
Vgl. 'kennisgewing'

afbetaal – ww

(fin.) aflossen

afdelingswinkel – zn

warenhuis
Vgl. Eng. department store

afdraai – ww

een afrit of afslag nemen, een andere koers inslaan (ook fig.), van het pad af geraken (fig.); iets naar beneden draaien

afdraaipad – zn

afrit, afslag

afdraand(e) – zn

helling (schuin aflopend)
< Middelnl. affdraghende, 'schuin aflopend, hellend'
Vgl. 'opdraand(e)'

afdraand – bn

bergafwaarts, schuin aflopend
< Middelnl. affdraghende, 'schuin aflopend, hellend'
Vgl. 'opdraand'

affêring, affêre – zn

affaire

affodil – zn

narcis
Vgl. 'narsing'

afgehaal (afgehaal voel) – ww

zich beledigd, vernederd voelen
Ek voel afgehaal – 'Ik voel me vernederd'

afhaal – ww

afhalen, afdoen, afzetten
Hy haal sy helm/hoed van sy seuntjie se kop af – 'Hij neemt zijn helm/hoed van het hoofd van zijn zoontje af'
Haal jou boeke af – 'haal je boeken ervanaf'
Vlg. 'ophaal' en 'oplaai'

afkop – bn

zonder kop
afkop hoender – 'kip zonder kop'
afkop-hoendermal – '(gek) als een kip zonder kop'
Vgl. 'keelaf', 'pootuit'

afklim – ww

uitstappen (bus, trein, e.a.)
Vgl. 'inklim', 'opklim', 'oorklim'

aflag (iets aflag) – ww

iets lachend wegwuiven, op lichtvaardige wijze met een probleem omgaan door erom te lachen
Opm.: aflag is een anglicisme, afkomstig van Eng. to laugh off:
Afr. Hy het die hele voorval afgelag – Eng. He laughed off the entire incident – 'Hij wuifde het hele voorval lachend weg'

aflegging – ww

ontslag, 'afvloeiïng' (dus geen ontslagname, maar een aanzegging door de werkgever)
Vgl. Eng. lay-off

afneem – ww

afnemen; fotograferen

afrigter – zn

trainer

Afrika- – woordd.; – bn

van het Afrikaanse continent, Afrikaans
Opm.: om verwarring met het Afrikaans (de taal) te voorkomen, fungeert Afrika- als bijvoeglijk gebruikt woorddeel in samenst. die betrekking hebben op Afrika:
Die erdvark is 'n Afrikasoogdier met geen nou verwante nie – 'Het aardvarken is een Afrikaans zoogdier zonder nauwe verwanten'
Xhosa, Zoeloe en Venda is van die Afrikatale wat in Suid-Afrika gepraat word – 'Xhosa, Zoeloe en Venda zijn enkele van de Afrikaanse talen die in Zuid-Afrika gesproken worden'
vs.
Sy is 'n bekende Afrikaanse aanbiedster – 'Zij is een bekende Afrikaanstalige presentatrice'

Afrikaansmedium-

– woordd.; – bn

met het Afrikaans als onderwijstaal
Opm.: een school waar het Afrikaans de taal van onderwijs is, is een Afrikaansmediumskool
Vgl. 'Engelsmedium-', 'dubbelmedium-'

Afrikabloubessie – zn

in Z.A. inheemse, aan bosbes en veenbes verwante boom met blauwe besjes (Vaccinium exul)

Afrikageelmelkhout – zn

in Z.A. inheems boompje met leerachtig blad, kleine, groene bloemetjes en eetbare, oranje, ronde vruchten waar melksap uit komt (Garcinia livingstonei)

Afrika-greepvis – zn

Afrikaanse snoekzalm (een karperzalmachtige) (Hepsetus odoe)

Afrikaharpuisboom – zn

in Zimbabwe, Botswana en Namibië inheemse boom met smalle, spits toelopende bladeren en harige stengels (Ozoroa reticulata)

Afrikahondsroos – zn

geen hondsroos maar in Zuid-Afrika en Mozambique inheems boompje met mooie witte, magnolia-achtige, welriekende bloemen (Xylotheca kraussiana)

Afrikamoerbei – zn

moerbeibomensoort met opvallende bladeren maar onopvallende bloesem en vrucht (Morus mesozygia)

Afrikaner – zn

lid van het in Zuid-Afrika woonachtige blanke, Afrikaanssprekende volk: de Afrikaners. Afrikaners zijn van overwegend Europese (vnl. Nederlandse, Duitse en Franse) en, in mindere mate, Afrikaanse en Aziatische herkomst.
Opm.: in het verleden werd met Afrikaner ook wel de bruine Afrikaanssprekende bevolking van Zuid-Afrika aangeduid (zie Bruinmens)
Vgl. 'Boer', 'Bruinmens'

Afrikasterkastaiing – zn

geen kastanje maar in Zuid-Afrika en Namibië inheemse kaasjeskruidachtige, meerstammige boom met gele, roodgenerfde bloemen in trossen (Sterculia africana)

Afrikawaaierpalm – zn

in oostelijk Zimbabwe inheemse palmboom met hard, waaiervormig blad (Borassus aethiopum)

afrokkel – ww

iem. met vleierij weg- of aanlokken (ook: wegrokkel)

afskakel – ww

uitzetten, uitdoen, uitschakelen
Opm.: dit werkwoord wordt bij elektronische apparaten gebruikt, wat te vertalen is met 'uitdoen, uitzetten', 'uitschakelen':
Skakel die televisie af, asseblief – 'Doe de televisie uit, alsjeblieft'
Ek het nou die motor afgeskakel – 'Ik heb nu de auto/motor uitgezet'
'Afsit' wordt ook gebruikt, maar wordt als minder netjes beschouwd.
Vgl. Eng. switch off
Vgl. 'aanskakel'

afskop – zn

aftrap (sport, evenement)
Vgl. Eng. kick off

afskop – ww

aftrappen (sport, evenement), beginnen, aanvangen
Vgl. Eng. to kick off
Vgl. 'aanvang'

afslag – zn

korting
Opm.: hoewel in het Afrikaans zowel het woord korting als afslag bestaat, wordt afslag vaker gehoord. In het Nederlands is dit net andersom, en wordt 'afslag' meer bij grote bestellingen (bij 'bulk'-bestellingen, bijvoorbeeld) of bij groothandels gebruikt.
By hierdie grootmaatbestelling het ek 'n goeie afslag gekry – 'Op deze bulkbestelling heb ik veel korting/afslag gekregen'
Kry nou afslag by jou reis na Europa! – 'Krijg nu korting op je reis naar Europa!'

afslag – ww

villen

afsny – ww

afsnijden, afknippen; platleggen
Ons krag is weereens afgesny. Kan jy dit glo! – 'Onze stroom is alweer platgelegd. Ongelooflijk!'

Vgl. Eng. cut off

afsnydatum – zn

sluitingsdatum
Vgl. Eng. cutoff date

afsterwe – zn

overlijden
Die koning se afsterwe is gister deur die Staatskoerant bevestig – 'Het overlijden van de koning is gisteren door de Staatscourant bevestigd'

afsterwe – ww

overlijden; contact verliezen met vrienden, familie, kennissen
Vandat hy oorsee gaan bly het, het hy sy vriende afgesterf – 'Sinds hij overzee is gaan wonen heeft hij het contact met zijn vrienden verloren'

afstry – ww

bestrijden, aanvechten (v.e. bewering, waarheid, mening); met kracht afdingen, met woordenstrijd de prijs lager krijgen

aftorring – ww

aftornen

aftree – ww

met pensioen gaan
Opm.: dit woord heeft er de schijn van dat het een leenvertaling van het Eng. morfologisch gelijkende 'to retire' is.
Vgl. 'tree'

aftree-oord – zn

complex met bejaardenwoningen
Vgl. Eng. retirement village

aftrek – ww

aftrekken (geen seksuele connotatie), naar beneden trekken; downloaden; afleiden
iemand se aandag aftrek – iemands aandacht afleiden

aftrekorder / debietorder – zn

machtiging tot automatische afschrijving

aftrekplek – zn

parkeerplaats langs de snelweg (dus geen zgn. 'afwerkplek'!)

afval – zn

'afval': traditioneel boerengerecht van schapenpens, schaapspootjes en schapenkop, langzaam gegaard in gekruid – bijv. met kerrie – heet water.
Vgl. 'harslag', 'pens en pootjies', 'skilpadjie', 'vullis', 'vuilis'

afwater – ww

afwateren, overtollig water laten wegstromen; verwateren, verdunnen; verzwakken
Opm.: de tweede en derde betekenissen, 'verwateren, verdunnen'; 'verzwakken' zijn leenvertalingen van Eng. to water down, 'verwateren', 'verdunnen', 'verzwakken'

afweer – ww

afweren, verweren; voorkomen
Jy moet oefen om hartsiektes af te weer – 'Je moet bewegen om hartziekten te voorkomen'

afwentel – ww

overdragen (v. macht, bevoegdheden)
Vgl. Eng. to devolve, 'overdragen'

afwenteling – zn

overdracht (v. macht, bevoegdheden)
Vgl. Eng. devolution, 'overdracht'

afwurg – ww

met moeite doorslikken

agterent – zn

(gemeenz.) achterwerk, gat
Vgl. 'agterste', 'agterstewe', 'boude'

agterjaart – zn

achtertuin

agterkant – zn

achterkant; achterwerk, achterste
Uitdr.: jou agterkant wys – je / zijn langste tijd gehad hebben

agterplaas – zn

achtertuin

agterste – zn

(gemeenz.) achterwerk, gat
Vgl. 'agterent', 'agterstewe', 'boude'

agterstewe – zn

achtersteven; (eufemistisch) billen, achterste, achterwerk, zitvlak
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'boude'

aia – zn

(rac.) in onbruik geraakte benaming voor niet-blanke werkster, kindermeisje
Opm.: hoewel in onbruik geraakt, geldt aia thans als kwetsende benaming.

aikôna, haikôna – bw; – tw

nee!, helemaal niet!, over m'n lijk!

aitsa! – tw

uitroep van verbazing

akkedis – zn

hagedis

akkerboom, eikeboom – zn

eikenboom, eik (Quercus robur)

akkerjakkalsbessie – zn

in Z.A. inheemse boom met ronde bladeren en ranke stengels (Diospyros natalensis)

albaster, albastertjie – zn

knikker

algar – bw

(vero.) allemaal
Vgl. 'almal'

algemene handelaar – zn

soort 'Winkel van Sinkel'
Vgl. Eng. general trader

alikreukel / arikreukel / arikruik / alikruik – zn

geen alikruik (Littorina littorea), maar een andere, Zuid-Afrikaanse, zeeslak die zich op rotsen ophoudt (Turbo sarmaticus)

aljimmers – bw

(gemeenz.) de hele tijd, continu

alleenloper, enkelloper – zn

vrijgezel, alleenstaande

alleenlopend, enkellopend – bn

vrijgezel, alleenstaand

almal

– pv; – det.

iedereen, elkeen, allen
Opm. I: in tegenstelling tot het Nederlands, gebruikt het Afrikaans 'almal' ook als het onderwerp in een zin, terwijl het in het Nederlands enkel een onbep. telwoord is dat aan het onderwerp of voorwerp toegevoegd wordt (wij, jullie, zij allemaal). Het Nederlandse gebruik van 'allemaal' treft men in het Afrikaans echter ook aan. De volgende zinnen moeten het bovenstaande illustreren.
Als onderwerp:
Almal in Paterson weet waar lê Kaapstad. Maar weet almal in Kaapstad waar lê Paterson? – 'Iedereen in Paterson weet waar Kaapstad ligt. Maar weet iedereen in Kaapstad waar Paterson ligt?'
Suid-Afrika, waar almal tuisvoel – 'Zuid-Afrika, waar iedereen zich thuisvoelt'
Als onbep. telw.:
En het wordt, net als in het Nederlands, als onbep. telwoord naast het onderwerp of voorwerp gebruikt:
Dit is 'n groot vrees vir ons almal – 'Dat is een grote vrees voor ons allemaal/allen'
Hulle is almal vriende van my – 'Zij zijn allemaal vrienden van mij'
Ons is nie almal so nie – 'Wij zijn niet allemaal zo'
Almal is echter vooral van toepassing bij mensen, want de manier waarop in het Nederlands allemaal voor abstracte begrippen, dingen of massa's gebruikt wordt, moet in het Afrikaans met 'alles' (of, in de spreektaal, met 'als') vertaald worden; net als in verouderd Nederlands. Bijvoorbeeld:
Dit het alles verander – 'Het is allemaal veranderd'
Dit is alles maniere waarop ons vir mekaar kan vererg – 'Het zijn allemaal manieren waarop we elkaar kunnen irriteren'

Opm. II: in het Afrikaans kent men ook elkeen, maar dit betekent meer 'eenieder', 'iedereen afzonderlijk'. Het Engels kent deze betekenis ook, van each (one).
Vgl. 'algar', 'enigeen'

almanak – zn

kalender
Opm.: in het Afrikaans kunnen 'almanak' en 'kalender' door elkaar gebruikt worden en betekenen ze precies hetzelfde, al wordt 'kalender' veel vaker gebruikt. Het Nederlandse woord almanak, d.i. een jaarlijkse publicatie met allerhande terugkerende informatie, is in het Afrikaans te vertalen met 'almanak'.

almaskie, almiskie – bw

toch, nochtans, hoewel
dit is nou nie almaskie nie – 'het is helemaal zeker'
< Nl. al + machscien, 'al + mag geschieden'
Vgl. 'altemit, altemits'

als – bw

(gemeenz.) alles, allemaal
Dis als verby – 'Het is allemaal voorbij'
Dis als verniet – 'Het is allemaal tevergeefs'
Opm.: voor het juiste gebruik van alles en almal in het Afrikaans, zie opmerkingen bij 'almal'.

altemit, altemits – bw

misschien
dit is nou nie altemit nie – 'het is helemaal zeker'
Vgl. ouder Nl. altemet, altemets, 'soms', 'misschien'
Vgl. 'almaskie', 'almiskie'

altesaam – bw

(alles) bij elkaar, in totaal, in z'n totaliteit
Gedurende die fees is altesaam 50 rolprente vertoon – 'Tijdens het festival zijn er in totaal 50 films vertoond'
Voor de betekenis vgl. Eng. altogether
Vgl. 'almal', 'alles', 'als'

amandel – zn

amandel (de boom en de steenvrucht waarvan de pit eetbaar is als noot [Prunus dulcis]: niet de lymfeorganen in de keel)
Opm.: de benaming voor de lymfeorganen achterin de keel die in het Nederlands amandelen genoemd worden (tonsillen), zijn mangels in het Afrikaans (zie ald.).

amper – bw

bijna
Opm.: het Nederlandse 'amper' kan het beste benaderd worden door 'skaars' of in mindere mate 'nouliks' te gebruiken

amperbroekie – zn

(w.g.) tangaslipje
Opm.: in plaats van het grappig bedoelde 'amperbroekie' zegt men in het Afrikaans eerder 'deurtrekkertjie' om het tangaslipje of, in het Engels, de g-string mee aan te duiden.

amptelik – bn

officieel
Hierdie nuwe wyn is gister amptelik bekendgestel – Deze nieuwe wijn is gisteren officieel geïntroduceerd

anaboom – zn

in Z.A. inheemse acacia-achtige boom (doringboom) met crèmekleurige bloeiaren, ca. 2 cm lange doorns en gekromde oranjerode peulen (Faidherbia albida)

anderkant – vz

aan de andere kant / aan de overzijde
Anderkant die longdrop kry jy die bure se erf – 'Aan de andere kant van het buitentoilet vind je het terrein van de buren'
Vgl. 'duskant' en 'oorkant'

andermammie, annermammie – zn

(gemeenz.) oma, omaatje, grootje

anderland – zn

het buitenland
Ek wil nie in anderland bly nie; anderland se kos is so vreemd – 'Ik wil niet in het buitenland wonen; het eten in het buitenland is zo raar'

andoelie – zn

soort sterk gekruide, gerookte worst

angstig – bn

angstig; heel graag
Opm.: de betekenis 'heel graag' wijst op een leenvertaling uit het Engels. In deze zin vertoont angstig sterke overeenkomsten met Eng. anxious, dat weliswaar op angstig lijkt – en dat via Latijn anxius ook ver verwant is aan angstig. Een voorbeeld van dit gebruik van angstig in het Afrikaans:
Hy was angstig om van hom te leer – 'Hij wou heel graag van hem leren'
Vgl. Eng. He was anxious to learn from him

antie – zn

dametje, mevrouwtje (scherts.)
Vgl. Eng. auntie
Vgl. 'tannie', 'oom', 'omie'

antrasietstoof – zn

kolenkachel

apartheid – zn

(hist.) Zuid-Afrikaans raciaal segregatiebeleid dat tussen 1950 en 1991 door de blanke minderheidsregeringen gevoerd werd
Vgl. 'baasskap'

apiesdoring – zn

in Z.A. en Zambia inheemse acacia-achtige boom (doringboom) met crèmekleurige bloei, geveerd blad en lange, rode peulen (Acacia galpinii)

apiespeul – zn

in Z.A. en Zimbabwe inheems vlinderbloemig boompje met gele bloemen in trossen en stevig, geveerd blad (Senna petersiana – vroeger Cassia petersiana)

appelkoos – zn

abrikoos

appelliefie – zn

struiken met grote, eetbare, appelachtige bessen (Physalis viscosa en P. angulata)

apteek – zn

drogist, apotheek

aptytwekker – zn

aperitief
Vgl. Eng. appetiser

arig – bn

naar, ongesteld; beschaamd, niet op z'n gemak; onvriendelijk, irritant, onaardig
Opm.: in het Nederlands betekent aardig 'vriendelijk'. De voor het Nederlands tegenstrijdige betekenis van het Afrikaanse aardig en arig is eenvoudig te verklaren door te kijken naar het zeventiende-eeuwse Nederlands; algemeen betekende aerdich 'beleefd, vriendelijk' (Jan de Vries: 1971), zoals nu in het Algemeen Beschaafd Nederlands, maar in dialecten betekende het 'vreemd, eigenaardig'. Er zijn Vlaamse dialecten waar die negatieve betekenis behouden is. Daar zegt men 'aorig' om een ongemakkelijke situatie aan te duiden (G.J. van Wyk [red.], Etimologiewoordeboek van Afrikaans: 2003).

arm (mv. arms) – zn

arm (mv. 'amen') (ledematen)

arme (mv. armes) – zn

arme (mv. armen)

armgat (mv. armgatte) – zn

armoedzaaier

arties – zn

kunstenmaker, circusartiest, 'artist'
Opm.: 'arties' betekent niet NL. 'artiest'. Het is geen musicus of een ander soort kleinkunstenaar maar eerder een acrobaat en circusartiest.
Dit is lewensgevaarlik om 'n sweefstok-arties se kunsies te probeer nadoen – 'Het is levensgevaarlijk om de kunsten van een acrobaat te proberen na te doen'.
Vgl. 'kunstenaar'

aspersie – zn

asperge (Asparagus officinialis)

aspris – bw

expres, opzettelijk
Opm.: dit woord is een variatie op Nl. 'expres'

asseblief – bw

alstublieft, alsjeblieft; gelieve...
Bij verzoek: Vir meer inligting moet jy asseblief net die bostaande vorm invul – 'Voor meer informatie vult u alstublieft het bovenstaande formulier in' / 'Voor meer informatie gelieve enkel het bovenstaande formulier in te vullen'.
Opm.: in het Nederlands worden 'alsjeblieft' en het beleefdere 'alstublieft' ook gebruikt bij het aanreiken van iets. In zo'n geval zegt men in het Afrikaans echter niets, of men zegt daar's hy (zie ald.). Bijvoorbeeld: 'Alsjeblieft, twee bier. Dat is dan vier euro' kan in het Afrikaans vertaald worden als Daar's hy: twee bier. Vier euro's asseblief.
Het Afrikaanse asseblief heeft dus dezelfde betekenis als het Engelse please.
In sommige, veelal niet-blanke, dialecten zegt men ook samblief.
Vgl. 'daar's hy'

assegaai, asgaai – zn

werpspies, werpspeer

astrant – bn

brutaal

ateljee – zn

studio
By ons in die ateljee is vandag Jaco Kleynhans van die Solidariteit Beweging – 'Vandaag is bij ons in de studio Jaco Kleynhans van de Solidariteit Beweging

atjar – zn

groente in azijn (maar niet hetzelfde gerecht als de Indische atjar in Nederland en Indonesië

Awendmaal Bijb. – zn

(Laatste) Avondmaal
Vgl. 'Nagmaal'

B

 

baadjie – zn

jas, jasje, colbert
Opm.: een mantel of lange jas is in het Afrikaans 'jas'. (zie ald.)

baadjiepak – zn

mantelpak

baai – zn

baai

baai – ww

baden, vrijetijdszwemmen
Vgl 'bad'

Baai, die – zn

bijnaam voor Port Elizabeth

baaibroek – zn

zwembroek

baas – zn

baas, (vero.) beleefde, zwarte aanspreekvorm voor blanke
Opm.: op het platteland zullen er nog oude, zwarte mensen zijn die blanken willekeurig baas noemen. Dit kan vreemd overkomen, bijvoorbeeld als een toerist uit Nederland op een boerderij aangesproken wordt met "Môre, baas".
'Goeiemôre, Baas', sê ou Gladman Hoza vir die boerseun – wat sowat sestig jaar jonger is as hy. 'Molo, bawo!', antwoord die boerseun beleef.
Vgl. 'miesies', 'oubaas' en 'oumiesies'

baasskap – zn

(hist.) blanke heerschappij
Opm.: tot 1994 bestuurde Zuid-Afrika's blanke minderheid het land. Via de Nasionale Party gaf ze te kennen Zuid-Afrika "blank" te willen houden. In theorie betekende dit dat de macht over arbeidsverdeling, economie en vestiging van mensen van verschillende rassen in de handen van de blanke bevolking moest blijven. Deze macht stond bekend als baasskap. In de praktijk was baasskap een manier om de vruchten te plukken van goedkope, zwarte arbeid zonder met de zwarten te hoeven samenleven.
De term was al sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw omstreden.
Vgl. 'apartheid'

baba – zn

baby, zuigeling

babelas, babelaas, babalaas – zn

kater (van drank)

baber – zn

Afrikaanse meerval (wijdverbreide Zuid-Afrikaanse zoetwatervis – Clarias gariepinus)
Opm.: baber stamt af van het Nl. woord 'barbeel'
Vgl. 'steenbras'

bad – ww

een bad nemen
ek gaan bad – 'ik ga een bad nemen'
Vgl. 'baai'

baie – bw; telw.

(bw) erg, zeer; vaak; (telw.) veel
Ek het baie geslaap – Ik heb veel geslapen
Ek voel baie ongelukkig – 'Ik voel me erg ongelukkig'
Verskriklik baie mense gee nie om vir omgewingsbewaring nie – 'Ontzettend veel mensen geven niet om milieubescherming'

Opm.: veel wordt alleen gebruikt als het beheerst wordt door bijwoorden als so of te. Dus 'te veel' is in het Afrikaans te veel, naast te baie.

'Zo veel' en 'zoveel' kan zowel so baie als so veel en soveel zijn:

Daar is so baie / so veel mense op die Strydomplein vandag – 'Er zijn zo veel mensen op het Strydomplein vandaag'

Maar in vergelijkingen:
As 'n volk het ons net soveel / so veel reg op selfbeskikking as ander volke – 'Als volk hebben wij net zoveel / zo veel recht op zelfbeschikking als andere volkeren'
Probeer soveel / so veel (as) moontlik om jou waardigheid te behou – 'Probeer zoveel / zo veel mogelijk je waardigheid te behouden'

Waar baie 'vaak' betekent, wordt ook so baie gebruikt:
Ek dink so baie aan ons samensyn in Clifton... – 'Ik denk zo vaak aan ons samenzijn in Clifton'

Baie is wsch. ontleend aan Maleis banjak, 'veel', 'overvloedig'.

bak – zn

bak, schaal
vrugtebak – 'fruitschaal'
Vgl. 'skottel'

bak – bn

(gemeenz.) erg goed, geweldig, klasse
Afrikaans is bak – 'Afrikaans is geweldig'
Vgl. 'bakgat', 'puik'

bakatel – zn

bagatel, nietigheid, futiliteit

bakgat – bn

(gemeenz.) erg goed, geweldig, klasse
Dit gaan bakgat – 'Het gaat erg goed'
Vgl. 'puik', 'bak'

bakkie – zn

pick-up truck (kleine vrachtwagen met open bak)

bakkiesblom – zn

bekende Zuid-Afrikaanse orchideeënsoort met zeer fraaie rode bloemen (Disa uniflora)

baklei – ww

op de vuist gaan, slaande ruzie hebben; (overdr.) strijden

baljaar – ww

spelen, huppelen

balju – zn

deurwaarder

ballas (mv.) – zn

(gemeenz.) teelballen, kloten
Vgl. 'knaters'

bandopnemer – zn

cassetterecorder

bankfooie – zn

bankkosten

banknoot – zn

bankbiljet
Vgl. Eng. bank note

bankrot – bn

failliet, bankroet
Vgl. 'sekwestrasie'

bankstaat – zn

dagafschrift van de bank

Bantoe – zn

(volksk.) Bantoe: lid van een van de Bantoevolkeren, d.w.z. de stammen die vanaf de zeventiende eeuw naar Zuid-Afrika trokken. Bijv. de Xhosa's, Zoeloes en Tswana's.

Bantoe-onderwys – zn

(hist.) door het apartheidsregime in het leven geroepen onderwijs speciaal voor Bantoes, hen opleidend tot uitvoerende beroepen zoals fabrieksarbeider, huishoudelijk medewerker, mijnwerker, tuinman, enz.

basielie, basielkruid – zn

basilicum

battery – zn

accu, batterij
Agge nee, nou's my kar se battery alweer pap! – 'Oh nee, nu is de accu van mijn auto alweer leeg!'

beampte – zn

ambtenaar

bed – zn

bed, bedding
Vroeër kon ons swem en hengel in die ou rivierbed – 'Vroeger konden we zwemmen en hengelen in de oude rivierbedding'

bedank – ww

(onoverg.) ontslag nemen; (overg.) iem. bedanken

bedanking – zn

dankbetuiging, ontslag
bedanking inhandig – 'ontslag nemen'

bederf, bederwe – ww

bederven; verwennen
Vgl. qua betekenisbreedte Eng. to spoil
Vgl. 'verpes'

bedeling – zn

bedeling (uitgifte aan de armen); politiek bestel, bewind, systeem
Binne die nuwe bedeling kry Afrikaans maar swaar – 'In het nieuwe bestel heeft het Afrikaans het maar zwaar'

bedlêend – bn

bedlegerig

bedorwe brokkie – zn

verwend nest, verwend kreng
Vgl. Eng. spoiled brat

bedrywigheid – zn

activiteit
Misdadige bedrywighede – 'criminele activiteiten'

been – zn

been, poot (ook van dier); bot
Insekte het ses bene en spinnekoppe het agt – 'Insecten hebben zes poten en spinnen hebben er acht'
Die beentjies (beendere) wat hulle by Sterkfontein gevind het, was op dié stadium ongelukkig nie geskik vir identifikasie nie – 'De botjes (botten) die ze bij Sterkfontein vonden, waren op dat moment helaas niet geschikt voor identificatie.'
Opm.: Nl. 'bot' moet met Afr. been vertaald worden.

beenaf – bn

stapelverliefd
Sy het beenaf op hom geraak – 'Zij werd stapelverliefd op hem'
Vgl. 'pootuit'

bees – zn

koe
Vgl 'gogga', 'besie' en 'dier'

beesvleis – zn

rundvlees

beet – zn

biet
suikerbeet – 'suikerbiet'
rooibeet – 'rode biet'

beetslaai – zn

rode bietensalade

beethê – ww

beethebben, vasthebben

behep – bn

geobsedeerd, geheel in beslag genomen
Omdat sy so behep is met haar voorkoms, lyk sy elke oggend eksie-perfeksie – 'Omdat zij zo geobsedeerd is door haar uiterlijk, ziet ze er iedere ochtend helemaal perfect uit'
Ons moenie behep wees met die stoflike nie, want dan vergeet ons van die geestelike – 'We moeten niet geobsedeerd zijn met het stoffelijke, want anders vergeten we het geestelijke'

Opm.: deze betekenis wijkt af van het Nl, waar behept de betekenis 'lijdend aan lelijke ondeugden' en 'in het bezit van' heeft.

behoort – ww

behoren, horen, zouden moeten; (toe)behoren aan, eigendom zijn van
Kersfees behoort 'n tyd van vrede te wees – 'Kerstmis hoort een tijd van vrede te zijn'
Ek is jou werknemer, maar ek behoort nie aan jou nie – 'Ik ben jouw werknemer, maar ik behoor niet aan jou (toe)'
Vgl. 'veronderstel'

befoeterd – bn

slecht gehumeurd

bekendstel, bekend stel – ww

introduceren; bekendmaken, openbaar maken

bekaf – bn

zwaar teleurgesteld, verontwaardigd
Vgl. 'poegaai'

bekommer – ww

zich zorgen maken, bezorgd zijn
Moenie jou daaroor bekommer nie! – 'Maak je daar (maar) geen zorgen om!'
Daarom sê Ek vir julle: Moet julle nie bekommer oor julle lewe, oor wat julle moet eet of drink nie, of oor julle liggaam, oor wat julle moet aantrek nie. Is die lewe nie belangriker as kos en die liggaam as klere nie? Kyk na die wilde voëls: hulle saai nie en hulle oes nie en hulle maak nie in skure bymekaar nie; julle hemelse Vader sorg vir hulle. Is julle nie baie meer werd as hulle nie? – 'Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven?' (Mattheüs 6:25-26)
Vgl. 'kommer', 'sorg', 'worrie'.

bekommerd – bn

bezorgd
Ek was bekommerd oor jou – 'Ik maakte me zorgen om je'

belê – ww

(fin.) investeren, beleggen
Ons belê in die toekoms – 'Wij investeren in de toekomst'.

belegging – zn

investering, belegging
Daar is 'n toenemende beleggersvertroue onder sakelui – 'Er is een groeiend investeerdersvertrouwen onder zakenlieden'.

beleidsrigting – zn

beleidslijn, beleidskeuze
Vgl. Eng. policy direction

belt – zn

riem
Vgl. Eng. belt, 'riem'
Ook gordel genoemd

belyn – ww

belijnen, liniëren; duidelijk omschrijven, definiëren
Vgl. voor de tweede betekenis 'duidelijk omschrijven, definiëren' Eng. outline

bemagtig – ww

in staat stellen, macht geven; individuen en groepen versterken zodat ze kunnen deelnemen aan de samenleving
Vgl. Eng. to empower
Zie verder bij bemagtiging

bemagtiging – zn

het in staat stellen, versterken van individuen en groepen zodat ze kunnen deelnemen aan de samenleving
Opm.: in Zuid-Afrika houdt dit in dat voorheen achtergestelde groepen nu worden bevoordeeld. Zo kent men sinds jaar en dag Swart Ekonomiese Bemagtiging (SEB), hetgeen in de praktijk inhoudt dat de staat zwarte bevolkingsgroepen economische voordelen en voorrechten toekent, hun bij het creëren en toedelen van banen een voorkeursbehandeling geeft en bedrijven verplicht tot het naleven van rassenquota. Inherent hieraan is echter dat blanken bij gelijke of betere geschiktheid achtergesteld worden en dat zij op de arbeidsmarkt dus als tweederangsburgers moeten worden behandeld.
Vgl. Eng. empowerment
Vgl. 'regstel' en 'transformeer'.

bemark – ww

ergens reclame voor maken, iets commercieels aan de man brengen

bemarking – zn

marketing

beplan – ww

plannen, van plan zijn
Ons beplan om Hartenbosch toe te gaan gedurende die Kerstyd – 'We zijn van plan om tijdens de Kerst naar Hartenbosch te gaan'
'n Lankbeplande besoek – 'Een reeds lang gepland bezoek'

benodig – ww

nodig hebben, vereisen

berader – zn

adviseur, consultant

berading – zn

advies, consult, consultatie, geestelijke hulp, therapeutische hulp
Hulle het vir huweliksberading gegaan – 'Zij zijn naar een huwelijksconsult gegaan'
Ná die roofaanval het hy traumaberading ontvang – 'Na de roofoverval heeft hij traumahulp gekregen'

beradingspraktyk – zn

consultatiebureau

bêre – ww

opbergen, sparen
Vgl. 'stoor'

bêrekopie – zn

soort afbetaling bij winkel

bergbaroe – zn

zie 'bergkambro'

bergkambro – zn

rankende plant uit de maagdenpalmfamilie Apocynaceae met groene, welriekende bloemetjes en grote, langwerpige, eetbare knol ('kos') die melksap afgeeft (Fockea edulis): ook 'bergbaroe' en 'kambro' genoemd
Vgl. 'bobbejaankambro', 'kos', 'slangkambro'

bessie – zn

bes

bes: bes gee – uitdr.

toegeven dat je verloren hebt, de strijd opgeven
Die span het in die hitte maar bes gegee – 'Het team heeft in de hitte de strijd maar opgegeven'

bes: jou bes gee – uitdr.

je best doen
Hy gee altyd sy bes, maar kry nie grootkop nie – 'Hij doet altijd zijn best, maar wordt niet arrogant'
Vgl. Eng. to give your best

besef – ww

beseffen, zich realiseren
Opm.: het Afrikaans kent niet het werkwoord zich realiseren. Gebruik daarom altijd besef.

besering – zn

bezering, verwonding, blessure

besie – zn

verzamelnaam voor kleine keversoorten
Opm.: het gaat hier om 'haantjes', zoals 'liewenheersbesie' (Coccinella spp.) en 'valsstinkbesie' (Nysius natalensis)

besig – bn

druk, bedrijvig; (syntactisch) markeerder van progressief aspect
Ek is besig – 'Ik heb het druk'
Opm.: in de Afrikaanse syntaxis speelt besig een rol als markeerder van het progressief aspect. Het progressief aspect wordt in Nederlandse zinnen met 'aan het' + onbep. wijs uitgedrukt. In het Afrikaans met besig om te + onbep. wijs.
Ek is besig om te kook – 'Ik ben aan het koken'
Sulke vooroordele is besig om te verander – 'Zulke vooroordelen zijn aan het veranderen'.
Hulle was besig om te slaap toe drie aanvallers omstreeks 1 uur vanoggend in die huis inbreek – 'Zij waren aan het slapen / lagen te slapen toen drie overvallers omstreeks 1 uur vanochtend het huis in braken'
De Nederlandsere vormen "aan die" + onbep. wijs en "aan 't" + onbep. wijs zijn tot op heden ook in zwang in het Afrikaans:
Armoede is aan die toeneem, naast Armoede is aan 't toeneem en Armoede is besig om toe te neem.

Onder invloed van het Afrikaanse besig om te gebruikt het Zuid-Afrikaans Engels dezelfde constructie, met busy: I am busy reading (Z.A. Engels) – I am reading (Standaardengels).

besigheid – zn

zaak, handel
Vgl. Eng. business

besigheidsman – zn

zakenman
Vgl. Eng. business man

besigheidsure – zn

openingstijden
Vgl. Eng. business hours

beskinder – ww

belasteren

beskuit – zn

harde, uitgedroogde koek, vaak met karnemelk bereid, in blokjes gesneden en gedoopt in de koffie: Z.A. Engels 'rusk'
Vgl. 'boerebeskuit, boerbeskuit'

besoedel – ww

verontreinigen, vervuilen

besoedeling – zn

verontreiniging
Vgl. 'omgewingsbesoedeling'

bessie – zn

bes
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.

bestelling – zn

afspraak

bestendig – bn

stabiel
Ons het 'n bestendige bestuur – 'Wij hebben een stabiel bestuur'.

bestuur – ww

besturen, rijden, 'managen'
motor bestuur – 'auto rijden'

bestuur – zn

bestuur, management

bestuurder – zn

bestuurder; manager

bestuurderslisensie – zn

rijbewijs
Vgl. Eng. driver's licence

betower – ww

betoveren
Vgl. 'toor'

betyds – bw

bijtijds, tijdig, op tijd, (net) niet te laat

beur – ww

met moeite tillen, duwen, dringen
Op 'n dag toe Jesus langs die Gennesaretmeer staan en die skare vorentoe beur om die woord van God te hoor, sien Hy twee skuite aan die kant van die meer lê. – 'En het geschiedde, als de schare op Hem aandrong, om het Woord Gods te horen, dat Hij stond bij het meer Gennesareth.' (Lukas 5:1)

beursie – zn

portemonnaie

beurtkrag – zn

gereguleerde stroomonderbreking ter ontlasting van het elektriciteitsnetwerk, gepland platleggen van de elekricteit
Vgl. 'kragonderbreking'

beveilig – ww

beveiligen; zekeren, verzekeren, waarborgen, dekken
Opm.: de tweede betekenis, 'zekeren, verzekeren, waarborgen, dekken', is onder invloed van Eng. to secure ontstaan, dat naast 'beveiligen' ook deze betekenis heeft:
Sy posisie as burgemeester is beveilig danksy sy getroue aanhangers – 'Zijn positie als burgemeester is verzekerd dankzij zijn trouwe aanhangers'
Vgl. 'sekuriteit'

bewaringsbewus – bn

milieubewust
Vgl. 'omgewingsbewaring'

bewertjie, bewertjies – zn

trilgras – Europese grassoort met hartvormige aartjes (Briza spp.)

bielie – zn

kanjer

biesie – zn

bies, rus (Junca spp. – grasachtige moerasplanten)
Uitdr.: 'dat die biesies bewe' – 'als een tierelier')

bietou – zn

samengesteldbloemige struik met gele bloemhoofdjes en leerachtige bladeren uit de zuidelijke kuststreek (Chrysanthemoides monilifera)

bietjie ('n bietjie) – zn

een beetje, eventjes
Ek gaan so'n bietjie kook – 'Ik ga even koken'
Opm.: abusievelijk zegt – en schrijft – men vaak 'bietjie', zonder het onbep. lidw..

bilharzia – zn

ziekte door larven in rivierwater

biltong – zn

gedroogd rund- of wildsvlees dat men in lappen of in kleine stukjes koopt en vervolgens met een biltongmesje eet (traditioneel Boere-eten!)

binnebrood – zn

kruim (het zachte binnenste van brood)

binnehuisversierder – zn

binnenhuisarchitect

bitterappel – zn

sodomsappel: doornachtige nachtschadestruik met blauwe bloemen, gelobde, gedoornde bladeren en grote, kogelronde, eerst olijfgroene en later gele, harde bessen: geldt als een notoir 'onkruid' (Solanum linnaeanum, vroeger S. sodomaeum)

bitterbek – zn

(rac.) zwarte of bruine persoon
Vgl. 'ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid', 'volk'

bitterghaap – zn

kleine stamsucculent van maagdenpalmfamilie (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met zachte stekeltjes op blauwgroene stammetjes, en effen gele of roodgevlekte gele, klokvormige bloemetjes die naar vis ruiken (Huernia thuretii)
Vgl. 'ghaap', 'makghaap', 'slangghaap'

blaai – ww

bladeren

blaai om (b.o.) – ww

zie ommezijde (z.o.z.)

blaaier – zn

browser
Ek verkies om nie webkoekies in my blaaier toe te laat nie – 'Ik laat liever geen cookies toe in mijn browser'

blaar (mv. blare) – zn

blad (v. plant, boom); blaar
Vgl. 'blad', 'blaas'

blaarslaai – zn

(groene) sla (Lactuca sativa)
Vgl. 'slaai'

blaas – zn

blaar; luchtbel
Vgl. 'blaar', 'bloublasie', 'borrel'

blaaskans – zn

adempauze, rustpauze, tijd om bij te komen

blaasop – zn

luidruchtige sprinkhaansoort met opgezet achterlijf

blaasoppie – zn

Z.A. kortsnuitige kikkersoorten van het geslacht Breviceps die zich bolrond met lucht kunnen opblazen

blad (mv. blaaie) – zn

blad (tijdschrift); schouderblad
Vgl. 'blaar'

bladroos – zn

verzamelnaam voor epifytische bladcactussoorten, zoals koningin-van-de-nacht (o.a. Epiphyllum)
Vgl. 'litjieskaktus', 'litroos'

blameer – ww

de schuld geven aan
Opm.: dit wordt beschouwd als deel van de anglicistische zegswijze om iets op iemand te blameer.
Bijv. Blameer dit op Apartheid! – 'Geef Apartheid maar weer de schuld!'
Vgl. 'verkwalik'

blaps – zn

flater, vergissing

blas – bn

met getinte huidskleur

blatjang – zn

chutney (zoet-zure saus met azijn, abrikozen etc.)

bleik – ww

(overg.) bleken; (onoverg.) wit uitslaan
Vgl. onoverg. 'verbleik'

blêrkas – zn

(gemeenz.) jukebox

blerrie – bn, bw

(gemeenz.) verdomd, verdraaid (krachtterm)
Jy's sommer 'n blerrie krimineel – 'Jij bent gewoon een verdomde crimineel'
< Eng. bloody

bles – bn

kaal (van hoofdhaar) – bn
Vgl. 'bleskop', 'kaal' en 'haarloos'

blesgans – zn

kolgans (Anser albifrons)
Vgl. 'kolgans'

bleshoender – zn

in Z.A. inheemse soort meerkoet met twee rode knobbeltjes bovenop de witte voorhoofdsplaat (Fulica cristata)

bleskop – bn

kaalhoofdig

blikemmer – tw

lieve hemel!, sodeju!

blikoopmaker – zn

blikopener

Blikoor – zn

spottende benaming voor iem. uit de Vrijstaat (Z.A. provincie)

bliksem – zn, ww, tw

1. zn bliksem, deugniet, snuiter;
2. ww iem. slaan, meppen
Ek gaan jou bliksem as jy nie ophou nie!
3. tw verdorie!
Vgl. 'blikskottel', 'foeter' en 'donner'

blikskêr – zn

blikopener

blikskottel – zn

deugniet
Opm.: dit soort woorden, blikemmer en blikskottel, zijn eigenlijk afgeleid van 'bliksem'. Taboevorming zal hier de oorzaak van zijn.

blindings – zn

rolgordijnen; jaloezieën: 'luxaflex'
Vgl. 'vertikale blindings'

blits – zn

weerlicht, lichtflits

blits – ww

bliksemen, flitsen

blits- – woordd.

flits-, snel-, vlug-

blitsverkoper – zn

bestseller

blitsvinnig – bn

razendsnel

bloedoortapping – zn

bloedtransfusie

bloederig – bn

vol van bloed, bloederig

bloedig – bn, bw

bloedig; erg warm, heel heet; erg, danig

bloedpersie – zn

dysenterie

bloedvint, bloedvin – zn

steenpuist, furunkel (ook pitsweer genaamd)

bloedwurm – zn

Zuid-Afrikaanse, op zeepier gelijkende dikke borstelwormsoort die zich op stranden in het zand ophoudt en waaruit bij bezering rood bloed vloeit: geliefd visaas (Arenicola loveni)

bloei – ww

bloeden
Vgl. 'blom' (ww.)

bloeisel – zn

bloesem
Opm.: bloesem word als verheven of dichterlijk taalgebruik beschouwd

bloekomboom – zn

eucalyptussoort uit Australië (Eucalyptus globulus)
(< Eng. 'bluegum tree' uit Zuid-Australië en Tasmanië)

Bloemies, Bloem – zn

(gemeenz.) Bloemfontein

blokkiesraaisel, blokraai – zn

kruiswoordraadsel

blokkiesvloer – zn

parketvloer

blom – zn

bloem

blom – ww

bloeien
Vgl. 'bloei'

blom – zn

bloem

blombedding – zn

bloembed, perk
Vgl. 'bed'

blomkool – zn

bloemkool

bloot – bn

onbedekt; eenvoudig, puur
Vgl. 'kaal'

bloot – bw

slechts, ronduit, zonder meer, alleen maar
Vgl. 'kaal'

blootstelling – zn

blootstelling; (media)belangstelling, (media-)aandacht
De tweede betekenis, '(media)belangstelling' en '(media-)aandacht', wijkt af van het Nl. en is wsch. ingegeven door Eng. exposure, 'blootstelling, (media)belangstelling, (media)aandacht'.

By die uitstalling het ons kunstenaars goeie blootstelling gekry en kontakte opgebou – 'Op de tentoonstelling hebben onze kunstenaars goede media-aandacht gekregen en hebben ze contacten opgedaan'

blou – zn

bep. soort methamfetamine, crystal meth (zeer verslavende, slopende drug)

Vir 'n slang is ek nie bang nie
Hulle kan nie vir my vang nie
Maar vir jou, vir jou, vir jou my botteltjie blou

Skurwe hande, ek is sonder tande
En ekke, ekke woon hier teen die berg se hange
Jy's te rou, jy's te rou, jys te rou, my botteltjie blou


– David Kramer, Botteltjie blou (1980)

Vgl. 'tik'

blouaap – zn

vervet, kleine apensoort met donkergroene rug (Chlorocebus pygerythrus)

bloublasie – zn

Portugees oorlogsschip (kwallensoort – Physalia utriculus)
Vgl. 'blaas'

bloudam (die bloudam) – zn

(overdr.; ook die blou dam) de zee (lett. 'het blauwe meer')

Wat ken ek anders?
As die bloudam se branders
Die wolke en die winde wat hier waai
Pak op jou goedjies
Verkoop jou bootjie
Sê maar so long Skipskop, Skipskop
Sê koebaai


– David Kramer, Skipskop (1996)

Vgl. 'dam'

bloudraad – zn

gegalvaniseerd staaldraad

blouwildebees – zn

blauwe gnoe (Connochaetes taurinus)

bo – vz

boven

bobaas, bobaas- – zn

de allerbeste, top-
Dit woord wordt bijvoeglijk gebruikt in, al dan niet aaneengeschreven, samenst.:
Op hierdie CD sal jy vanjaar se bobaas treffers vind – 'Op deze cd zul je de allerbeste hits van dit jaar vinden'
Ons verkoop net bobaasbraaivleis / bobaas braaivleis – 'Wij verkopen alleen top-barbecuevlees'
Boerbone is bobaaskragkos – 'Tuinbonen zijn top-krachtvoer'

bobbejaan – zn

baviaan (Papio spp.)

Bobbejaan klim die berg – oud Afrikaans volksliedje naar de wijze van En we gaan nog niet naar huis:

Bobbejaan klim die berg
Bobbejaan klim die berg, so haastig en so lastig;
bobbejaan klim die berg, so haastig en so lastig;
bobbejaan klim die berg om die boere te vererg.
Hoera vir die jollie bobbejaan!

O, moenie huil nie, o, moenie treur nie, die Stellenbosse boys kom weer.
O, moenie huil nie, o, moenie treur nie, die Stellenbosse boys kom weer.

bobbejaankambro – zn

zie 'makghaap'

bobbejaansuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis purpurea)

bobotie – zn

eenpansmaal met gehakt, rijst, ei en kerrie, van Javaanse oorsprong

boeglam: jou boeglam skrik – uitdr.

zich kapotschrikken

boegoe – zn

verzamelnaam voor geneeskrachige bossies (zie ald.) uit de citrusfamilie: buchu (Agathosma spp., Acmadenia spp.)
bergboegoe, gewone boegoe

boekenhoutboom – zn

boomsoorten zoals Kaapse boekenhoutboom (Rapanea melanophloeos) en bosveldboekenhoutboom (Faurea saligna)
Komt voort uit dial. Nl woord voor 'beukenhout', omdat de bomen op de Europese beuk zouden gelijken
Vgl. 'olienhoutboom'

boeke merk – ww

schriften nakijken

boekevat – zn

huisgodsdienstoefening, thuis gezamenlijk uit de Bijbel lezen (< boeke vat – 'pak de boeken')

boekmerk – zn

boekenlegger
Vgl. Eng. bookmark

boekrak – zn

boekenplank, -kast
Vgl. 'rak'

boelie – zn

bullebak, dwingeland; (onderwijs) pestkop
Vgl. Eng. bully
Zie ook 'boelie'

boelie – ww

pesten, plagen, treiteren
Vgl. Eng. to bully
Vgl. 'lol', 'neul', 'pla', 'skoor', 'terg', 'verpes'

boeliebief – zn

cornedbeef, bussenvlees
Vernoemd naar het Zuid-Afrikaanse cornedbeefmerk Bull Brand

boep, boepens – zn

dikke buik

Boer – zn

1. lid van de Boeren of het Boerenvolk: een subgroep van Afrikaners (zie 'Afrikaner')
Opm.: een Boer is doorgaans woonachtig in de provincies Vrijstaat, Gauteng, Limpopo, Mpumalanga en Noordwest en is nakomeling van groepen Afrikaners die in de Grote Trek (1836-1838) naar deze gebieden trokken. Als etiket voor zelfidentificatie drukt Boer vaak etnische trots en patriottisme uit.
Hiervan afgeleid zijn Boervrou, Boeremeisie, Boeregirl, Boeremag, Boererepubliek, Boerevolk en Boerestaat.

2. (rac.) scheldnaam voor Afrikaner; (rac., hist.) scheldnaam voor blanke politieagent
Toe kom die Boere, die polieste, en hulle skiet sommer op die betogers – 'Toen kwamen de Boeren, de politieagenten, en schoten ze gewoon op de betogers'
By ANC-kongresse word daar tot vandag 'Skiet die Boer' gesing – 'Op ANC-congressen wordt tot de dag van vandaag Schiet op de Boer gezongen'
Vgl. 'Afrikaner'

boerbeskuit, boerebeskuit – zn

harde, uitgedroogde koek, vaak met karnemelk bereid, in blokjes gesneden en gedoopt in de koffie: Z.A. Engels rusk

boerboel – zn

flinkgebouwd Zuid-Afrikaans hondenras met bruine pels en zwarte snuit

boerboon – zn

tuinboon, labboon, Roomse boon (Vicia faba)

boerdery – zn

het boeren, een agrarisch bedrijf runnen
Vgl. 'plaas'

boerekos – zn

traditionele plattelandse gerechten

boereplaas – zn

boerderij

boereraat (mv. boererate) – zn

huismiddeltje

boereverneuker – zn

(gemeenz.) oplichter, matennaaier

boerewors – zn

zeer populaire, speciale verse barbecue-(braai)worst, bestaande uit runder- en varkensgehakt, gemalen spek, gekruid met o.m. kruidnagelen, koriander, worcestersaus en azijn of citroensap

boerie – zn

informele benaming voor boerewors (zie hierboven)

Boesman – zn

(rac.) Bosjesman (de San: volk van jagers-verzamelaars)
Vgl. 'Hottentot', 'Strandloper'

boesmanrys – zn

(rac.) 'bosjesmannenrijst': termietenlarven

boeta – zn

oudere broer, oudste broer
Vgl. 'sussa'

boet, boetie – zn

broer(tje), ventje, (gemeenz., scherts.) vriend

boetebessie – zn

(gemeenz., neerh.) vrouwelijke beambte die toeziet op handhaving van parkeerregels

bog – zn

onzin
Vgl. 'twak', 'snert'

boggelrugwalvis – zn

bultrug(walvis) (Megaptera novaeangliae)

boggom / bôgom – zn

geluid / roep v.e. baviaan

boggom / bôgom – ww

'boggommen': blaffen zoals / van een baviaan

bohaai – zn

ophef, koude drukte, poeha
Vgl. 'petalje', 'poehaai'

bok – zn

verzamelnaam voor kleine tot middelgrote herkauwende evenhoevigen, zoals geiten, gazelles, antilopen en hartebeesten (Bovidae); (gemeenz.) grietje, meisje
Vgl. 'bokka', 'bokkie', 'hartebees', 'takbok' en 'wildsbok'

Bo-Kaap – zn

gedeelte van Kaapstad waar van oudsher de Kaapse Maleiers wonen

bokant – zn

bovenkant
Vgl. 'anderkant', 'duskant', 'oorkant'

bokant – vz

boven, aan de bovenkant van
Bokant my bed hang 'n skildery – 'Boven mijn bed hangt een schilderij'
Vgl. 'anderkant', 'duskant', 'oorkant'

bokjol – zn

feest waar wild gedanst wordt

bokka – zn

liefkozende aanspreekvorm voor meisje: schatje, liefje
Vgl. 'bokkie', 'engel', 'skattebol'

bokkem, bokkom – zn

geen bokking of bokkem, maar een gedroogde Zuid-Afrikaanse harder (een vissoort) (Chelon richardsonii)
'n Lekker bossie bokkems – 'Een lekker bosje bokking'

bokkerol, boggerol, boggherol – zn

(gemeenz.) niks, geen zier, noppes
Hou op bedel, ek het bokkerol om te gee – 'Stop met dat gebedel, ik heb niks te geven'
Ek voel bokkerol – 'Ik voel geen zier'
Vgl. Eng. bugger all
Vgl. 'fokol'

bokkie – zn

geitje, bokje, kleine gazelle, kleine antilope, enz.; grietje; ventje (liefkozende term)
Vgl. 'bokka', 'engel', 'skattebol'

bokmakierie – zn

bokmakierieklauwier: geelgrijs insectenetend zangvogeltje waarvan de roep op "bokmakierie!" lijkt (Telophorus zeylonus)
Ook bekend als kokkewiet (zie ald.).

boks – zn

doos

boks – ww

boksen

bokspootjie, boksuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis caprina)

Boland – zn

deel van de Kaapprovincie (ook Westelike Provinsie genoemd)

bolla – zn

haarknot

bollemakiesie – zn

koprol
bollemakiesie slaan / maak – 'een koprol maken'

bollie – zn

(gemeenz.) schijt, stront; onzin

bollie – ww

(kindert., gemeenz.) poepen, kakken

Bollie – eigenn.

Bobo (het blauwe haasje uit de gelijknamige stripboekserie)

bolyf – zn

romp
Vgl. 'romp', 'rok'

bomzol – zn

grote joint (drugs)
Vgl. 'dagga', 'boom', 'skyf' en 'zol'

bontpaling – zn

murene, moeraal (Echidna spp., Gymnomuraena spp., Gymnothorax spp.)

bontspring – zn

uitvluchten zoeken

bontstaan – ww

hard werken

boom – zn

1. boom; wiet
Jy lyk sleg; het jy die naweek dalk te veel boom gerook? – 'Je ziet er slecht uit; heb je dit weekend soms te veel wiet gerookt?'
2. bodem (van pot, vat, emmer – niet de grond)
Vgl. 'bomzol', 'dagga', 'skyf' en 'zol'

boonop – bw

bovendien

boontjie – zn

boon
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.

boontoe – vz

naar boven toe

bo-op – vz

bovenop

bo-oor – vz

boven over heen

boord – zn

boomgaard
Vgl. 'vrugteboord'

boorgat – zn

waterwel

boos – bn

boos, euvel, verdorven, boosaardig
Ek is boos vir jou – 'Ik ben boos op jou'
Om Satan te volg is 'n bose daad – 'Het is een boosaardige daad om Satan te volgen'
Vgl. 'kwaad', 'kwaai', 'vies'.

bootry – ww

bootje varen

borg – zn (mv. borge)

sponsor (mv. sponsoren)
Ons soek borge vir die kompetisie – 'We zoeken sponsoren voor de wedstrijd'

borg – ww

sponsoren
Ons supermark borg die dorp se wedloop – 'Onze supermarkt sponsort de hardloopwedstrijd van het dorp'

borgskap – zn

sponsoring

borrel – zn

luchtbel, luchtbelletje
Vgl. 'dop', 'klokkie', 'blaas'

borrie – zn

koenjit / kurkuma / geelwortel (Curcuma longa)

bors – zn

borst (in alle betekenissen)
Ons sing die volkslied uit volle bors – 'Wij zingen het volkslied uit volle borst'

borselkop – zn

kapsel van gemillimeterd haar; iem. met zulk haar

borslappie – zn

slabbetje

borsspeld – zn

broche

bosbefok – bn

gezegd van oorlogsveteranen die lijden aan posttraumatische stressstoornis na in de wildernis van Namibië, Angola en/of Mozambique te hebben gevochten, of zulke veteranen die moeite hebben zich na zo'n oorlog aan het burgerleven aan te passen (in de zeventiger- en tachtigerjaren vocht het Z.A. leger in de buurlanden tegen communistische opstandelingen en legereenheden)

bosberaad – zn

bepaalde vorm van brainstormen, georganiseerd op een afgelegen plek, commercieel jachtlandgoed of safaripark

boslelie – zn

clivia, Sint-Jozefplant (Clivia miniata)

bossie – zn

struikje, kruid, bosje; (vaak in mv.) onkruid, overwoekering; bosje, bundeltje (vis)
Opm.: bossies, als meervoud, verwijzen naar onkruid (vgl. het lemma bossies uittrek), maar bossies zijn ook een bepaalde soort vegetatie, bestaande uit kleine, geharde struikjes met heel fijne takjes die in de droge, aride gebieden leven. In de Karoo, op het Hoëveld en elders vindt men bijvoorbeeld het kankerbossie, het kakiebos en het ag-dae-geneesbos; kleine plantjes die houtig zijn om tegen het harde klimaat bestand te zijn.
Ek het by 'n lui mens se land verbygestap, by 'n onverstandige mens se wingerd: dit was heeltemal oortrek van die onkruid, toegegroei onder die bossies, en die klipmuur was omgeval. – 'Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens; En ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken.' (Spreuken 24:30-31)

bossies: bossies uittrek – ww

onkruid wieden

bossiestee – zn

rooibostee

bostroue zn

bruiloft in de natuur (dikwijls op jachtterrein)
Vgl. 'troue'

bosvark – zn

penseelzwijn (Potamochoerus porcus)
gedrongen soort inheemse zwijnachtige
Vgl. 'vlakvark'

Bosveld – zn

Noord-Transvaals landschap
Dit landschap wordt gekenmerkt door hoog gras met schaarse groei van bomen, waar grootwild graast. Bomen die er groeien zijn kameeldoring (Acacia erioloba), baster-haak-en-steek (Acacia luederitzii), witgatboom (Boscia albitrunca) en vaalbos (Terminalia sericea).

bot – bn

bot
Vgl. 'been'

bottel – zn

fles
Uitdr.: om te diep in die bottel te kyk – 'te diep in het glaasje kijken'
Vgl. 'fles'

bottelstoor – zn

slijterij
Opm.: i.p.v. het anglicistische bottelstoor zegt men ook drankwinkel

botter – zn

boter

botter – ww

met boter besmeren, beboteren
Uitdr.: Hy botter sy brood aan albei kante – 'Hij eet van twee walletjes'

botterblom, botterblommetjie – zn

middaggoud: soort gazania (Gazania krebsiana)

botterbroodjies – zn

scones
Ook: 'skons'
Zie ook 'skons'

botterskorsie – zn

flespompoen
(In het Engels: butternut squash)
Vgl. 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

boud(e) – zn

bil(len)
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'agterstewe'

bougenootskap – zn

bank voor huisleningen

bra – zn

1 beha; 2 (gemeenz.) maatje, makker
Vgl. betekenis 1 Eng. bra, betekenis 2 Am. Eng. bro, Hawaiiaans Eng. brah

bra – bw,

nogal; eigenlijk; weinig
Die aantal reaksies is bra beperk – 'Het aantal reacties is nogal beperkt'
Gesien die groot verliese wat ons gely het was die vergoeding maar bra eina – 'Gezien de grote verliezen die we leden was de vergoeding maar povertjes / schamel'
< Nl. braaf

braaf – bn

dapper
Opm.: wie denkt dat dit een anglicisme van Eng. brave, 'dapper', is, zal verbaasd zijn te merken dat men in ouder Nederlands ook 'braaf' zei om 'dapper' of 'stoutmoedig' mee aan te duiden.
Opm.: de Nl. betekenis van braaf komt ook wel voor in het Afrikaans, maar het is in dat geval aan te raden eerder gehoorsaam of soet te gebruiken:
Kyk hoe mooi sit en wag daai soet hondjie – 'Kijk eens hoe goed dat brave hondje zit te wachten'

braai, braaivleis – zn

barbecue

braai – ww

bakken, braden; barbecueën
Opm.: de betekenis 'bakken' wijkt af van het Nl.:
Terwyl ek die eiers braai, smelt ek kaas bo-oor, waarna ek dit op 'n snytjie brood sit – 'Terwijl ik de eieren bak smelt ik er kaas overheen, waarna ik het op een sneetje brood doe'

braaibroodjie – zn

soort tosti / croque monsieur geroosterd op de braai (zie ald.)
Vgl. 'potbrood'

braaiskottel – zn

ploegschijf voor skottelbraai (zie ald.), barbecue gemaakt van ploegschijf
Vgl. 'skottel', 'skottelbraai'

braaivleisaand – zn

barbecue-avond

brak(kie) – zn

(bastaard)hond

brakkiesbakkie – zn

doggie bag
Vgl. 'woefkardoes'

brand – ww

branden; (overg.) verbranden, laten aanbranden
De betekenissen 'verbranden' en 'laten aanbranden' zijn wsch. onder invloed van het eveneens overg. Eng. to burn ontstaan:
Daai sogenaamde betogers brand weer lekker bande in die strate – 'Die zogenaamde betogers zijn op straat weer lekker banden aan het verbranden'
Julle mense kan nie kosmaak nie en jul brand altyd die panne! – 'Jullie kunnen niet koken en jullie laten altijd de pannen aanbranden!'

brandarm – bn

intensivering van arm: straatarm

brander – zn

grote watergolf

branderplank – zn

surfplank

branderry – ww

surfen

bredie – zn

stoofpot, vaak met suring (Nl. knikkende klaverzuring: Oxalis pes-caprae) bereid
Vgl. 'waterblommetjiebredie'

breekgoed – zn

servies

brein – zn

hersenen (van mensen)
Vgl. 'harsings'

breingewas – zn

hersentumor
Hy het weer boeke geskryf nadat sy breingewas suksesvol verwyder was – 'Hij schreef weer boeken nadat zijn hersentumor succesvol verwijderd was'

breinvliesontsteking – zn

hersenvliesontsteking

briek – zn

rem
briek aandraai – 'op de rem trappen', 'afremmen'

briek – ww

remmen

bring – ww

brengen

Brittanje – zn

Groot-Brittannië

Broederbond – zn

In 1918 opgerichte, geheime organisatie die de politieke en culturele belangen van Afrikaners behartigde. In 1994 niet meer geheim en omgedoopt tot Afrikanerbond.

broei – ww

broeien, broeden
'n Groot storm broei by die kus – 'Er dreigt een storm bij de kust'
Papegaaie broei nie maklik nie – 'Papegaaien broeden niet makkelijk'

broeikas – zn

couveuse

broeikasbaba – zn

couveusekind

broekiekouse – zn

panty

broerskind – zn

neef, nicht, oomzegger

brokkie: bedorwe brokkie – zn

verwend kreng
Vgl. Eng. spoiled brat

bromfiets – zn

brommer, motorfiets
Vgl. 'brommer'

brommer – zn

bromvlieg
Vgl. 'bromfiets'

bromponie – zn

scooter

brongras – zn

zie 'bronkors'

bronkhorstslaai – zn

zie 'bronkors'

bronkors – zn

witte waterkers (Nasturtium officiniale)
Vgl. 'waterkers'

bronslaai – zn

zie 'bronkors'

brug – (mv) brûe – zn

brug – bruggen

brug: brug speel – ww

bridge spelen, bridgen

Bruinmens, Bruine (mv. Bruinmense, Bruines) – zn

Afrikaanstalige bevolking van gemengde Europese, zwarte en Khoisan-herkomst
Opm.: vroeger zei men Kleurling (zie ald.) maar aangezien deze term hedentendage als een herinnering aan de Apartheid geldt, geeft men de voorkeur aan de term Bruinmens, Bruine

bruismeel – zn

zelfrijzend bakmeel

bry – ww

'brouwen': de r achterin de mond, met de huig, uitspreken (de uvulaire vibrant [ʀ])
Malmesbury se boere vreet growwe brood – zinnetje dat 'brouwende' sprekers opzeggen om het gebruik van hun r ten beste te geven

bry-r – zn

de r achterin de mond, met de huig, uitgesproken (de uvulaire vibrant [ʀ])

buffer – zn

bumper
Vgl. voor de betekenis ouder Nederlands 'buffer'

buite- – woordd.

buiten- (als voorvoegsel)
Opm.: net als in het Nederlands schrijft men in het Afrikaans het woord buiten mét n (men spreekt deze n in zulke gevallen ook steevast uit!). Maar in samenst. vervalt de n steeds. Zie hieronder, bijv., bij buitemuurs, en vergelijk het lemma buiten, buite.

buitemuurs – bn

deeltijds (student), extraneus

buiten, buite – vz

buiten; behalve, met uitzondering van
Alle vlugte word gekanselleer, buiten vlugte op die Johannesburg-Kaapstad-roete – 'Alle vluchten worden geschrapt, behalve de vluchten op de route Johannesburg-Kaapstad'

Vgl. 'buite-' en 'buiten vir'

buiten vir – uitdr.

behalve, buiten
Dit is een anglicisme (< except for).
Buiten vir my, is daar niemand wat omgee vir 'n eerlike debat nie – 'Buiten mij / behalve mijzelf is er niemand die iets om een eerlijk debat geeft'

buitepasiënt – zn

poliklinische patient

bul – zn

stier
'Stier' wordt in het Afrikaans enkel gebruikt om er het gelijknamige sterrenbeeld mee aan te duiden)

bulk – ww

loeien (v.e. koe)

bunny chow – ww

(< Eng.) snack bestaande uit uitgehold witbrood gevuld met kerrievlees
Vgl. 'gatsby', 'katkop'

burg – zn

barg (gecastreerd mannelijk varken)
Net als in het Nederlands wordt in het Afrikaans het niet-gecastreerde mannelijke varken beer genoemd.
Dit Afrikaanse burg, met nultrap, is een goed voorbeeld van het feit dat het Afrikaans voortkomt uit Hollandse dialecten, en niet uit een standaardvariant.

buurtwag – zn

buurtwacht, buurtpreventie

byderhand – bn

bij de hand, dichtbij
In hierdie baie onveilige stad hou ek my pistool byderhand – 'In deze zeer onveilige stad houd ik mijn pistool bij de hand'

byderwets – bn

modern, eigentijds

by die huis – bw

thuis
Vgl. Eng. at home

bykomstighede – zn

accessoires

bystand op bystand wees – zn

wachtstand, paraat
Vgl. Eng. to be on standby

byt – zn

beet
Byte van insekte kan gevaarlik wees – 'Insectenbeten kunnen gevaarlijk zijn'

C

 

Cremora, cremora – zn

(merknaam, met hoofdletter) Z.A. koffiemelkmerk; (alg., met kleine letter) koffiemelk, koffiemelkpoeder

D

 

daai – av

(gemeenz.) die, dat
Daai ou is darem 'n lelike ding! – 'Die gozer ís toch lelijk!'
Soms ook 'aai
Vgl. 'daardie' en 'dié'

daarbenewens – bw

daarnaast
Vgl. de voorzetsels 'langs', naas

daardie – av

die, dat
Vgl. 'daai', dié' en 'hierdie'

daar's hy – uitdr.

alstublieft (bij het aangeven van iets)

daarstel – zn

totstandbrenging

daarstel – ww

tot stand brengen, stichten

dadelbrood – zn

dadelkoek

dadelik – bw

meteen, gelijk
Opm.: in het Nederlands betekent dadelijk tegenwoordig 'straks'. Gebruik voor het Nederlandse 'dadelijk' het woord 'netnou', ''n bietjie later', en om het nog gezwinder te maken 'nou-nou'.

dagboekie – zn

agenda

dagbreek – zn

dageraad
Jakob het alleen daar agtergebly, en 'n man het tot dagbreek met hom gestoei. – 'Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging.' (Genesis 32:24)
Vgl. Eng. daybreak

dagga – zn

marihuana, wiet
Opm.: niet te verwarren met de in Zuid-Afrika groeiende lipbloemigen wildedagga (Leonotis leonurus) en klipdagga (L. nepetifolia)
Vgl. 'boom', 'bomzol', 'zol', 'skyf', 'klipdagga' en 'wildedagga'

dagha – zn

specie, aangemaakte cement

dagsê – tw

goedendag

dagsorgsentrum – zn

crèche
Vgl. Eng. daycare centre

dalk – bw

misschien
Opm.: 'dalk' en 'miskien' kunnen naast elkaar gebruikt worden, al wordt 'dalk' minder in formeel taalgebruik gevonden. 'Dalk' komt voort uit het Nederlandse woord 'dadelijk'
Vgl. 'dadelik'

dam – zn

stuwmeer, meer

damwal – zn

dam

dan en wan, af en toe – bw

af en toe
Zie verder bij 'elke dan en wan'

dankie – tw

dank U, dank je wel

darem – vw

toch, wel, tenminste, desondanks
Dit het die hele week gereën, maar ons het darem 'n lekker vakansie gehad! – 'Het heeft de hele week geregend, maar we hebben toch / desondanks een fijne vakantie gehad!
Jy was besig! Het jy toe darem jou werk klaargemaak? – 'Je had het druk! Heb je toen wel je werk afgekregen?'
Ja, die probleem is nou opgelos, maar darem... Ek is steeds ontsteld daaroor... – 'Ja, het probleem is nu opgelost, maar toch... Het maakt me nog steeds boos'
Ja nee, groot droogte, maar julle het darem nog water vir jul beeste – 'Ja, grote droogte, maar jullie hebben tenminste nog water voor jullie koeien'
(< Ned. 'daarom')

dassie – zn

1. klipdas (fam. Procaviidae); (Bijb.) konijn
Hoewel klipdassen vernoemd zijn naar de Europese das, zijn zij niet verwant aan hun Avondlandse evenknieën (zij zijn o.a. verwant aan de olifant). Het betreft plompe, bruinharige, plantenetende diertjes van zo'n 40 centimeter groot, die zich op rotsen, koppies (zie ald.) of in bomen ophouden. In Zuid-Afrika leeft de klipdassie: de Kaapse klipdas (Procavia capensis). Een andere bekende dassie-soort is het (slimme) 'konijn' uit het Oude Testament dat zich op en in de steenrotsen ophoudt (Psalm 103:18 [104:18] en Spreuken 30:26). Hier gaat het om de klipdas (Hyrax syriacus), die de Nederlandse Bijbelvertalers als 'konijn' voorstelden, en die in Deuteronomium tevens herkauwend is:
Maar dié wat net herkou of net volledig gesplete kloue het, mag julle nie eet nie: die kameel, die haas, die dassie. Hulle herkou maar het nie gesplete kloue nie: hulle is vir julle onrein. – 'Maar deze zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw alleen verdelen: den kemel, en den haas, en het konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn.' (Deuteronomium 14:7)

2. zeevis van de zeebrasemfamilie (Diplodus sargus)
Vgl. 'kolstert'

dawidjieswortel, dawetjieswortel – zn

op heggerank gelijkende klimplant uit de komkommerfamilie met ruwe blaadjes, witte bloemetjes en oranje besjes (Zehneria scabra): in Nederland staat de plant in gecultiveerde vorm, met groene, veel grotere vruchten, bekend als 'Mexicaanse komkommer'
Vgl. 'ystervarkpatat'

deelname – zn

deelname; opkomst (bij verkiezingen)

deelnamekoers – zn

opkomstpercentage (bij verkiezingen)

dees – av

Zie 'dese'

deesdae – bw

tegenwoordig, dezer dagen
Vgl. 'teenwoordig', 'teenswoordig'

definitief – bn

beslist, zeer zeker
Ek gaan jou definitief bel! – 'Ik ga jou zéker bellen!'
Opm.: Dit gebruik van 'definitief' wordt in het Afrikaans nog steeds als anglicistisch beschouwd. Liever gebruikt men 'beslis'.
Het Nl. 'definitief' kan in het Afrikaans het beste uitgedrukt worden met finaal (zie ald.).
Vgl. 'opsluit'

deftig – bn

netjes
Julle Hollanders praat altyd so deftig!
Vanaand is ons almal deftig geklee in 'n donker pak met 'n wit hemp en 'n wit das

dekade – zn

decennium

deken – zn

sprei
Vgl. 'kombers' en 'duvet'

delg – ww

aflossen (van schuld of zonde)
Hoe kan ek my skuld delg as ek werkloos is?
Vgl. 'skuld' en 'opdok'.

departement – zn

ministerie
Die departement van arbeid – 'Het ministerie van werkgelegenheid'
Vgl. Eng. department

derduisende – telw

vele duizenden

derduiwel – zn

plaaggeest, duivel

derms – zn

darmen

denim – zn

spijkerbroek
Vgl. Eng. denim

dese – av

(w.g., gewest.) deze, dit
Opm.: in Kaapse dialecten zegt men ook dese of dees in plaats van Standaardafrikaans hierdie. In het Standaardafrikaans komt het woord enkel nog voor in vaste uitdrukkingen, zoals:
Op dees / dese aarde! (uitroep van verbazing)
Na dese – 'hierna'
By dese – 'bij dezen'
Dese en gene – 'deze en gene'
Soms ook deus.
Zie verder bij 'hierdie'.

destyds – bn, bw

(bn) toenmalig, van destijds; (bw) destijds
Opm.: zowel het Nederlands als het Afrikaans kent het bijw. destijds / destyds. Enkel het Afrikaans kent ook een bijv. nw. destyds:
Hy het skoolgegaan in die destydse Basoetoland – 'Hij ging naar school in het toenmalige Basoetoland'.
Hy skets die destydse politieke gebeurtenisse – 'Hij schetst de politieke gebeurtenissen van destijds'.

deugsein – ww

virtue-signalling, deugpronken
Het laten zien van progressieve opvattingen of gedragingen die weinig inspanning kosten, in de hoop zo gemakkelijk waardering te oogsten – zoals proberen op te vallen met vertoon van op dat moment politiek-correcte vlaggen op sociale media.

deur – zn

deur

deur – vz

door
Vgl. 'door'

deurgaan – ww

doorgaan, doorgang vinden; ergens door(heen)gaan; doormaken, meemaken; doornemen
Uiteindelik het die oordrag deurgegaan – 'Eindelijk ging de overdracht door' / 'Eindelijk kon de overdracht doorgang vinden'
En die wat verstrooi was, het die land deurgegaan en die woord van die evangelie verkondig – 'Zij dan nu, die verstrooid waren, gingen het land door, en verkondigden het Woord' (Handelingen 8:4)
Hy was hoegenaamd nie bewus van die lyding wat sy vrou deurgegaan het nie – 'Hij was zich totaal niet bewust van het leed dat zijn vrouw doormaakte'
Ek hoop dit is die eerste en laaste keer wat ek so iets hoef deur te gaan – 'Ik hoop dat dit de eerste en de laatste keer dat ik zoiets hoef mee te maken'
Het jy die riglyne deurgegaan? – 'Heb je de richtlijnen doorgenomen?'
Opm.: de derde en vierde betekenissen, 'doormaken, meemaken' en 'doornemen', zijn leenvertalingen van Eng. to go through

deurlopend – bn

continue, niet-aflatend

deurmekaar – bn

door elkaar, in de war, verward, ver heen (bijv. van drank)
Ek raak heeltemal deurmekaar as jy aanhou Afrikaans met Hollands meng – 'Ik raak helemaal in de war als jij het Afrikaans en het Nederlands door elkaar blijft gebruiken'

deurmekaarspul – zn

warboel, chaos

deurentyd(s) – bw

steeds, de hele tijd

deus – av

Zie 'dese'

diafragma – zn

middenrif

die – lw

de, het
Die meisiekind, die ou, die vrou, die voël, die land – 'het kleine meisje, de jongen, de vrouw, de vogel, het land'
Vgl. 'dié'

dié – av

die, dat (als verwijzing naar iets dat je eerder genoemd hebt)
In Suid-Afrika koop selfs die ouderlinge op Sondag die koerant. Dié dag is by Nederlandse christene egter by uitstek die dag van rus en geloof.

dié: dit is dié dat... – uitdr.

daarom
Vandag sal dit mooiweer en warm wees. Dit is dié dat ek 'n sambreel saamgebring het. – 'Vandaag zal het zonnig en warm zijn. Daarom heb ik een parasol meegebracht.'

diens (mv. dienste) – zn

dienst, service; (vaak in mv.) voorzieningen, openbare voorzieningen, overheidsvoorzieningen
Die land word geteister deur swak openbare dienste – 'Het land wordt geplaagd door slechte openbare voorzieningen'

dienslewering – zn

dienstverlening, (levering van) open­ba­re of pu­blie­ke voorzieningen
Swak munisipale dienslewering vorm 'n groot uitdaging vir die land – 'Slechte gemeentelijke openbare voorzieningen vormen voor het land een grote uitdaging'

dier – zn

dier, beest
Vgl. 'bees'

Diets – bv

van of behorende tot de Groot-Nederlandse taal en cultuur, inclusief Nederlands, Vlaams en Afrikaans

dik – bn

dik (v. muren, kleding, accenten, enz); genoeg gehad hebben, vol zijn (na gegeten te hebben)
Wil jy nog aartappels? - Nee, ek is dik, dankie. – 'Wil je meer aardappels? - Nee, ik heb genoeg gehad, dank je.'

dikbek – zn

stuurse, norse persoon

dikbek – bn

stuurs, nors

dikkop – zn

Kaapse griel (Burhinus capensis)
Op plevier gelijkende, bruine en zwart-wit gevlekte vogel met grote kop en grote ogen, die op velden en weilanden broedt

dikwels – bw

vaak, dikwijls
Vgl. 'vaak'

dinee – zn

diner
Vgl. 'ete'

ding – zn

ding; stokpaardje, favoriete bezigheid; rage, hype, etc.
De betekenissen favoriete bezigheid, stokpaardje en rage zijn van Engelse herkomst en kunnen niet altijd zo vertaald worden. Bijvoorbeeld:
Vroëer was daar 'n boikot teen Suid-Afrika, maar nou is ons land dié ding in toerisme. Of nog anglicistischer: Deesdae is Afrikaanse sokkiejolliedjies die in ding by kroeë
Een andere betekenis is beter vrijer te vertalen: Sonder Engelse woorde kan Afrikaans maar nie sy ding doen nie – 'Zonder Engelse woorden kan het Afrikaans niet (helemaal) functioneren'.

dink (dog, gedink/gedog) – ww

denken (dacht, gedacht)
Vgl. 'dog / gedog'

dinkskrum – zn

denktank

dip – zn

dipsaus (mayonaise, aioli, cocktailsaus, chiliolie, enz.)
Vgl. 'indoopsous'

disnis – bn

duizelig, erg ver heen, 'lam', 'gek', etc.
Ek skrik/lag my disnis! – 'Ik schrik/lach me rot!
Ek hardloop my disnis – 'Ik ren tot ik een ons weeg'
Ek eet my disnis – 'Ik eet me lam/gek/ etc.'
Vgl. 'boeglam', 'deurmekaar'

Disprin, disprin – zn

(merknaam, met hoofdletter) Z.A. pijnstiller met aspirine als werkzame stof; (alg., met kleine letter) pijnstiller, aspirine

ditsem – tw

uitroep om instemming of genoegen mee uit te drukken: precies!, inderdaad!, zo denk ik er ook over!

dobbel – ww

gokken

doedoes – ww

slapen
gaan doedoes – gaan slapen

doef – tw

klanknabootsing: bonk, baf; doef-doef-doef – het gebonk van housemuziek, techno, hardcore, enz.
Vgl. 'doef-doef-doefmusiek'

doef-doef-doefmusiek – zn

dreun-dreunmuziek: neerh. benaming voor housemuziek, techno, hardcore, enz.
Vgl. 'doef'

doek(ie) – zn

doek; luier

doepa – zn

(gemeenz.) tovermiddeltje waar mensen verliefd van worden

doer – bw

daarginds, daar ver weg
Opm.: vaak als daar doer.
Daar doer in die Bosveld – 'Daarginds in het Bosveld'
Doer, onder op die vlakte, het hulle 'n leeu hoor brul – 'Daar, ver weg op de vlakte, hoorden zij een leeuw brullen'

dof – bn

dom, achterlijk, suf
Ek weet, ek is nie dof nie – 'Dat weet ik, ik ben niet achterlijk'

dog / gedog – ww

sterke verbogen verledentijdsvorm en sterk verl. deelw. van dink: dacht / gedacht / vermoeden gehad hebben
Ek het gedog WiFi gaan nou beter wees, maar die internet is steeds vrek stadig – 'Ik dacht dat WiFi nu beter zou zijn, maar het internet is nog steeds verrekte traag'
Sy dog dit was 'n grappie, maar hy was ernstig – 'Zij dacht dat het een grapje was, maar hij meende het'

dogter – zn

(jong) meisje, dochter

dolosgooi – ww

waarzeggen door op de grond gegooide botjes te bekijken

dolf / dolwe – ww

diep graven

dom-astrant, domastrant – bn

eigenwijs en brutaal

domkrag – zn

krik

dompas – zn

(hist.) identiteitskaartje dat alle zwarte inwoners bij zich moesten dragen als zij zich in blanke gebieden begaven

donderstorm – zn

onweer

donga – zn

diepe uitgedroogde sloot, diepe gleuf of gat in grond door erosie of heftige regenval
Opm.: soms worden zulke gleuven en gaten in de grond 'geute' (dus 'goten') genoemd

donkerkamerpolitiek – zn

achterkamertjespolitiek

donkie – zn

ezel

donkiewerk – zn

sleurwerk

donner – zn

donder, deugniet, snuiter; (geen) zier
Ek gee geen donner om nie – 'Het kan me geen donder/zier schelen'
Hoor die donner in die lug – 'Hoor de donder in de lucht'
Waar is die donner nou? – 'Waar is die snuiter nou?'

donner – ww

slaan, rammen, vallen (in elkaar rammen)

donner – tw

verdomd, verdomme

dood (attr. dooie) – bn

dood, overleden
Opm.: dood gebruikt men in het Afrikaans ook waar men in het Nederlands 'overleden' of 'omgekomen' zou gebuiken:
'n Brandbestryder is dood terwyl sy span gesukkel het om 'n veldbrand onder beheer te kry – 'Een brandweerman is omgekomen toen zijn ploeg met moeite probeerde een veldbrand onder controle te krijgen'
Vier mense is dood in 'n fratsongeluk – 'Vier mensen zijn omgekomen in een bizar ongeval'
We hebben hier wsch. met een anglicisme te maken (vgl. Eng. dead in een vergelijkbare Engelse zin als Four people are dead in a freak accident).

dooddruk – ww

dooddrukken; de kop indrukken, in de doofpot stoppen; uitdrukken, uitmaken; op stil zetten, geluid uitzetten, een oproep weigeren
Die polisie het die onwettige betoging vinnig doodgedruk – 'De politie heeft de illegale betoging snel de kop ingedrukt'
Elke keer wat sy hom bel druk hy die sel dood – 'Elke keer als zij hem belt zet hij z'n mobiel op stil / uit'
Hoe kan ek hierdie wekker dooddruk? – 'Hoe kan ik deze wekker uitzetten?'
Toe sy ma binnekom druk hy gou sy stompie dood – 'Toen zijn moeder binnenkwam drukte / maakte hij gauw zijn peuk uit'

doodernstig – bn

bloedserieus

doodmaak – ww

doden, vermoorden

doodtrek – ww

doorstrepen

dooie – dooies – zn

dode – doden
Allersieledag is die dag waarop die Katolieke Kerk die dooies gedenk – 'Op Allerzielen gedenkt de Katholieke Kerk de doden'

dooms – zn

inf. aanspreekvorm voor dominee
Vgl. 'leraar'

door – zn

dooier, eigeel
Opm.: men zal eerder 'geel van 'n eier' zeggen
Vgl. 'deur'

doos – zn

doos; (gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan, kut; (kwets.) sukkel, halve gare, idioot, enz.
Jou doos! – 'Sukkel die je daar bent!'
Vgl. 'kont', 'poes'

dooswyn – zn

(scherts.) (goedkope) supermarktwijn uit een doos
Vgl. 'plonk'

dop – zn

neut, borrel; dop
Vgl. 'regmakertjie', 'sopie', 'neut' en 'voggies'

dophou – ww

in de gaten houden

Dopper – zn

lidmaat van de Gereformeerde Kerk in Z.A.
Vgl. 'Gatjieponder'

Dopperkerk – zn

Gereformeerde Kerk

doring – zn

doorn; (met jou of met ou een uitroep van bewondering) kanjer, geweldenaar, engel
Johan, jou doring!, Johan, ou doring! – 'Johan, je bent een engel!', 'Johan, je bent een kanjer!', 'Je bent geweldig, Johan!'
Vgl. 'yster'

doringboom – zn

'doornboom' (meestal bomen van het geslacht Acacia e.d.)

doringdraad – zn

prikkeldraad

dorp – zn

dorp, gemeente, woonplaats
Opm.: bij het invullen van formulieren wordt niet altijd naar woonplek gevraagd, maar naar dorp. Dit betekent in dit geval hetzelfde.

Dorper – zn

Z.A. schapenras (wit lijf met zwarte nek en kop)

douvoordag

voor dag en dauw
Vgl. 'kniediepvoordag'

dra – ww

dragen

draad – zn

draad
Uitdr.: op die draad sit – geen kant kiezen, weifelen

draad trek – ww

(gemeenz.) zich aftrekken

draadsitter – zn

iem. die geen kant kiest

draai – zn

bocht; draai

draai – ww

draaien; een bocht maken, afslaan

draai loop – ww

toilet bezoeken
Moenie in die bos draai loop nie – 'Niet je behoefte in het bos doen'

draai maak – ww

bezoeken, langskomen
Kom maak gerus 'n draai as jy in Suid-Afrika is – 'Kom eens langs als je in Zuid-Afrika bent'

draf – ww

hardlopen; joggen; klas draf (ww – ook klasdraf, zie ald.) college lopen

dravermoë – zn

draagvermogen

drif – zn

voord, voorde, drecht, tricht (doorwaadbare plaats in rivier of beek)

drip – zn

infuus
Vgl. Eng. drip

droesel – zn

(gewest.) droesem, bezinksel, 'grondsop'

droëwors – zn

(zeer) droge, dunne worst op basis van rund- of wildvlees met vet (schapenstaart), o.a. op smaak gebracht met koriander, kruidnagelen en/of piment (zie 'wonderpeper')

droëvrugte, droë vrugte – zn

gedroogde vruchten, gedroogd fruit

dronk – bn

dronken

dronkgat – bn

(gemeenz.) dronken, bezopen

dronkslaan – ww

verbijsteren

droogmaak – ww

verbrouwen

droogskoonmaker – zn

stomerij
Vgl. Eng. dry cleaner

druip – ww

druppelen; zakken (voor examen)

druiwe (mv.) – zn

druiven

druiwekorrel (ev.) – zn

druif

druk – ww

drukken, indrukken; stevige omarming geven (vgl. Eng. to hug)
Opm.: het overg. Nl. 'indrukken' of 'drukken op' is in het Afrikaans druk:
Druk die knoppie om af te gaan na die grondvloer – 'Druk op het knopje om naar de begane grond te zakken'
I.t.t. het Nl. zegt men dus druk die knop zonder het voorz. op.
Vgl. Eng. to push the button.

druk, drukkie – zn

korte omarming ter hartelijke begroeting
Opm.: in Zuid-Afrika omarmt men elkaar aldus vaker dan in de Nederlanden; bij een weerzien of een afscheid voor langere tijd omarmen mannen vrouwen en vice versa (bekenden, vrienden, verre familie) elkaar kort, ook als er geen heftige emoties bij komen kijken.
Vgl. 'karnuffel' en 'karfoefel'

drukspyker – zn

punaise
Vgl. 'duimspyker'

drumpel – zn

drempel, dorpel

drup – zn

infuus

drup – ww

druppelen

drupmatjie – zn

onderzetter

dryf – ww

besturen (auto, paardenwagen); drijven; (be)drijven
'n Besigheid dryf – 'Een zaak drijven'

dubbelmedium- – woordd.

met het Engels en het Afrikaans als onderwijstalen
Opm.: onderwijs waarbij onderwezen wordt in zowel het Engels als het Afrikaans is moedertaalonderrig dubbelmediumonderrig
, onderwijs waarbij in het Afrikaans onderwezen wordt is Vgl. 'Afrikaansmedium-', 'Engelsmedium-', 'moedertaalonderrig'

dubbeltjie – zn

zie onder 'duwweltjie'

duet – zn

twee huizen onder een kap

duik – zn

deuk

duikboot – zn

duikboot, onderzeeër (dus niet het onbestaande 'kan-nie-sink-nie-skippie')

duikboottoebroodjie – zn

belegd broodje (geen boterham maar kort stokbrood, pistolet, enz.)

duiker – zn

duiker: zeer kleine antilopesoorten (Cephalophus spp.)

duikweg – zn

tunnel, viaduct

duimgooi / duimry – ww

liften

duimspyker – zn

punaise
Vgl. 'drukspyker'

Duitse masels – zn

rode hond

duskant – zn

deze kant, deze zijde
Ek, Daniël, het toe twee ander persone by die Tigrisrivier sien staan, een aan die duskant en een aan die anderkant. – 'En ik, Daniël, zag, en ziet, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.' (Daniël 12:5)
Vgl. 'anderkant', 'oorkant', 'dese'

duskant – vz

aan deze kant, aan deze zijde
Duskant het ons nie sulke probleme nie – 'Aan deze kant (van de oceaan) hebben we niet zulke problemen'
Duskant die rivier – 'Aan deze kant van de rivier'
Vgl. 'anderkant', 'oorkant', 'dese'

duvet – zn

dekbed
Vgl. Eng. duvet

duwweltjie, dubbeltjie – zn

doorgaans twee plantensoorten (de inheemse Rumex hypogaeus [voorh. Emex australis] en de indringer Tribulus terrestris) die stekelige, harde vruchten hebben die, wanneer erop getrapt, in voeten en poten blijven zitten (zeer pijnlijk)

dwarstrekker – zn

dwarskop, koppige persoon

dwelm (mv. dwelms) – zn

drug (mv. drugs)

dwelmmiddels – zn

drugs

dwelmsmous – zn

drugsverkoper, -dealer

E

 

ê; eg (mv. êe) – zn

eg

êe, eg – ww

eggen

eeld – zn

eelt
Wordt vaak in de anglicistische meervoudsvorm eelde uitgedrukt (vgl. Eng. callouses)

eendeweer – zn

regenachtig weer

een-een – bw

een voor een

eenkant – bw

opzij, aan de kant; aan een kant
eenkant toe staan – 'opzij gaan'; 'geen actie ondernemen', 'zich afzijdig houden (van een gebeurtenis)'
Daarom woon Israel rustig, woon die nasate van Jakob eenkant in 'n land van koring en wyn en drup die hemel dou. – 'Israël dan zal zeker alleen wonen, en Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal van dauw druipen.' (Deuteronomium 33:28)
Opm.: de uitdr. eenkant toe staan met de betekenissen 'geen actie ondernemen' en 'zich afzijdig houden' is een leenvertaling van Eng. to stand aside

eerder – bw

eerder; in plaats van
Opm.: de betekenis 'in plaats van' is wsch. een leenvertaling uit Eng. rather:
Om pakkies te stuur gebruik ek die poskantoor eerder as die koerierdiens – 'Voor het versturen van pakketjes gebruik ik het postkantoor in plaats van de koeriersdienst'

eers – bw

eerst; pas; eens; vir eers, vereers = vooralsnog
Jy wil Suid-Afrika toe gaan, maar eers sal jy 'n vliegtuigkaartjie moet koop – 'Jij wil naar Zuid-Afrika gaan, maar eerst zul je een vliegticket moeten kopen'
Ek sien nou eers hoelaat dit is – 'Ik zie nu pas / eerst hoe laat het is'
Hulle bly sedert 2010 in Amerika, maar hulle kan nie eers ordentlik Engels praat nie – 'Ze wonen sinds 2010 in Amerika, maar ze kunnen niet eens behoorlijk Engels spreken'

eetplek – zn

restaurant

eetsalon – zn

restauratie (trein)

effens, effentjies – bw

een beetje, net, licht, lichtelijk
Hierdie boek is effens beskadig – 'Dit boek is licht beschadigd'
Die Rand kan teen die einde van die jaar effens styg – 'De rand kan tegen het einde van het jaar lichtelijk stijgen'
Ons peusel effens, en dan gaan ons waai – 'We eten eventjes (een beetje) en dan gaan we ervandoor'

effens – bn

licht, bescheiden
Ekonome verwag 'n effense groei – 'Economen verwachten een lichte groei'

eie – zn

het eigene

eie – bn

eigen

eiendom – zn

bezit, eigendom; (vaste eiendom) onroerend goed, vastgoed
Vgl. qua betekenissen 'onroerend goed', 'vastgoed' Eng. estate

eiendomlik – bn

eigen, karakteristiek, kenmerkend, typerend
Die dubbele ontkenning is eiendomlik aan Afrikaans – 'De dubbele ontkenning is eigen aan / typerend voor het Afrikaans'

eiendomsagent – zn

makelaar in onroerend goed
Vgl. Eng. estate agent

eier (mv. eiers) – zn

ei (mv. eieren)
Opm.: in samenst. waarin duidelijk naar een ei of eivorm verwezen wordt, moet men eier- gebruiken. In overige samenst. kan men, net als in het Nederlands, ei- gebruiken. Bijv.: eierdoo(ie)r, eierrakkie (eirekje), eierplant (aubergine) tegenover eiwit en eisel.
Overigens kan men ook eiersel zeggen. Verder is eierwit ook correct, mits het om het wit van een ei gaat, en niet om de scheikundige benaming voor proteïne.

eiermussie – zn

eiermuts

Eikestad – zn

bijnaam voor Stellenbosch
Vgl.'Matieland'

eina – bn

(vaak na bra) schamel, povertjes
Gesien die groot verliese wat ons gely het was die vergoeding maar bra eina – 'Gezien de grote verliezen die we leden was de vergoeding maar povertjes / schamel'

eina! – tw

au!

eindpuntgebou – zn

terminal

ek – pv

(1ste pers. enkv.) ik

eksie-perfeksie – bn

fantastisch, geweldig

ekskuus (tog) / skuus (tog) / askuus (tog) – tw

sorry, pardon
Skuus? – 'Pardon?' / 'Wat zegt u?'
Vgl. 'sê weer?'

eland – zn

grote antilope (Taurotragus oryx)

elke dan en wan – bw

zo af en toe
Opm.: dan en wan wordt als een germanisme beschouwd (< Du. dann und wann), maar toevoeging van het woord 'elke' wordt weer als anglicistische invloed beschouwd ('every now and then'). Men kan ook volstaan met dan en wan en af en toe.

enig-, enige bn en pv

woord of woorddeel dat onzekerheid uitdrukt: '...dan ook', '...maar iets'
enigeen – 'ook maar iemand' (zie ald.)
enigiemand – 'ook maar iemand' (zie ald.)
enigiets – 'wat dan ook' (zie ald.)
Zelfstandig, elliptisch gebruik van het bijv. nw. enige wordt gebruikt om een onbekend of onbestaand aantal mee uit te drukken:
Ek eet baie min soet kosse, indien enige – 'Ik eet heel weinig zoete gerechten (als ik ze al zou eten)'
Hy is op soek na boeke in Afrikaans. Is daar enige? – 'Hij is op zoek naar boeken in het Afrikaans. Zijn die er?'
Dit gebruik van enige is ontstaan onder invloed van het Engels: enigeen < anyone; enigiets < anything; indien enige < if any; is daar enige? < are there any?
Vgl. Eng. any

enigeen – pv

eenieder; wie dan ook
Moenie dat/lat enigeen vir jou ore aansit nie! – 'Laat je niet door wie dan ook overtroeven!'
Vgl. Eng. anyone

enigiemand – pv

(ook maar) iemand, wie dan ook
Is daar enigiemand wat my wil help?! – 'Is er ook maar íemand die mij wil helpen?!'
Vgl. Eng. any person

enigiets – pv

wat dan ook, íets
Vgl. Eng. anything

enjin – zn

motor
Ontl. aan Eng. 'engine'. Spreek enjin uit als ['℮ndʒ∂n].
Vgl. 'motor'

engel – zn

liefkozende aanspreekvorm voor partner: schatje, liefje
Vgl. 'bokkie', 'bokka', 'skattebol', 'doring'

Engelsmedium- – woordd.

met het Engels als onderwijstaal
Opm.: een universiteit waar het Engels de taal van onderwijs is, is een Engelsmediumuniversiteit
Vgl. 'Afrikaansmedium-', 'dubbelmedium'

enkel- – bv, woordd.

alleenstaand, enig
Gebaseerd op Eng. bijv. nw. single:
enkelma – 'alleenstaande moeder'
enkelkind – 'enig kind'
Vgl. 'enkelouer'

enkelloper, alleenloper – zn

vrijgezel, alleenstaande

enkellopend, alleenlopend – bn

vrijgezel, alleenstaand

enkelouer – zn

alleenstaande ouder

entiteit – zn

entiteit; (groot) bedrijf, concern
Vgl. 'staatsentiteit'

entrepreneur – zn

ondernemer

era – zn

tijdperk
Vgl. 'tydperk' voor verdere uitleg

erd-, erde- – woordd.

aard-, aarde- ('erdewerk', 'erdvark')

erdvark – zn

aardvarken (Orycteropus afer)
Opm.: geen varken of zwijn, maar een Afrikaans dier dat holen graaft en 's nachts tevoorschijn komt en op termietenjacht gaat. Doet aan miereneter denken, heeft lange snuit met heel kleine bek aan het uiteinde; heeft holle tanden en een lange, beweeglijke tong waarmee hij in termietenheuvels peurt. Net als de mol brengt hij met zijn gegraaf schade toe aan het boerenland, tot ergernis van de boeren. Men vermoedt dat het aardvarken verwant is aan de olifanten en dassies (zie ald.).

erdwolf, aardwolf – zn

geen wolf maar de 'aardwolf': een kleine hyena (Proteles cristatus)
Vgl. 'jakkals', 'strandwolf', 'tierwolf', 'wolf'

erdwurm – zn

regenworm, aardworm

êrens – bw

ergens
Vgl. 'iewers'

ertappel, aartappel – zn

aardappel
ertappel is een wisselvorm.

ertjie – zn

erwt
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.

eselskos, eselkos – zn

klein vetplantje uit de wolfsmelkfamilie uit de Oost-Kaapprovincie, sterk op cactus gelijkend, met pigmentstreepjes: wordt in voortbestaan bedreigd wegens overbegrazing en verlies van habitat (Euphorbia meloformis)
Vgl. 'kos'

Eskom – zn

Zuid-Afrika's grootste elektriciteitsmaatschappij

ete – zn

diner, etentje, maaltijd
Dus niet 'voedsel', zoals in het Nederlands de betekenis van 'eten' ook kan zijn.
Vgl. 'aandete', 'dinee', 'wegneemete' en 'kos'

e-tol – zn

elektrisch tolheffingssysteem op Zuid-Afrikaanse snelwegen (wegen van SANRAL)

ertjie – zn

erwt

ewe bw

even
Hierdie krimpvark en mol is ewe groot – 'Deze egel en mol zijn even groot'
Almal is nie ewe mooi nie, maar wat maak dit saak? – 'Niet iedereen is even mooi, maar wat maakt het uit?'
Opm.: vaak zegt men ewe skielik als men praat over een plotselinge gebeurtenis: Die Engelse sê dit reen nooit nie en dan sous dit ewe skielik – 'De Engelsen zeggen dat het nooit regent, en dan stortregent het plotseling.'

F

 

Fanakalo – zn

Fanagalo: hoofdzakelijk op Zoeloe, Engels en Afrikaans gebaseerde pidgintaal uit de mijnen: thans ook op boerderijen gebruikt
Vgl. 'flaaitaal', 'tsotsitaal'

fees – zn

festival
Vgl. 'partytjie'

fiemies – zn

kuren, lastig gedrag
Hy is vol fiemies – 'Hij zit vol kuren'
Vgl. 'ipekonders', 'manewales', 'skeet'

fietsry – ww

fietsen

finaal – bw

finaal, definitief
My finale besluit is: nee. – 'Mijn definitieve besluit is: nee.'
Vgl. 'definitief'

flaaitaal – zn

In zwarte woonbuurten gebruikte straattaal gebaseerd op woordenschat en grammatica uit het Afrikaans en Bantoetalen
Vgl. 'Fanakalo', 'tsotsitaal'

flamink – zn

flamingo (Phoenicopteridae)

flankeer – ww

flirten; vrolijk te keer gaan

fisant – zn

fazant

flenters – zn

flarden, flenters
aan flenters – 'aan flarden', 'aan flenters'

flerrie – zn

flirterig, behaagziek meisje

flerrie – ww

flirten, zich flirterig gedragen

fles – zn

flacon, thermosfles
Nl. 'fles' is bottel in Afr. (zie ald.)
Vgl. Eng. flask

fliek – zn

bioscoopfilm
Vgl. Eng. flick

fliek – ww

een bioscoopfilm kijken
Gaan fliek – 'Naar de bioscoop gaan'
Vgl. Eng. to flick

flieksaal – zn

bioscoopzaal

flikkerlig – zn

richtingaanwijzer

flikkers: flikkers gooi – uitdr.

je uiterste best doen om iem. te imponeren

flits – zn

(zn) zaklantaarn (vgl. Eng. flash light); (ww) flitsen

flou – bn

futloos, flauw (flou val, 'n flou-ogige man).
Vgl. 'laf'.

flous – ww

voor de gek houden, plagen

fluitjieblaser – zn

klokkenluider
Opm.: leenvert. uit Eng. whistle blower

fluks – bn

ijverig, vlijtig; kloek, flink; levendig, vlug
Hulle almal was uit die seuns van Obed-Edom, hulle en hul seuns en hul broers, flukse manne, bekwaam vir die diens; twee-en-sestig van Obed-Edom. – 'Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom, zij en hun kinderen en hun broeders, kloeke mannen in kracht tot den dienst; er waren er twee en zestig van Obed-Edom.' (1 Kronieken 26:8)

flus, flussies – bw

daarnet, zoëven, zojuist; straks

foefie – zn

trucje, truc, stunt
Mense dink dis 'n bemarkingsfoefie – 'Mensen denken dat het een marketingstunt is'

foeter – ww

slaan
Vgl. 'befoeterd'

fok – ww

(gemeenz.) geslachtsgemeenschap hebben
Vgl. 'naai', 'neuk' en 'teel'.

fokken – bn, bw, tw

(gemeenz.) verdomde, vervloekte; verdomme; tussenwerpsel van groot ongenoegen
Als bijv.nw.: Daar's weer geen fokken teken van reën nie – 'Er is verdomme weer geen teken van regen'
Als bijw.: Dit is fokken ongelooflik! – 'Het is verdomme ongelooflijk!'
Als tussenvoegsel: Dit is onge-fokken-looflik! – 'Het is verdomme ongelooflijk!'
Vgl. Eng. fucking, dat dezelfde betekenis heeft. Hoogstwsch. is Afr. 'fokken' een leenwoord.
Vgl. 'teel'

fokof / fokkof – ww

(gemeenz.) donder op, rot op, tief op, pleur op
Fokof jou vark! – 'Donder op, jij smeerlap!'
Vgl. Z.A. Eng. fuck off
Vgl. 'skoert', 'voertsek'

fokol / fokkol – zn

(gemeenz.) niks, geen zier, noppes, 'geen fuck'
Ons het fokkol geld – 'We hebben geen cent'
Ek voel fokol – 'Ik voel geen zier'
Vgl. Z.A. Eng. fuck all
Vgl. 'bokkerol'

fondament – zn

achterwerk

fooi – zn

honorarium, prijs (zoals voor toegang), tarief, wettelijk verschuldigd geld

fooitjie – zn

fooi, 'drinkgeld'

fop- – woordd.

fop-; nep-, namaak-
Opm.: de tweede betekenis, 'nep-', wijkt af van het Nl. equivalent 'fop-'; in het Nl. verwijst 'fop-' naar misleiding of een grap, terwijl het in het Afrikaans daarnaast ook naar onechtheid en namaak verwijst. Deze betekenisuitbreiding is hoogstwsch. ontstaan onder invloed van het enigszins gelijkluidende maar onverwante Eng. bijv. nw. fake, 'onecht', 'namaak'.
Vgl. 'fopdosser' en 'fopnuus'

fopdosser – zn

(scherts.) travestiet

fopnuus – zn

nepnieuws

fotostaat – zn

fotokopie
Vgl. arch. Eng. photostat

fotostateer – ww

fotokopiëren
Vgl. arch. Eng. to photostat

fraiing – zn

franje; pony (haar)

frats – zn

speling der natuur, speling van het lot, bizarre afwijking, vreemde snuiter
Vgl. qua betekenis Eng. freak

frats- – woordd.

bizar, totaal verrassend (en vaak noodlottig) als een speling der natuur; als een speling van het lot
Opm.: dit is moeilijk te vertalen in het Nederlands omdat er in het Nederlands gekozen wordt voor een bijv. nw. of een beschrijving, en niet zoals in het Afrikaans (wsch. onder invloed van Eng. freak) voor het zelfstandig naamwoord, zoals frats-.
Zie de volgende Afrikaanse woorden, ter illustratie: fratsongeluk (noodlottig, bizar ongeluk); fratsgolf (noodlottige, onverwachtse vloedgolf); fratstaal (een taal die toevallig, bij wijze van ongeluk is ontstaan); fratsdonderstorm (een hevige onweersbui die mensen verrast en overrompeld heeft).
Vgl. qua betekenis (en qua vorm!) Eng. freak.

frikkadel – zn

bal gehakt

fris – bn

stevig (van lichaamsbouw), potig; levendig; fris

frokkie – zn

onderhemd: mouwloos hemd dat men onder een overhemd draagt
Vgl. verder 'T-hemp' en 'hemp'

fudge – zn

soort brokkelende snoep in blokjes gesneden, die aan toffee of caramel doet denken

fundi – zn

(gemeenz.) expert, groot kenner

funksie – zn

functie; receptie, feestje, plechtigheid
Vgl. Eng. function

fynbos – zn

inheemse vegetatie uit de kuststreek van de West- en Oostkaap, bekend voor grote soortendiversiteit, gekenmerkt door aanwezigheid grassen van de restiofamilie (Restionaceae) en fijnvertakte struikjes van de proteafamilie (Proteaceae) en de heidefamilie (Ericaceae); de omvangrijke zone (bioom) waar deze vegetatie te vinden is

G

 

gaaf – bn

plezierig, vriendelijk
Sal jy dalk so gaaf wees om vir my hierdie gunsie te doen? – 'Zou je misschien zo vriendelijk willen zijn om mij deze gunst te doen?'

galeiproef – zn

drukproef van een onopgemaakte pagina

gaga – bn

(vooral pred. gebruikt) goor, vies, smerig
Vgl. 'gang!'

gang! – tw

uitroep van afkeer, walging: 'gatver!'
Vgl. 'gaga', 'sies'

gans – zn

gans; (uitdr.) 'n ander dam se gans – 'een vreemde eend in de bijt', 'een buitenstaander'

garing – zn

garen
Kom ek wys jou hoe om garing deur 'n naald te kry – 'Ik laat je even zien hoe je garen door een naald krijgt'

gars – zn

gerst

gastekamer – zn

logeerkamer
Vgl. Eng. guest room

gat – zn

(gemeenz.) kont, achterwerk, gat
Opm. I: gebruik in het Afr. gat waar men in het Nl. 'kont' zou gebruiken.
Opm. II: in meer overdrachtelijke zin wordt 'gat' gebruikt om er een zin kracht mee bij te zetten:
Roer jou gat! – 'Doe toch iets!'
Jy gaan jou gat sien! – 'Dit ga je echt verliezen!'
Sit op jou gat! – 'Ga zitten, joh!'
Opm. III: in samenst. verleent -gat of gat- een emotionele lading aan een uitspraak:
stoutgat (= stout + gat) – 'lief-stout'
ougat (= ou(lik) + gat) – 'leuk', 'guitig'
slapgat (= slap(rug) + gat) – 'slap' (bn); 'slappeling' (zn)
langgat (= lang + gat) – 'erg lang'
ek is gatvol daarvoor (= gat + (keel)vol) – 'ik heb er meer dan genoeg van' / 'het hangt me de keel uit'
gatlekker – 'slijmbal'
Vgl. 'agterstewe', 'kont'.

Gatjieponder – zn

door gereformeerden gegeven spottende naam voor lidmaten van andere kerken (m.n. de Nederduits Gereformeerde Kerk)
Vgl. 'Dopper'

gatkruiper – zn

(gemeenz.) slijmbal, iem. die graag witte voetjes haalt bij anderen

gatlekker – zn

(gemeenz.) slijmbal, iem. die graag witte voetjes haalt bij anderen

gatsby – zn

(Eng.) vooral in Kaapstad populaire snack bestaande uit een lang, in de lengte opengesneden wit broodje gevuld met patat met azijn, geroosterde biefstuk of Russiese worsies (zie ald.) of polonie (zie ald.), eieren en saus.
Zeer vergelijkbaar met de mitraillette in Franstalig België.
Vgl. 'bunny chow', 'katkop'

gatta – zn

(gemeenz.) politieagent, smeris
Vgl. 'polies', 'poot'

gatvol – bn

(gemeenz.) beu, ergens schoon genoeg van hebbend, het ergens mee gehad hebbend
ek is gatvol vir al die negatiewe stories van my kollegas – 'ik heb schoon genoeg van al die negatieve verhalen van mijn collega's' / 'ik heb het helemaal gehad met al die negatieve verhalen van mijn collega's'
Zie ook 'gat'

gedaan – bn

doodmoe; op, opgebruikt; gedaan; afgelopen
Ek is gedaan vir hierdie werk! – 'Ik ben te moe voor (heb het gehad met) dit werk!'
Knap gedaan!
Goed gedaan!
Gedane sake het geen keer nie.
Dit is makliker gesê as gedaan.
So gesê, so gedaan.
Bange vrae het in sy gemoed opgekom: is dit nou gedaan met die HERE se verbondsliefde en genade? (Psalm 76:8 [77:8])
Die rys is gedaan.
Opm.: gedaan is een sterke, verbogen vorm van het werkwoord doen. Normaliter zegt men 'gedoen', maar in dergelijke vaste uitdrukkingen komt de oude, Nederlandse vorm 'gedaan' terug.

gedagteskuif – zn

omslag in denken, denkomslag, 'mindshift'
Ook 'kopskuif' (zie ald.)

gedoente – zn

gedoe, drukte, lawaai, bezigheid; iets verbazingwekkends, opzichtigs; spullen, dingen
Vgl.'goed', 'goeters'

gedoriewaar – bw

echt waar, heus; zelfs

gedurende – vz

tijdens
Tydens wordt in het Afrikaans als verheven taalgebruik beschouwd; gewoonlijk zegt men gedurende

gedurig – bw

steeds, de hele tijd; onophoudelijk, zonder nalaten
Opm.: in het Afrikaans betekent steeds vooral 'nog steeds' (vgl. Eng. still). Om in het Afr. het Nl. 'steeds' te benaderen gebruike men gedurig, deurentyd of (die) heeltyd.
God, wat ek met hart en siel dien deur die evangelie van sy Seun te verkondig, is my getuie dat ek gedurig in my gebede aan julle dink. – 'Want God is mijn Getuige, Welken ik diene in mijn geest, in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenke.' (Romeinen 1:9)
Vgl. 'steeds', 'deurentyd(s)'.

geeloogsuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis obtusa)

geelwortel – zn

koenjit, curcuma
Vgl. 'borrie'

geil – bn

welig, vruchtbaar
Vgl. 'jags'

geitjie – zn

gekko (verscheidene nekplooiloze hagedissoorten met zuignappen aan tenen)

gekonfyt – bn

goed op de hoogte van ...

gek skeer: die gek skeer met – uitdr.

de draak steken met

geldwassery – zn

witwassen (v. illegaal geld)
Vgl. Eng. money laundering

geleentheid – zn

gelegenheid, kans, buitenkans; evenement, bijeenkomst
Opm.: vaak gebruikt men in het Nederlands 'kans' of 'buitenkans' waar in het Afrikaans de voorkeur gegeven wordt aan geleentheid:
Toerisme is 'n enorme geleentheid vir ons ekonomie – 'Toerisme is een enorme (buiten)kans voor onze ecomonie'
Jy gaan verloor as jy nie hierdie geleentheid ten volle aangryp nie – 'Je gaat het verliezen als je deze kans niet ten volle grijpt'
Verder:
Jy kry die geleentheid om die vergadering toe te spreek – 'Je krijgt de gelegenheid de vergadering toe te spreken'
Ek sou graag van die geleentheid gebruik wou maak om ietsie te sê – 'Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om iets te zeggen'
Die tema van die geleentheid is "Die toekoms van Afrikaans" – 'Het thema van de bijeenkomst is "De toekomst van het Afrikaans"'
Die organiseerders van die geleentheid nooi u hartlik uit om dit by te woon – 'De organisatoren van het evenement nodigen u van harte uit om het bij te wonen'
Opm.: Afr. kans kan wel met Nl. 'kans' vertaald worden als de betekenis is 'waarschijnlijkheid dat iets zal gebeuren'.
Vgl. 'okkasie'

Gelofte – zn

de eed die door de Voortrekkers afgelegd werd voorafgaand aan de Slag bij Bloedrivier, die geleid heeft tot de viering van Geloftedag op 16 december 1838, en de jaren daaropvolgend

gelukskoot – zn

gelukstreffer, toevalstreffer, mazzelpunt

gemaklik – bn

gerieflijk, comfortabel; lekker, naar je zin, gemakkelijk; vertrouwd, instemmend, zonder problemen
Is jy gemaklik? – 'Zit je goed?'
Opm.: dit woord betekent iets wezenlijk anders dan maklik, wat '(ge)makkelijk' , 'niet moeilijk' betekent:
Alhoewel ek skaam is, is ek gemaklik daarmee om kennis te maak met nuwe mense – 'Hoewel ik verlegen ben, vind ik het niet erg om kennis te maken met nieuwe mensen'
Ek is gemaklik daarmee om op my eie te wees – 'Ik heb geen problemen met alleen zijn'
Net in die kroeg is hy gemaklik met hierdie rowwe taalgebruik – 'Alleen in het café maalt hij niet om dat grove taalgebruik'
Opm.: De tweede betekenis, 'vertrouwd, instemmend, zonder problemen', is wsch. een anglicisme gebaseerd op Eng. to be comfortable with.
Vgl. 'maklik' en 'gerief'

gemeenskap: gemeenskap hê – ww

gemeenschappelijk godsdienst hebben
Vgl. Eng. fellowship

gemeente – zn

gemeente (alleen van kerk)
Vgl. 'munisipaliteit'

gemmerbier – zn

ginger ale; gemberbier

gemors – zn

narigheid, zooitje; onzin; verspilling ('n gemors van tyd – tijdsverspilling)
Vgl. 'mors', 'vermors'

genadedood – zn

euthanasie

geneul – zn

gezeur

geniepsig – bn

geniepig pijn doend; geniepig
Ek het my voete geniepsig in die Kalahari-son gebrand – 'Ik heb mijn voeten pijnlijk aan de Kalahari-zon verbrand'
Jou skoonma is 'n geniepsige vrou sonder humor – 'Jouw schoonmoeder is een geniepige vrouw zonder humor'

genugtig! – tw

uitroep van verbazing, beïndrukt zijn

gerf (mv. gerwe) – zn

garf, garve, schoof, korenschoof
Hy het vir hulle gesê: 'Luister na die droom wat ek gehad het. Ons was op die land besig om gerwe te bind en skielik gaan staan my gerf regop en julle gerwe gaan staan daar rondom en hulle buig voor myne.' – 'En hij zeide tot hen: "Hoort toch dezen droom, dien ik gedroomd heb. En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom, en bogen zich neder voor mijn schoof."' (Genesis 37:6-7)

gerief – zn

gemak, comfort, voorziening
In die gerief van – 'Met het comfort van'
Ek sit altyd en drink whiskey en rook 'n sigaar in die gerief van my groot armstoel – 'Ik zit altijd whiskey te drinken en een sigaar te roken in het comfort van mijn grote fauteuil'
Ons hotel is uitgerus met lugreeling en internetgeriewe – 'Ons hotel is voorzien van airconditioning en internetgemakken / internetvoorzieningen'
Vgl. 'gemak', 'gemaklik' en 'maklik'

gerook – bn

stoned

gesag – zn

gezag, autoriteit; macht
Opm.: de tweede betekenis, 'macht', is vooral politiek en juridisch van aard en is wsch. een leenvertaling van Eng. authority.
Die regsprekende gesag is nie meer in beheer van hierdie proses nie – 'De rechterlijke macht heeft dit proces niet meer onder controle'

geseg – zn

(gewest.) gezicht, gelaat; tronie, mombakkes
Opm.: in Kaapse dialecten wordt vaak geseg gezegd, waar het Standaardafrikaans gesig heeft. Daarnaast heeft in het Standaardafrikaans geseg een pejoratieve lading.
Vgl. 'gevreet'

geselligheid – zn

gezelligheid; feestje

gesels – ww

converseren, babbelen, praten; ernstig praten
Opm.: de betekenis 'ernstig praten' moet eufemistisch worden opgevat: Ons moet gesels – 'Wij moeten eens ernstig praten'

geselsie – zn

praatje, babbel

geselstaal – zn

gewone, alledaagse spreektaal

gesiggie – zn

viooltje (Viola spp.)

gesiggestrem

visueel gehandicapt, slechtziend

geskiedkundig – bn

geschiedkundig, historisch
Vandag herdenk ons 'n geskiedkundige gebeurtenis – 'Vandaag herdenken wij een historische gebeurtenis'.

geskinder – zn

geroddel
Ook wel als geskinner geschreven

gesog – gesogte – bn

gezocht, gewild, populair, veelgevraagd
Jy staan 'n kans om hierdie gesogte navorsingsbeurs te wen – 'Jij maakt kans om deze gewilde onderzoeksbeurs te winnen'.
Vgl. 'gewild'

gesprek – bn

gesprek; debat
Te veel politieke gesprekke fokus op alles wat in die verlede in Suid-Afrika verkeerd gegaan het – 'In te veel politieke debatten draait het om wat er allemaal in het verleden in Zuid-Afrika fout gegaan is'

gestremd – bn

gehandicapt

gesuip – bn

(gemeenz.) bezopen, lazerus

geur – zn

reuk, geur; smaak (toegevoegd aan consumptiewaren)
Opm.: onder invloed van de betekenis van 'smaak' kan het Nl. woord 'geur' in het Afrikaans het beste vertaald worden met Afr. 'reuk' of 'ruik'
Vgl. qua betekenis Eng. flavour
Vgl. 'geursel'

geur – ww

smaak geven aan, smaak toevoegen

geursel – zn

smaakstof (toegevoegd aan consumptiewaren)
Vgl. 'geur'

geut – zn

goot

gevaarteken – zn

waarschuwingsbord
Vgl. Eng. danger sign

gevoelig – bn

overgevoelig, teergevoelig; vatbaar
Vgl. 'sensitief'

gevreet – zn

(neerh.) gelaat, bakkes
Vgl. 'geseg'

gewaar – ww

bespeuren, opmerken, gewaar worden (vooral met de ogen)

gewas – zn

gezwel, tumor
Hy het weer boeke geskryf nadat sy breingewas suksesvol verwyder was – 'Hij schreef weer boeken nadat zijn hersentumor succesvol verwijderd was'

geweldenaar – ww

geweldspleger; (vero.) tyran, despoot, dwingeland
Ons veg teen rampokkers en geweldenaars – 'Wij vechten tegen straatrovers en geweldsplegers'

gewild – bn

populair
Vgl. 'gesog'

gewoond – bn

gewend
gewoond raak aan – 'gewend raken aan'

ghaap – zn

hoodia (H. gordonii): succulente zijdeplantachtige (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met doornige stammetjes en vuilwitte, schotelvormige bloemen;
verzamelnaam voor verschillende soorten zuidelijk Afrikaanse stamsucculenten (Stapelia, Huernia, Hoodia) met stekelige stammetjes en bruine, vaak onwelriekende bloemen
Vgl. 'bitterghaap', 'makghaap', 'slangghaap'

ghoef – ww

(gemeenz.) zwemmen

ghoffel – zn

(rac.) neger
Vgl. 'bitterbek', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid', 'volk'

gholf – zn

sport golf

ghries – zn

(arch.)smeermiddel
(oliehoudende stof voor technische doeleinden –
< Eng. grease)

ghwar – zn

(arch.) onbeschofte persoon, ongelikte beer, grove vent, ongemanierde persoon, enz.

gier – zn

rage, hype
Die nuutste gier is om tradisionele kos en kontreikos voor te berei – 'De nieuwste rage is het bereiden van traditioneel eten of regionaal eten'
Vgl. 'aasvoël'

giggel – ww

giechelen

glad nie – bw

hoegenaamd / helemaal (niet)

glips – zn

ongelukje

glo – ww

geloven
Opm.: hoewel glo afgeleid is van Nl. 'geloven', moet de verledentijdsvorm met ge- gevormd worden:
As iemand in daardie tyd vir julle sê: 'Kyk, hier is die Christus!' of: 'Kyk, daar is Hy!' moet julle dit nie glo nie. – 'Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet.' (Mattheüs 24:23)
Ek het my oë nie geglo toe ek die prys vir 'n nuwe wasmasjien sien nie – 'Ik geloofde mijn ogen niet toen ik de prijs voor een nieuwe wasmachine zag'
Het zelfst. nw 'geloof' is ook in het Afrikaans geloof.
Vgl. voor de vervoeging het ww 'vrek'

glo – bw

vermoedelijk, schijnbaar, naar bewering

gô – zn

kracht, fut
Sy gô is uit – 'Hij is uitgeput / Hij heeft er de kracht niet meer voor'
Vgl. 'woema'

goed(jies) – zn

bezit, goed; dingetjes, voorwerpjes

goed – goete – zn

dingen, spullen; 'enzo'
Daar was kinders, hondjies, blomme en goete... – 'Er waren kinderen, hondjes en bloemen enzo...'
Jy bring vir my blomme en jy is baie lief vir my en goete, maar ek voel niks vir jou nie – 'Jij brengt mij bloemen en je houdt veel van me enzo, maar ik voel niets voor je'

Vgl.'gedoente', 'goeters'

goeters – zn

spullen, bezit, dingen
Mv. van 'goed'
Vgl.'gedoente', 'goed'

goël – ww

goochelen
Vgl. 'toor'

goëlaar – zn

goochelaar

goëlary – zn

goochelarij

gogga – zn

insect; ongedierte; computervirus; verborgen microfoontje in muur als afluisterapparatuur
Vgl. Eng. bug

goggas – zn

beesten, beestjes (als insecten, enz.), ongedierte
Mv. van voornoemde

goiing – zn

jute

gom – zn

lijm, gom
Vgl. 'uitveër'

gompou – zn

Zie 'korhaan'

gomtor – zn

onbeschaafde persoon

gor – ww

knorren (van maag)
My maag gor van die honger! – 'Mijn maag knort van de trek/honger!'
Hy voel hoe sy maag gor-gor van lus vir die sop – 'Hij voelt hoe zijn maag knort van de trek in de soep'

gordel – zn

riem, ceintuur
Opm.: vaak zegt men ook 'belt'

gordelakkedis, groot gordelakkedis – zn

zie 'ouvolk'

gorrel – zn

keel

gorrel – ww

gorgelen

gottabeentjie – zn

weduwnaarsbotje, telefoonbotje, stroombotje, tinteldoosje (epicondylus medialis)

gou – bw

gauw
Maak gou!, Maak net gou! – 'Vlug! Haast je!'

graad – zn

wetenschappelijke titel; graad
Voor academische betekenis vgl. Eng. degree

graad vang, verwerf – ww

afstuderen, promoveren (zodat je een (nieuwe) wetenschappelijke titel hebt verworven)

graaf – zn

schep
Opm.: 'skop' bestaat ook, maar is een in onbruik geraakt schepachtig stuk gereedschap met een groter blad dat niet gebruikt werd om te graven, maar om, bijvoorbeeld, graan op te gooien waarmee je het kaf van het koren kon scheiden

graaf, grawe – ww

graven

graanvlokkies – zn

cornflakes

gramadoelas – zn

wildernis, plek afgelegen van de bewoonde wereld

grap – zn

mop, grap
Ek geniet 'n grap, maar hierdie een is darem flou – 'Ik houd wel van een mop, maar deze is echt flauw'

grassny – ww

gras maaien
Vgl. Eng. to cut grass

grassnyer – zn

grasmachine

grasuie – zn

bieslook

grenadella – zn

granaatappel

grendelstaat – zn

lockdown (tegen verspreiding van besmettelijke ziekten)
Vgl. 'inperking'

gril – ww

rillen, walgen
Ek gril van rou vis – 'Ik walg van rauwe vis'

grimering – zn

make-up

groenbone – zn

sperziebonen
Vgl. Eng. green beans

groendakkies – zn

(scherts.) gekkenhuis, gesticht

groei – ww

(onoverg.) groeien; (overg.) telen, verbouwen, kweken
Vgl. voor de overg. betekenis Eng. to grow
Vgl. 'teel', 'fok'

groet – ww

groeten, gedag zeggen; afscheid nemen
Opm.: let op de betekenis 'afscheid nemen', die in het Nederlands niet voorkomt. Als een Zuid-Afrikaan zegt Ek groet nou vir eers, dan bedoelt hij dat hij weggaat, en niet dat hij alsnog gedag zegt.
Dit is nou tyd om te groet – 'Het wordt tijd om afscheid te nemen'. Maar ook zoals in het Nederlands: Groet vir die mense – 'Zeg maar gedag tegen de mensen'

grondboontjie – zn

pinda

grondboontjiebotter – zn

pindakaas

grondgryp – ww

(scherts.) van staatswege onteigenen van land dat eigendom is van blanke boeren

grondpad – zn

grindpad, karrenspoor, niet geasfalteerde weg

grondvloer – zn

parterre, begane grond
Vgl. Eng. groundfloor

grootjie – zn

overgrootvader, overgrootmoeder (oupa-, oumagrootjie)

grootkop – bn

arrogant, trots
Vgl. Eng. big-headed

grootliks – bw

grotendeels

grootskaals – bn

grootschalig
Vgl. 'volskaal(s)'

grootskaals – bw

op grote schaal, in groten getale
Vgl. 'volskaal(s)'

grou – ww

graven

gru – ww

gruwen

grusaam – bn

gruwelijk
Vgl. Eng. gruesome, alhoewel dit geen anglicisme hoeft te zijn (denk ook aan Nl. gruwzaam en Du. grausam)

Gryshemde – zn

(hist.) gewapende tak van de Ossewabrandwag (zie ald.)
Vgl. 'Ossewabrandwag', 'Ystergarde'

gunsteling – zn

favoriet (zowel zn als bn; voorv.: lievelings-)
Jy is my gunsteling – 'Jij bent mijn favoriet'
Dit is my gunsteling webblad / gunstelingwebblad – 'Dit is mijn favoriete website' / 'Dit is mijn lievelingswebsite'
Opm.: eigenlijk heeft dit woord syntactisch en semantisch helemaal de functie van het Engelse woord 'favourite' (dat zowel een zelfst. nw. als bijv. nw. kan zijn) aangenomen, met uitzondering van het feit dat 'gunsteling-' soms ook aaneengeschreven wordt met het zelfst. nw. (hier 'webblad'), waardoor het bijv. nw. 'gunsteling' een zelfst. nw. wordt. Een staaltje van anglicistische morfologische verwarring, dus: 'gunsteling webblad' – bijv. nw. + zelfst. nw. / 'gunstelingwebblad' – zelfst. nw. + zelfst. nw.)
Vgl. 'hoof' en 'hoof-'

gunsteling – bn

favoriet (zie hierboven)

H

 

haakdoring – zn

acaciasoort met haakvormige doornen (Acacia litakunensis)

haak-en-steek – zn

acaciasoort uit het Bosveld (zie ald.) en de savanne met zowel kromme als rechte doornen (Acacia tortilis)

haakplek – zn

moeilijkheid, probleem

haakspeld – zn

veiligheidsspeld

haar – bw

rechts (term bij ossendrijven)
Vgl. 'hot

haar s'n – pv

(vrouwel. zelfst. bez. vnw. 3rde pers. enkv.) van haar, hare

haarloos – bn

kaal
Vgl. 'bles' en 'kaal'

haarlynfraktuur – zn

haarscheurtje

haarsny – zn

haarsnit; knipbeurt
Een haarsny kos sewentig rand – 'Een keertje knippen / één knipbeurt kost zeventig rand'

haarsny – ww

knippen, kappen

haas – zn

haas
Opm.: vaak worden ook konijnen hiermee aangeduid. In dat geval gebruikt men wel het verkleinwoord hasie.

haasbek – zn

mond waarbij de twee voortanden ontbreken

haaslip, hasielip – zn

hazenlip
Opm.: gebruik liever gesplete lip.
Vgl. 'haasbek'

haasoor – zn

aasbloemsoort met harige bloembladen (Stapelia hirsuta)

hak – zn

hiel
Opm.: Nl. 'hak', van de schoen, kan het beste vertaald worden met Afr. polvy (zie ald.)

hakiesdraad – zn

prikkeldraad

halfmens – zn

grote, dikstammige, cactusvormige doornenboom uit het Namaqualand, met krans van kronkelige blaren en bloemen bovenaan de stammen (Pachypodium namaquanum)

halfpad – bn

halverwege

handsak – zn

handtas, damestasje

handuit: handuit ruk – ww

uit de hand lopen
Die situasie het heeltemal handuit geruk

hanetree(tjie) – zn

kleine afstand; 'kippenendje'

hang – zn

helling (v. berg)
Hy het hulle dit toegelaat, en die bose geeste het uit die man uitgegaan en in die varke ingevaar. Die trop sit toe op loop teen die hang af, die see in, en hulle versuip. – 'En Hij liet het hun toe. En de duivelen, uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in het meer; en versmoorde.' (Lukas 8:32-33)

hanna-hanna – ww

onzin verkopen, onzinnige dingen zeggen

hanteer – ww

omgaan met, behandelen, met de handen beroeren, (aan)pakken, hanteren; besturen, beheren
Sulke probleme sal ons intern hanteer – 'Wij zullen zulke problemen intern afhandelen'
Kom ek vertel jou hoe om 'n depressie te hanteer – 'Laat me je zeggen hoe je kunt omgaan met een depressie'
Jy hanteer kritiek nogal sleg – 'Jij gaat nogal slecht om met kritiek'
Dit is hoe jy volstruise hanteer – 'Zo pak je struisvogels (aan)'
Moenie die ou boeke sonder handskoentjies hanteer nie – 'Je moet niet de oude boeken zonder handschoentjes aanpakken / aanraken'
Hy weet hoe om sy gereedskap goed te hanteer – 'Hij weet hoe hij het gereedschap goed kan hanteren'
Die direkteur het die vergadering met geduld hanteer – 'De directeur heeft de vergadering met geduld bestuurd/beheerd.'
We mogen we ervan uitgaan dat we met een anglicistische leenvertaling vanuit het Engelse werkwoord to handle te maken hebben.

hardegat – zn, bn

(zn) doorzetter, koppig iemand, gehard iemand; (bn) doorzetterig, flink

hardekwas – zn, bn

(zn) doorzetter, koppig iemand, moeilijk iemand; (bn) doorzetterig, flink

hardewarewinkel – zn

ijzerhandel
Vgl. Eng. hardware store

hare sny – ww

haar knippen

harsings – zn

hersens (meestal dierenhersenen – al of niet als consumptie)

harslag – zn

orgaanvlees, inzonderheid het hart, longen, lever en nieren (soms ook milt, zwezerik en slokdarm)
(< Nl. hartslag)
Vgl. Eng. pluck voor de betekenis
Vgl. 'afval', 'skilpadjie'

harta – zn

(w.g.) geliefde, schatje

hartbees, hartebees – zn

hartenbeest: verzamelnaam voor grote, aan de gnoe verwante antilopen (o.a. Alcelaphus buselaphus)
Opm.: hart- is een Nederlandse gewest. vorm van hert. Bij de naamgeving vergeleken de vroege kolonisten het dier dus met een hert. Naast dit woord heeft in Afrika het woord hert alleen als geleerd woord voortbestaan, en is het vervangen door het woord takbok (zie ald.), wat zich laat verklaren door het feit dat herten oorspronkelijk niet in Zuid-Afrika voorkomen.

hartbeeshuisie, hartebeeshuisie – zn

eenvoudig pioniershuisje

hartlam – zn

lieveling

hartomleiding – zn

bypass

hartseer – zn, bn

verdriet, hartzeer (zn); triest, verdrietig, droevig, tragisch (bijv. nw.)
Anders dan in het Nederlands, wordt hartseer in het Afrikaans ook als bijv. nw. gebruikt:
Dit is 'n hartseer geskiedenis – 'Dit is een droevige geschiedenis'
Ek voel diep hartseer oor die ellende waarin my mense lewe – 'Ik voel me erg verdrietig om de ellende waarin mijn mensen leven'
Het Afrikaans kent ook het zelfstandige naamwoord 'verdriet', maar 'verdriet' verschilt in nuance met 'hartseer'. Waar 'hartseer' geassocieerd wordt met oprecht gevoeld verdriet, daar wordt 'verdriet' meer in verband gebracht met uiterlijk verdriet, ja zelfs met dronkenmansverdriet: 'dronk verdriet'.

hartversaking – zn

het ophouden van het functioneren van het hart; hartstilstand

heeltemal – bw

helemaal

hegsteke – zn

hechtingen

heining – zn

hek, onheining, hekwerk
Opm.: gebruik in het Afr. hek enkel als u de ingang van een omheining wilt aanduiden. De omheining zelf is heining
Vgl. 'hek' hieronder.

hek – zn

hek; gate; horde
Opm.: bij een omheining wordt hek uitsluitend gebruikt voor de ingang. De omheining zelf wordt heining genoemd.
Een 'gate' in een luchthaven is ook hek in 't Afr.
Vgl. 'heining' hierboven.

hekel – ww

haken (handwerk)
Opm.: spreek hekel uit als 'hiekel'

hekelpatroon – zn

haakpatroon

hekelpen – zn

haaknaald

hekkiesloop – zn

hordenloop

hemp – zn

shirt, hemd, overhemd

hensopper – zn

lafhartige opgever; (vaak hist.) iem. die zich aan de vijand overgeeft
Vgl. 'joiner'

herd – zn

open haard, open vuur
Vgl. 'kaggel'

heuning – zn

honing

heuningbos – zn

honingbos: bossies (zie ald.) van het geslacht Cyclopia, waar zoete thee van getrokken kan worden

heuwel – zn

heuvel
Vgl. 'koppie'

hiëna – zn

hyena

hierdie – av

deze, dit
Vgl. 'daardie'

hierlangs – vz

in de omgeving

hiet: hiet en gebied – uitdr.

links en rechts bevelen uitdelen
Opm.: hiet is een variatie op Nl. 'heten' (dial. 'hieten') – noemen, bevelen

hings – zn

hengst

hingsel – zn

hengsel

hitte: op hitte – uitdr.

loops
Vgl. Eng. on heat
Vgl. 'jags'

hitteberoerte – zn

zonnesteek
Vgl. Eng. heatstroke

hittetè, hittete – bw

bijna, op een haar na

hoed – zn

hoed, pet

hoefyster – zn

hoefijzer

hoek – zn

plek waar twee bergen samenkomen en een hoekvormige overgang vormen
Franschhoek – oorspr. 'Franschen Hoek', dorp ontstaan uit nederzetting tussen twee bergen waar in 1688 Franse Hugenoten werden ondergebracht
Vgl. 'nek'

hoeka – bn, bw

van vroeger, van wat eens was, van lang geleden (bn); heel lang geleden, van heel vroeger, in een grijs verleden (bw)
(bn) Hulle was hoeka helde – 'Zij waren helden van lang geleden'
(bw) Dié woord het hoeka ontstaan – 'Dat woord is lang geleden ontstaan'
(bw) Ons mense was hoeka aan die Kaap toe Jan van Riebeeck hier aangekom het – 'Onze mensen woonden al heel lang aan de Kaap toen Jan van Riebeeck hier aankwam'

hoeka: van hoeka se dae – uitdr.

van heel lang geleden
Ook van hoeka se tyd
Vgl. 'toeka'

hoekaai! – tw

zie 'hokaai'

hoekom – bw

waarom

hoender (mv. hoenders) – zn

kip
Opm.: Het zelfstandig naamwoord 'kip' is in het Afrikaans onbekend. Wel zegt men 'kiep-kiep' als men kippen roept. Dit doet men ook in Nederland, maar daar heeft de roepnaam dus het oorspronkelijke zelfstandige naamwoord 'hoen' verdrongen. Denk aan de Nl. uitdrukking 'Een knuppel in het hoenderhok gooien' (waarmee een kippenhok bedoeld wordt), en ' zo fris als een hoentje' (waarmee een kip bedoeld wordt) om herinnerd te worden aan het oorspronkelijke Nederlandse woord voor 'kip'.

hoendervleis – zn

kippenvlees; kippenvel
Ek het hoendervleis gekry toe ek ons pragtige volkslied in Nederland hoor sing het – 'Ik kreeg kippenvel toen ik ons prachtige volkslied in Nederland hoorde zingen'

hoërskool – zn

middelbare school

hoesklontjie – zn

hoespastille

hoësorgeenheid – zn

intensive care, afdeling intensive care
Ook 'waakeenheid' (zie ald.)

hoëtroustel – zn

hifi-installatie

hof – zn

rechtbank
Vgl. Eng. court

hofie – zn

tussenkopje (bij artikelen)

hofsaak – zn

rechtzaak

hofsaak – zn

rechtzaak

hoi! – tw

uitroep bij ossendrijven om de dieren vooruit te drijven; hé!, hoi! – uitroep om aandacht mee te trekken
Vgl. 'hokaai', 'troei', 'tru'

hokaai! – tw

(gemeenz.) ho!, ho maar!, stop!; (tegen dieren) ho!, hu!
Vgl. 'hoi', 'troei', 'tru'

hokslaan – ww

geweld beteugelen, onderdrukken

Hollander – zn

Hollander; Nederlander

hollander – zn

soort papiermolen

Hollands – zn

de Nederlandse taal

Hollands – bv

Hollands; Nederlands

hom – pv

(verb. van mann. 3rde pers. enkv.) hem

hommeltuig – zn

drone

hondeteler – zn

hondenfokker

hongerte – zn

honger

hoof – zn

1. hoofd
2. chef, hoofd
3. (overdr.) verstand
4. (overdr.) leven
Opm. I: Nl. 'hoofd' wordt in het Afrikaans meestal vertaald met 'kop' als hiermee het lichaamsdeel bedoeld wordt (zie ald.). Echter, in dichterlijk of verheven taalgebruik kieze men voor 'hoof':
En die soldate het 'n kroon van dorings gevleg en dit op sy hoof gesit, en 'n purper kleed om Hom gewerp – 'En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om' (Joh. 19:2)
Opm. II: bij gebruik van uit het Nederlands afkomstige spreekwoorden, gezegden en vaste uitdrukkingen is 'hoof' alledaags:
Die hoof buig / skud
Gawes van hoof en hart
Ook in overdrachtelijke zin, in de betekenissen 'verstand', 'leven', wordt Nl. 'hoofd' met hoof vertaald, bijv.
Iets uit jou hoof leer
Vir sy misdaad het hy met sy hoof geboet
Ook in de betekenissen 'chef', 'directeur', 'leiding' vertaalt men Nl 'hoofd' met hoof, bijv.:
Die hoof van die skool, kerk, regering.
Vgl. 'kop'

hoof- – woordd.

voornaamste, hoofd-
hoofbladsy – 'homepage'
hoofdienste – 'voornaamste services'
Opm.: net als bij het woord 'gunsteling' en het woordd. 'gunsteling-' is het soms onduidelijk of 'hoof' in samenst. als bijv. nw. of als zelfst. nw. beschouwd moet worden omdat men het vaak niet aaneenschrijft met het zelfstandige naamwoord dat erop volgt. Deze verwarring heeft een anglicistische oorsprong (denk maar aan 'hoofbladsy' en 'hoof-bladsy' of 'hoof bladsy' waarbij de laatste versie een geleende morfologie uit het Engels is: 'main page' bestaat, omdat het los geschreven wordt, uit een bijv. nw. + zelfst. nw., maar kan evengoed gezien worden als een samenst. bestaande uit een 'bijvoeglijk gebruikt' zelfst. nw. + zelfst. nw.

hoofbrekings – zn

hoofdbrekens

hoofopskrif – zn

krantenkop
Hierdie nuus het die hoofopskrifte gehaal – 'Dit nieuws heeft de krantenkoppen gehaald'

hool – zn

duistere, ongure plaats, 'vies hol'

hoor-hier! – tw

stopwoord waarmee enthousiasme aan het begin van een zin uitgedrukt wordt: 'moet je horen', 'let op', 'nu komt het'
Opm.: wordt doorgaans als horie! gerealiseerd

hoorsê – zn

geruchten, iets 'van horen zeggen'
Hierdie bewerings is gebaseer op hoorsê – 'Deze beweringen zijn gebaseerd op geruchten'
Vgl. Eng. hearsay

horing – zn

hoorn, gewei; (gemeenz.) mann. lid in erectie
Vgl. 'doring'

hormoonpoeier – zn

stekpoeder

hot – bw

links (term bij ossendrijven)
Vgl. 'haar

hotagter: dit hotagter kry – bw

een zware tijd doormaken

hotnot – zn

(rac.) 'kleurling' (bruinmens)
Opm.: dit woord werd oorspronkelijk gebruikt om er de inheemse Hottentotten mee aan te duiden, maar wordt nu gebruikt als schertsende term voor de Kleurlingennatie, die voortgekomen is uit vroege blanke en inheemse huwelijken en relaties. Wees dus voorzichtig met dit woord.
Met sy blas vel en kroeshare lyk jou man darem soos 'n hotnotjie – 'Met zijn lichtgetinte huid en kroeshaar lijkt jouw man wel een kleurling'
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'Hottentot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid', 'volk'

hotnotsgot – zn

bidsprinkhaan
Opm.: dit opmerkelijke insect werd zo genoemd omdat in de vroege dagen van de Kaapse kolonisatie de inheemse Hottentotten dit dier als godheid vereerden (vervorming van hottentot + god)

hotnotskooigoed – zn

kooigoed (fijnbehaard laag struikje uit de Kaap: Helichrysum petiolare)

hotnotstoontjie – zn

laagblijvend, kruipend stapelia-achtig vetplantje met stervormige, stinkende bloemen met smalle, vlezige bloembladachtige lobben; bloemkleur varieert van kastanjebruin en chocoladebruin tot heel donker bruinpaars; groeit in dorre en rotsachtige gebieden waar het in de zomer regent, tussen stenen en in de spleten tussen grote rotsblokken, vaak in de schaduw van struikgewas of gras (Duvalia caespitosa)

Hottentot – zn

Hottentot, Khoikhoi, Khoi (oorsponkelijke bevolking van de Kaapprovincies)
Vgl. 'Boesman', 'Hotnot', 'Strandloper'

hou van – ww

mooi vinden; leuk vinden, houden van
Opm.: het werkwoord 'houden van' om iem. de liefde te verklaren kan in het Afrikaans niet met 'Ek hou van jou' uitgedrukt worden. Daar zegt men 'Ek is lief vir jou'.
Zie verder bij lief wees vir.

hout- – woordd.

bijvoeglijk gebruikt woorddeel met de betekenis 'houten', 'van hout':
houtpapegaai – 'houten papegaai'
houtprieel – 'houten prieel'

houtkop – zn

(rac.) neger
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'kaffer', 'meid', 'volk'

huid – zn

gevilde dierenhuid
Opm.: het Nederlandse woord huid wordt in het Afrikaans doorgaans vertaald met 'vel'. Dit verschil met het Nederlands komt overeen met de betekenis van de Engelse woorden hide (= Afr. 'huid') en skin (= Afr. 'vel'). Ter illustratie: kopvel en velkleur worden vertaald met 'hoofdhuid' en 'huidskleur'.
Vgl. 'vel' en 'kopvel'

huishouding – zn

huishouden

huisie, knoffelhuisie – zn

teentje knoflook

hulpbron – zn

grondstof, (natuurlijke) hulpbron; hulpmiddel, middel, faciliteit
Opm.: de tweede betekenis, 'hulpmiddel', 'middel', 'faciliteit', is ontstaan onder invloed van Eng. resource, 'grondstof' en tevens 'hulpmiddel', 'faciliteit', enz.

hulle, hul – pv

zij, hun, hen (3e pers. mv.); hun (bez.vnw.)

hulle s'n – pv

(zelfst. bez. vnw. 3rde pers. mv.) van hen, hunne

hupstoot – zn

een duwtje in de goede richting (ook fig.), stimulans

hutsmerk – zn

hekje, hashtag (#)

huurmotor – zn

taxi
Opm.: soms zegt men in het Afrikaans ook 'taxi' (spr. teksie), maar dit betekent vooral ook 'minibus waarin zwarte pendelaars vervoerd worden'. Deze teksies zijn berucht omdat ze vaak overvol zijn en als ongeleide projectielen de verkeersregels overtreden.

huwelikslisentie – zn

trouwboekje

hy – pv

(mann. 3rde pers. enkv.) hij

hygverhaal – zn

erotische roman; erotische literatuur

hysbak – zn

lift

hysbak ry – ww

in de lift zitten

I

 

ietermagog, ietermagô – zn

schubdier

iewers – bw

ergens
Opm.: 'êrens' is gebruikelijker en drukt een minder onbereikbare plek of idee aan
Zie ook 'êrens'

impak – zn

invloed

implementeer – ww

uitvoeren; ten uitvoering brengen

indaba – zn

beraad; probleem, pakkie-an
Ek het geen motor om my kind in te vervoer nie.
- Dit is jou indaba.
= 'Ik heb geen auto waar ik mijn kind in kan vervoeren'
– 'Dat is jouw probleem'

indoopsous – zn

dipsaus (mayonaise, aioli, cocktailsaus, chiliolie, enz.)
Vgl. 'dip'

inflammasie – zn

(long)ontsteking

ingee – ww

ingeven; kapot gaan; zwichten
Vgl. Eng. to give in

Ingels – zn, bn

(scherts.) Engels

Ingelsman – zn

(scherts.) Engelsman, Engelstalige

inhandig – ww

inleveren, indienen
Vgl. Eng. to hand in

inklim – ww

instappen (auto, bus, trein, e.a.)
Vgl. 'opklim', 'afklim', 'oorklim'

inkopies – zn

boodschappen
inkopies doen – 'winkelen', 'boodschappen doen'

inligting – zn

informatie
Ek wil graag meer inligting bekom hieroor – 'Ik wil hier graag meer informatie over krijgen'
Vgl. 'navrae'

inloer – ww ergens naar binnen loeren, stiekem ergens naar binnen kijken; (gemeenz.) een kort bezoekje brengen
Vgl. 'loer'

inperking – zn

inperking; lockdown (tegen verspreiding van besmettelijke ziekten)
Vgl. 'grendelstaat'

inperk – ww

inperken; in een lockdown gaan, in een lockdown zetten (tegen verspreiding van besmettelijke ziekten)
Vgl. 'grendelstaat'

inryteater – zn

openluchtbioscoop
Vgl. Eng. drive-in theatre
Vgl. 'veldfliek'

inset (mv. insette) – zn

invoer; inbreng, input
Vgl. Eng. input
Vgl. 'uitset'

insetsel – zn

(korte) bijdrage of verslag in tv-programma, ingelast filmpje, (Zuid-Nederl.) duidingsfilmpje

insetverskaffer – zn

inputleverancier, (basis)leverancier (van grondstoffen of basisproducten zoals zaad, kunstmest, veevoeder)

inskakel – ww

aanzetten (van elektriciteit); afstemmen (op radiozender)
Bly ingeskakel op Pretoria FM, en ons sien mekaar weer ná die nuusbulletin – 'Blijf afgestemd op Pretoria FM, en we zien elkaar weer na het nieuws'

insluitende – ww, vz

inclusief, met inbegrip van, waaronder, onder wie
Sewe mense, insluitende die bestuurder van die kombi, het beserings opgedoen – 'Zeven mensen, onder wie de bestuurder van het busje, zijn gewond geraakt'
Vgl. Eng. including

inspuit – ww

injecteren

inspuiting – zn

injectie

insweer – ww

beëdigen
Vgl. Eng. to swear in

inteken – ww

zich registreren (als lid, begunstiger, rekeninghouder, internetforumlid, enz.)
Vgl. Eng. to sign in
Vgl. 'inteken op'

inteken op – ww

zich abonneren op

intekenaar – zn

abonnee

internetverskaffer – zn

internetprovider, internetaanbieder, internetleverancier
Vgl. 'selfoondiensverskaffer'

intou – ww

inslepen (van auto)
Vgl. Eng. to tow in

invoer; uitvoer – ww

importeren; exporteren

ipekonders, ipokonders – zn

(ingebeelde) kwaaltjes

J

 

ja, jaag – ww

zich haasten; jakkeren, snellen, hard rijden; achterna zitten, met snelheid achtervolgen

jaap, japie – zn

(scherts.) Afrikaner, boertje

jaer – zn

coureur, renner
Vgl. 'jagter'

jaffel – zn

soort tosti / croque monsieur die aan de rand is dichtgedrukt: vulling kan bestaan uit een ei, of gekruid gehakt, of gesmolten kaas met gebakken uien en tijm

jaffelyster – zn

tosti-ijzer, / croque monsieur-ijzer

jag – ww

jagen (in de jacht)
Sou ek moed skep, maak U soos 'n leeu jag op my en staan U my weer voor in u onbegryplike mag. – 'Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij.' (Job 10:16)

jags – bn

(gemeenz.) geil
Vgl. 'hitte (op hitte)', 'geil' en 'katools'

jagter – zn

jager
Vgl. 'jaer'

jakkals – zn

benaming voor jakhalssoorten (bijv. Canis mesomelas, C. adustus); benaming voor Z.A. vossensoorten (bijv. Vulpes chama) maar ook wel de Europese vos (V. vulpes); benaming voor kleine hyena-achtigen zoals de aardwolf / erdwolf (Proteles cristatus)
Uitdr.: jakkals trou met wolf se vrou – gezegd wanneer het op dezelfde plek regent en de zon schijnt: 'duiveltjeskermis', 'het is kermis in de hel'
Vgl. 'erdwolf', 'wolf'

jakopewer – zn

blauwkeeltje: roze zeevis uit de orde der schorpioenvissen (Helicolenus dactylopterus)

jakopregop – zn

Peruaanse zinnia: plant met felgekleurde, dahlia-achtige bloemhoofdjes (Zinnia peruviana)

jammer – bn

(uitdr.) ek is jammer – 'het spijt mij'
(uitdr.) jammer kry – 'medelijden hebben'

jammer – tw

sorry, jammer

ja-nee – tw

nou ja, eh... nou..., ach...; zeker; stopwoord of woord dat een zin aankondigt
Wil enigiemand 'n bietjie wyn hê?
– Ja-nee, dit sal lekker wees! =
'Wil er iemand een beetje wijn?'
– 'Nou, lekker!'

ja-nee wat! – tw

een verzuchting: 'ach ja...'

janfiskaal, fiskaallaksman – zn

klauwier- / klapekstersoort (Larius collaris)
Vgl. 'laksman'

Japie – zn

boerenkinkel

japtrap: in 'n japtrap – uitdr.

in een ommezientje, in een handomdraai

Japannees – zn, bn

(zn) Japanner; Japannese – Japanners; (bn) Japans.
Ek hou baie van Japannese kos – 'Ik houd erg van Japans eten'

jas – zn

lange jas, mantel
Opm.: Afr. jas is dus niet altijd hetzelfde als Nl. jas. Voor de Nl. betekenissen 'jas', 'jek' of ' jasje' / 'colbert' zie bij baadjie

jassas! – tw

jeetje!, jee!, wow! (uitroep van verbazing)
< Jesus

jellie – zn

gelei

jêm – zn

(gemeenz., angl.) jam;
(uitdr.) so 'n bek moet jêm kry! – 'hulde!', 'goed gezegd!'
Vgl. 'konfyt'

jinne! – tw

heden!, hemel!, hemeltje! (uitroep van verbazing)
< hede!
Vgl. 'jirre' en 'jitte'

jirre! – tw

uitroep van verbazing, verrassing: 'jeetje'.
< Here
Opm.: hoewel 'jirre' op het eerste gezicht een uitroep lijkt, is het ontleend aan 'Here'. Om deze reden kunnen mensen aanstoot nemen aan dit 'ydellike gebruik van die naam van God'.
Vgl. 'jitte' en 'jinne'

jis! – tw

jeetje! (uitroep van verbazing)
< Jesus
Vgl. 'jissie' en 'jislaaik'

jislaaik! – tw

jeetje! (uitroep van verbazing)
Vgl. 'jissie' en 'jis'

jissie! – tw

jeetje! (uitroep van verbazing)
< Jesus
Vgl. 'jis' en 'jislaaik'

jitte! – tw

heden!, hemel!, hemeltje! (uitroep van verbazing)
< hede!
Vgl. 'jirre' en 'jinne'

jô! – tw

uitroep van verbazing

Jo'burg – zn

Johannesburg

Joetênnedzjie – zn

(gemeenz., scherts.; nep-Engels) Uitenhage (stadje noordelijk van Port Elizabeth)

joggie – zn

jockey (in paardensport); bediende (doorgaans bij een tankstation)
pompjoggie – 'tankstationbediende' (leenvertaling van Am. Engels gas jockey)

joiner – zn

verraderlijke overloper; (vaak hist.) overloper
Vgl. 'hensopper'

jol – zn

fuif, feest, danspartijtje
Vgl. 'sokkie', 'sokkiejol'

jol – ww

feesten, uitgaan, 'de buurt onveilig maken', enz.
Vgl. 'rinkink'

jong – zn

gekleurde jongeman

jong – tw

tussenwerpsel van verzuchting: joh, nou, kijk eens, tja, hoor, enz.
Is daar nog kamers beskikbaar vir ons twee? – Jong, ons is volgeboek, maar die hotel langsaan het nog kamers beskikbaar. – 'Zijn er nog kamers beschikbaar voor ons tweeën? – Nou, we zijn volgeboekt, maar het hotel hiernaast heeft nog kamers beschikbaar.'
Het jy nou ook vakansie?
– Nee, ek is maar besig, jong.
– 'Heb jij nu ook vakantie? – Nee, hoor, heb ik het maar druk.'

jonk (attr. jong) – bn

jong
Opm.: pred. en als bijw. eindigt jonk op -nk; attr. gebruikt eindigt het slechts op de nasaal -ng (vergelijkbaar met 'lank' [zie ald.]).
Die jong vrou vs. die vrou is jonk; hy het jonk getrou
Vgl. 'lank'

jool – zn

studentenfeest

jop (mv. joppe) – zn

baantje (mv. baantjes)
Vgl. Eng. job

jou – pv

(bez. vnw. 2de pers. enkv.) jouw; (verb. 2de pers. enkv.) jou

joune – pv

(zelfst. bez. vnw. 2de pers. enkv.) van jou, jouwe

jukskei – zn

op jeu de boules gelijkend traditioneel Boerenspel waarbij een houten rechtopstaande stok omvergegooid moet worden met houten onderdelen van een ossenjuk

julle, jul – pv

(2de pers. mv.) jullie; (bez. vnw. 2de pers. mv.) jullie

julle s'n – pv

(zelfst. bez. vnw. 2de pers. mv.) van jullie

juts – zn

(w.g.) rechter
Ontl. aan Eng. judge

jy – pv

(2de pers. enkv.) jij

K

 

kaal – bn

naakt
Vgl. 'bles', 'bleskop' en 'haarloos'

kaalbas – bn

met ontbloot bovenlijf, in de blote bast

kaalgaar, kaalrare, kabelgare, kabelgaring – zn

kabelgaren, touwvezel: vezel van hennep, jute en agave (kaalgaarboom, zie ald.) voor het vlechten van touwen

kaalgaarboom – zn

agave, honderdjarige aloë, (met geelgerande blaren) bonte honderdjarige (Agave americana)
Opm.: Zo genoemd om het kabelgaren (zie 'kaalgaar') dat uit de blaren gewonnen wordt.

kaalgat – bn

(gemeenz.) spiernaakt, poedelnaakt
By die Go-Go Lounge dans die meisies kaalgat op die tafels – 'Bij de Go-Go Lounge dansen de meisjes poedelnaakt op de tafels'

kaalvoet – bn

met blote voeten
Vgl. Eng. barefoot

kaalvoet klonkie – zn

schertsende benaming voor iem. die op blote voeten rondloopt

Kaap, die – zn

(gemeenz.) Kaap de Goede Hoop
Zonder lidw. duidt Kaap in zinsverband op Kaapstad:
Sy dog hy was Kaap toe, maar hy was Baai toe – 'Zij dacht dat hij naar Kaapstad was gegaan, maar hij was naar Port Elizabeth gegaan'

kaaskop / kasie – zn

(neerh.) Nederlander, Hollander

kaasworsie – zn

Zuid-Afrikaans barbecueworstje met kaas
Een kaasworsie, of cheese griller, wordt gemaakt van (idealiter) grofgemalen varkensvlees, kruiden en stukjes cheddarkaas. Ze worden vaak eerst gerookt. Doet vaak denken aan een Russiese worsie (zie ald.) met kaas.
Vgl. 'Russiese worsie'

kabeljou – zn

zeevis (niet de Europese kabeljauw) (Argyrosomus coronus, A. inodorus en A. japonicus)
Deze vissen zijn niet verwant aan de kabeljauw, maar eerder aan de baarzen en makrelen, tonijnen, barracuda's en cichlides (familie Perciformes; de baarsachtigen)

kaderontplooiing – zn

(staatk.) 'kaderlidaanstelling': aanstelling van partijleden en andere partijgetrouwen in overheidsfuncties
Opm.: feitelijk een corrupt patronagesysteem waarbij getrouwen van de regeringspartij (ANC) op sleutelposities binnen overheidsbedrijven en de machtscentra aangesteld worden, zodat de partij volledige macht over land en productiemiddelen verwerft en behoudt, en kan optreden als werkverschaffer
Vgl. Z.A. Eng. cadre deployment
Vgl. 'ontplooi', 'ontplooiing'

kaf – zn

onzin
Vgl. 'bog'

kafee – zn

'buurtsupertje': kleine winkel waar allerlei levensmiddelen als brood, zuivel, tabakswaren, barbecuebenodigdheden, kranten, frisdrank en snoep verkocht worden
Opm. in omgangstaal ook keffie genoemd

kaffer – zn

(neerh., rac.) scheldnaam voor zwarte: nikker, roetmop, zwartje
Opm.: hoewel oudere mensen dit woord nog vrij lichtvaardig en zonder racistische intenties kunnen gebruiken, geldt het over het algemeen als buitengewoon kwetsend ("die K-woord")
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'meid', 'volk'

kaffer- – woordd.

(neerh., rac.) woorddeel waarvan het gebruik afgeraden wordt
Opm.: aangezien kaffer- ook in samenst. als kwetsend ervaren wordt, zijn veel woorden in onbruik geraakt en vervangen door neutralere.
Bijv. kafferboom – kuskoraalboom
kafferlelie – aandblom
kafferpot – ysterpot, swart pot
kafferwaatlemoen – tsamma

kafferbrak – zn

(rac.) bastaardhond, vuilnisbakkenras

kafferboetie – zn

(neerh., rac.) blanke die maatjes is met negers, negervriend, negrofiel

kafferboom – zn

Zie 'kuskoraalboom'

kafferlelie – zn

Zie 'aandblom'

kafferpot – zn

Zie 'potjie'

kafferwaatlemoen – zn

Zie 'tsamma'

kaggel – zn

open haard
Vgl. 'herd'

kaiings – zn

kaantjes; kiezelstenen in een 'kaiingsveld'

kaja – zn

(neerh., rac.) huisje, hutje; (neerh.) woninkje of eenkamerappartementje voor arbeiders op de boerderij
Ontl. aan Zoeloe / Xhosa kaya
Opm.: deze term heeft vaak een neerhalende bijklank vanwege de beperkte omvang en voorzieningen van deze woning waarin de doorgaans zwarte arbeiders (zie 'plaaswerker') worden ondergebracht

kajuit – zn

kajuit; cabine (van auto's, ruimtevaartschepen, enz.)
Opm.: net als bij woorden als 'kooi' en 'kombuis' laat dit woord zien dat de oorsprong van het Afrikaans in de taal van de zeventiende-eeuwse zeevaarders ligt.
Vgl. 'lugwaardin'

kajuitbeambte – zn

steward(-ess)
Vgl. 'lugwaardin'

kak – zn

kak, poep, stront; rommel, teringzooi, problemen, gedonder, riskante situatie; onzin; (bijv. gebr.) klote, heel slecht
Daar lê kak op die sypaadjie – 'Er ligt kak op de stoep'
Is daar nie geld vir die werkers nie? O fok, hier kom kak – 'Is er geen geld voor de arbeiders? Oh fuck, daar komt gedonder van'
Ag kak, man. Jy praat bog, en ek gaan nie meer hierna luister nie! – 'Ach, wat een onzin. Je loopt te kletsen en ik ga hier niet meer naar luisteren.'
Ek drink graag bier en ja, ek weet dis kak vir my kurwes – 'Ik drink graag bier en ja, ik weet dat dat klote is voor mijn rondingen'

kalant – zn

sluwe vent, schelm

kalklig – zn

flitslicht, voetlicht
Vgl. Eng. limelight

kamas (mv. kamaste) – zn

beenkap (gedragen om de kuit tijdens het paardrijden)

kambro – zn

verzamelnaam voor enkele soorten rankende planten uit de maagdenpalmfamilie Apocynaceae met groene, welriekende bloemetjes en grote, langwerpige, eetbare knollen ('kos') die melksap afgeven (Fockea spp.): ook kammaro genoemd
Vgl. 'bergbaroe', 'bergkambro', 'bobbejaankambro', 'kos', 'slangkambro'

kameelperd – zn

giraffe

kameelpootboom – zn

volksnaam voor Bauhinia galpinii, B. natalensis en verwanten: vlinderbloemige boompjes en struiken met tweelobbige, hart- / kameelhoefvormige blaren (Fabaceae)

kamma, kamtig, kamta, kamma-kamma, kammakastig, kammalielies – bn en bw

zogenaamd, alsof, voorgewend, schijnbaar
Drink jy alweer daai kamtige appelsap? Ek dink dis is suiwer sjerrie, dié – 'Ben je nu alweer die zogenaamde appelsap aan het drinken? Volgens mij is dat pure sherry'
Kom ons speel dokter-dokter: ek is kamma-kamma die dokter en jy is die pasiënt – 'Laten we doktertje spelen: ik ben zogenaamd de dokter en jij de patiënt'.
Vgl. 'kwansuis'

kameelperd – zn

giraffe

kamp: gaan kamp – ww

kamperen

kampong – bn

arbeidersbehuizing; woonplek van een aantal zwarte gezinnen
Vgl. 'stat'

kankerbossie – zn

vlinderbloemig struikje (bossie) met rode bloemen (Sutherlandia frutescens)

kannetjies – zn

enkele soorten rankende plantjes met rode of roze, wasachtige bloemetjes (Microloma, fam. Apocynaceae)

kanniedood – zn

verzamelnaam voor soorten van het geslacht Commiphora: immergroene bomen met veelgelobd blad, groeiend in droge delen van Zuid-Afrika, die zeer makkelijk gestekt kunnen worden
Opm.: soms wordt 'kanniedood' gebruikt om te verwijzen naar naar kleine, geharde aloësoorten.

kanselleer – ww

schrappen, annuleren

kansvatter – zn

opportunist

kant: se kant – vz

rond de klok van, rond, omstreeks
So van agt uur se kant af begin dit reën – 'Rond achten begint het te regenen'

kantgordyne – zn

vitrage
Vgl. Eng. lace curtains

kaperjol – zn

bokkensprong, capriool

kapok – zn

boomwol, bedvulling, pluis van het kapokbossie (Eriocephalus africanus); zware, vlokkerige sneeuw
Opm.: kapok in de betekenis van 'vlokkerige sneeuw' komt uit het vroegere Maleise oedjan kapok; eig. 'kapokregen'.

kapok – ww

dikke vlokken sneeuwen

kapokaartappels – zn

aardappelpuree

kapokbossie – zn

Afrikaanse rozemarijn (Eriocephalus africanus)
Opm.: kapokbossie is een struikachtig vetplantje van de familie der samengesteldbloemigen (Asteraceae) en dus geen lipbloemige (Lamiaceae), zoals de eigenlijke rozemarijn. De zaadjes van het kapokbossie verspreiden zich als pluisjes door de lucht. Deze pluisjes worden gebruikt voor kapok (zie ald.).

kappertjie – zn

Oost-Indische kers (Tropaeolum majus)
Opm.: niet te verwarren met het Nl. 'kappertje' – het ingelegde bijgerecht. Zie daarvoor hieronder 'kappertjiesaad'

kappertjiesaad – zn

kappertjes (bijgerecht van ingelegde bloemkmopjes van Capparis spinosa)
Vgl. 'kappertjie'

kappie – zn

kapje; muts, hul (vrouwelijke hoofdbedekking); dakje (leesteken accent circonflexe: ^)
Vgl. 'kappiekommando', 'moederkappie'

kappieteken – zn

dakje (leesteken accent circonflexe: ^)
Vgl. 'kappie'

kappiekommando – zn

burgerleger van Boerenvrouwen tijdens Boerenoorlog (1899-1902) (genoemd naar hun klederdracht); (overdr.) militante uit Afrikanervrouwen bestaande eenheid c.q. actiegroep
Vgl. 'kappie', 'moederkappie'

Kappiekommando – zn

rechtse Afrikaner-vrouwenorganisatie uit de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw

kapsie – zn

bezwaar
kapsie maak – 'bezwaar maken'

kar – zn

(gemeenz.) auto

karavaan – zn

caravan
Vgl. 'woonwa'

karee – zn

inheemse boom met wilgachtige bladeren (Searsia lancea)

karfoefel – ww

flikflooien, vrijen, betasten, erotisch aanraken
Vgl. 'druk, drukkie' en 'karnuffel'

karkatjie – zn

strontje (in oog) (Hordeolum externum)
Plaats klemtoon op -kat-)

karkei – zn

vetplant met kenmerkende, zeer dikke stammen (caudex) en harige, langwerpige, dikke blaren (Cotyledon cacalioides, syn. Tylecodon acalioides)

karmenaadjie – zn

verse vleeswaren van pas geslacht dier die ter viering van de slachtdag in een pakketje naar buren en familie gestuurd worden
Opm.: het gaat hier om een oud gebruik dat in de Nederlanden vergelijkbaar is met de worstenavond en het slachtmaal, waar buren en familie in de avond na de slacht uitgenodigd en getrakteerd worden op verse worsten en andere vleeswaren. Het vertoont sterkere overeenkomsten met het jaargebruik van de pomana porcului in Roemenië, waar de heer des huizes ter ere van de slachtdag in december pakketjes vlees, worsten en kaantjes bij buren en familie komt of laat brengen. Vgl. 'tjops'

karnuffel – ww

aanvlijen, zich uit genegenheid tegen iem. aandrukken
Vgl. 'druk, drukkie' en 'karfoefel'

Karoo – zn

droog gebied in de Kaapprovincie (soms uitgespr. als 'Kroeë')

karoodoring – zn

mimosa- / acaciasoort met enorme doorns die de aride gebieden in de Kaapprovincies als biotoop heeft
(met name Vachellia karroo / Acacia karroo)

karoodroog – bn

erg droog

karos – zn

dikke deken uit dierenhuiden gemaakt
Opm.: werd door de oorspronkelijke bewoners gedragen, maar fungeert nu decoratief als wand- of vloerkleedje.

karp – zn

karper (Cyprinus carpio)

karring – ww

karnen; schudden; uitvragen, hinderlijk blijven vragen; (gemeenz.) zich aftrekken, onanie plegen
Vgl. 'draad trek'

karringmelk – zn

karnemelk

karwei – zn

karwei, vervelende klus, hele klus; vervoer, transport
De tweede betekenis, 'vervoer', 'transport', is wsch. het gevolg van volksetym. uit Eng. carry

karwei – ww

goederen vervoeren; sjouwen
Wsch. volksetym. gevormd uit Eng. to carry

karweier – zn

vervoersmaatschappij
Wsch. volksetym. gevormd uit Eng. carrier

kasaterwater – zn

slappe thee of koffie: 'slootwater', 'slappe bak'

kasjoeneut – zn

cashewnoot (Anacardium occidentale)

kaskenade – zn

kwajongensstreek

kastaiing – zn

'kastanje', eig. 'Kaapse kastaiing': geen kastanje, maar inheemse boom, uit de citrusfamilie, die enige gelijkenis met de Europese wilde- en paardekastanje vertoont (Calodendrum capensis)

kastig – bn; bw

zogenaamd
Vgl. 'kamma'

kastrol – zn

kasserol: soort kookpot

katdoring – zn

Zuid-Afrikaanse acaciaboom met doorns (Acacia caffra)

katel – zn

lattenbodem (v. bed)

katelknaap, katelknapie – zn

jongen op wie een oudere vrouw verliefd wordt, "toyboy"

katjiepiering – zn

gardenia (Gardenia jasminoides)
< Maleis 'kacapiring'

katkisasie – zn

catechisatie
Op Sondae word om vier uur katkisasie aangebied

katkop – ww

snack bestaande uit uitgehold witbrood gevuld met veel knoflook en feta of mozzarella
Vgl. 'bunny chow', 'gatsby'

katools – bn

erg lichtzinnig, lijp, gestoord, erg flauw; seksueel opgewonden gedrag vertonend
Opm.: dit woord is uit antipathie jegens het katholicisme ontstaan uit het woord katholiek!
Vgl.
'verspot', 'mallerig', 'jags', 'geil'

katstert – zn

staart v.e. kat; benaming voor diverse planten met lange bloeiaren (Bulbine, Bulbinella); benaming voor aspergesoort met lange gepluimde takken (sierasperge / hangasperge Asparagus densiflorus)

katswink – bn

in katzwijm, bewusteloos, knock-out

kattebak – zn

kofferruimte of achterbak in auto

kattebasaar – zn

kattengejank van veel katten (vooral 's nachts)

keelaf sny – ww

(iem. / zich) de keel doorsnijden
Hy het homself met 'n skeermeslemmetjie keelaf gesny – 'Hij heeft zich de keel doorgesneden met een scheermesje'

keer – ww

keren, in een andere richting brengen; tegenhouden, stoppen

kekkel – ww

kakelen

kekkelbek – zn

iem. die veel praat of roddelt

ken – zn

kin

kenner – zn

expert

kennetjie – zn

kinderspelletje op straat, met stokjes en touwtjes

kennisgewing – zn

advertentie; kennisgeving
Afr. advertensie betekent in het Nl. 'reclame'.
Vgl. 'advertensie'

kens – bn

spreektaalvorm van kinds, met dezelfde betekenis als Nl. 'kinds' (seniel, zwakzinnig, dwaas, enz.)

kere: te kere gaan – uitdr.

te keer gaan

kêrel – zn

kerel, vriend (als in 'minnaar', geliefde)
Hy's nie my broer nie, hy's my kêrel – 'Hij is niet mijn broer, hij is mijn vriend'

kerklos – bn

niet (meer) kerkgaand

kerkverskrik – bn

kerkbevreesd, bang voor de kerk; afkeer van de kerk hebbend

kermis – zn

braderie, bazaar, jaarmarkt

kers – zn

kaars

Kers- – woordd.

Kerst-

Kersfees – zn

Kerstmis
Opm.: zeg dus niet 'Kersmis' maar 'Kersfees'
Vgl. 'Krismis'

kersie – zn

kers
kersieboom – 'kersenboom' (Prunus avium)

Kersvader – zn

Kerstman

kês – zn

gestremde melk (zoals het wel gebeurt in heel hete koffie); geschifte / bedorven melk
Die melk het kês geword – 'De melk is gaan schiften' / 'De melk is niet goed meer'
Opm.: dit woord komt uit de Zuid-Hollandse dialecten: vgl. Katwijks 'kaes' i.p.v. Standaardnl. 'kaas'.

kês: (iemand) kês gee – uitdr.

iem. op zijn nummer zetten
Vgl. 'raas gee'

kettie – zn

katapult, schietlap
Vgl. 'kettieskiet', 'kleilat'

kettieskiet – ww

katapultschieten, schietlapschieten
Vgl. 'kettie', 'kleilatgooi, kleilatskiet'

ketting – zn

ketting; keten

keurspel – zn

medley

kief (mv. kiewe) – zn

kieuw (mv. kieuwen)

kielie – ww

kietelen

kiep – zn

roepwoord voor kippen (Kiep-kiep-kiep!)

kiepersol – zn

zeer wijdverbreide boom die palmachtig groeit met vertakkingen en een bolvormige kruin vormt (Cussonia spicata, e.a.): verwant aan de schefflera (vingerplant), fatsia en hedera (klimop)

kiepkoepel – zn

koepelvormige verplaatsbare kippenren

kierie – zn

(wandel)stok, staf; knuppel
Omdat Jakob geglo het, het hy op sy sterfbed albei die seuns van Josef geseën en tot God gebid terwyl hy op die knop van sy kierie leun. – 'Door het geloof heeft Jakob, stervende, een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, en heeft aangebeden, leunende op het opperste van zijn staf.' (Hebreeën 11:21)
Vgl. 'knopkierie'

kies (mv. kieste) – zn

wangholte
Vgl. 'maaltand'

kietsie – zn

poes; roepnaam voor kat
Vgl. 'siebie', 'poes'

kieu (mv. kieue, kuwe) – zn

kieuw (mv. kieuwen)

kiewiet – zn

verzamelnaam voor plevieren (fam. Charadriidae, genera Pluvialis en Charadrius)

kikoejoe – zn

sterk, populair gazongras geschikt voor ZA, herkenbaar aan zijn lange, dikke uitlopers (Pennisetum clandestinum)

kinkel – zn

kink, lus; buiging; interessante wending, slimme denkwijze
Daar is 'n kinkel in die kabel – 'Er zit een kink in de kabel'
Daar is 'n kinkel in die storie – 'Er zit een interessante wending in dit verhaal'

kisklere – zn

zondagse kleren (ouderwets begrip; de kisklere zaten in de voorkist, onder de bok van de ossenwagen)

kitaar / ghitaar – zn

gitaar

kits – zn

kits- (in samenst.)

een mum van tijd;
(in samenst.) instant-, snel bereid
kitsnoedels – 'instantnoedels'
kitsgemmerbier – 'instantgemberbier/-ginger ale' (snel zelf klaar te maken)

kitsbank – zn

geldautomaat

kitsgras – zn

kant-en-klare graszoden

kitskoffie – zn

oploskoffie
Opm.: thuis drinkt de Zuid-Afrikaan veel vaker oploskoffie dan Vlamingen en Nederlanders dat doen. Gefilterde koffie noemt hij dan ook filterkoffie of geperkoleerde koffie, maar die drinkt hij meestal buiten de deur, in koffiebars of restaurants. Dit breng met zich mee dat er in Zuid-Afrika met koffie dus vaak oploskoffie bedoeld wordt. Dikwijls drinkt men de koffie slapper dan in Nederland, soms nog romiger gemaakt met chichorei. Koffie met chichorei is poederachtig en koffie zonder chichorei is meestal korrelig. Bekende oploskoffiemerken met chichorei zijn Koffiehuis en Ricoffy. Nescafé, zonder chichorei, geldt er als de luxere oploskoffievariant.
Vgl. 'sigorei' en 'moerkoffie'.

kitskos – zn

kant-en-klaar-eten, opwarmmaaltijd

kitsskare – zn

flashmob, flitsmenigte

kla – ww

klagen
Uitdr.: Ek kan nie kla nie – 'Ik kan niet klagen'. Dit is een standaardantwoord op de vraag Hoe gaan dit (met jou)?

Klaas Vakie – zn

Klaas Vaak

klaasneus – zn

verzamelnaam voor springspitsmuissoorten (Macroscelididae), zoals de slurfhondjes (Rhynchocyon spp.)

klagte (mv. klagtes) – zn

klacht (mv. klachten)

klank – zn

geluid, klank
Opm.: in de wereld van muziek, geluidstechniek, akoestiek en fonetiek geeft het Afrikaans de voorkeur aan klank boven geluid:
Die klank lek heeltyd uit omdat ons ateljee nie dig verseël is nie – 'Onze studio lekt de hele tijd geluid omdat hij niet goed afgesloten is'.
Ek het netnou die klank van 'n hadeda opgeneem – 'Ik heb zojuist het geluid van een hadada-ibis opgenomen'.
Vgl. 'oorklank'

klankie – zn

geluidje; vies geurtje, vies luchtje; slecht sfeertje
Elke keer wat ek 'n Netflix-rolprent kyk ervaar ek onwillekeurig 'n klankie van wokeness – 'Iedere keer als ik een Netflix-film kijk ervaar ik onwillekeurig een sfeertje van wokeness'.
Ons weet nou wat die klankie in die tuin veroorsaak het: ons het 'n werpsel muishonde in die oumawoonstel gekry! – 'We weten nu wat de oorzaak van het vieze luchtje in de tuin was: we hebben een nest bunzingen in het bijhuisje ontdekt!'

klap – ww

slaan (in het gezicht, op huid)
Hou op of ek gaan jou klap! – 'Houd op of ik heef je een klap!'
Vgl. Eng. slap

(onoverg.) (dicht)slaan (van deuren)
Ek hoor die deure klap – 'Ik hoor de deuren (dicht)slaan'
(overg.) slaan met
My bure klap selfs snags die deure – 'Mijn buren slaan zelfs 's nachts met de deuren'
Vgl. Eng. slam

klapper – zn

kokosnoot, kokos-
Uit Maleis 'kelapa'

klapperroom – zn

kokoscrème

klasdraf ww

college lopen

klasdrafsak – zn

studieboekenrugzak

klaskamer – zn

schoollokaal, klaslokaal; collegezaal

klavier – zn

piano

klawerbord – zn

keyboard

klawersuring, varksuring – zn

knikkende klaverzuring (Oxalis pes-caprae)

kleefband – zn

plakband

kleefbroek – zn

legging

kleilat – zn

oud (kinder)spel waarbij men een stuk klei of modder, geplakt op het uiteinde van een dunne, buigbare lat, met een snelle gooibeweging op iets of iemand afvuurt
Vgl. 'kettie', kettieskiet, 'kleilatgooi, kleilatskiet'

kleilatskiet, kleilatgooi – ww

het afschieten van klei of modder met een kleilat (zie hierboven);
(overdr.) moddergooien, met modder gooien, beschimpen
Vgl. 'kettieskiet', 'kleilat'

kleinneef – zn

achterneef

kleinniggie – zn

achternichtje

kleinspan – zn

kleuters

kleintongetjie – zn

huig (uvula)

klerasie – zn

bedrijfskleding, gelegenheidskleding
Vgl. 'stoffasie'

kletsrym – ww

rappen

kletsrymer – zn

rapper

Kleurling – zn

(hist.) oude benaming voor Bruinmens
Opm.: het gaat hier om de 4.6 miljoen veelal Afrikaanstalige mensen van gemengde Europese, zwarte en Khoisan-herkomst. De Afrikaanse benaming Kleurling geldt hedentendage als een herinnering aan de Apartheid en men geeft de voorkeur aan de term Bruin, Bruinmens.
Zie 'Bruinmens, Bruine'

klêza – ww

melk rechtstreeks uit de koeienspeen drinken
Vgl. 'tjoggem'

klip – zn

steen(tje)
(Zie voor uitleg van het verschil tussen de Afrikaanse woorden steen en klip bij 'steen'.)

klipdagga – zn

grote oranje bloeiende lipbloemige uit Zuid-Afrika met verdovende werking als de stekelige, uitgebloeide bloemhoofdjes gerookt worden of er thee van getrokken wordt. Geen dagga (Cannabis sativa) maar doet eerder aan een enorme dovenetel denken die twee meter hoog kan worden. (Leonotis nepetifolia)
Vgl. 'dagga', 'wildedagga'

klipperig – bn

steenachtig, rotsachtig

klisklawer – zn

ruige rupsklaver (Medicago polymorpha)

klits – ww

klutsen, mixen

klitser – zn

mixer

klokkie – zn

(voordeur/fiets)bel
Sy het die klokkie by die hek gedruk – 'Zij drukte op de bel bij het hek'

klomp – zn

groep, hoeveelheid, zooi
Ons gaan vanaand jol met 'n klomp ouens – 'Wij gaan vanavond feesten met een groep jongens'

klompie – zn

kleine hoeveelheid

klong – zn

jong 'kleurling'-jongetje (< kleurjong)

klonkie – zn

ventje

klop – ww

kloppen, verslaan (= winnen)

kloutjie – zn

hoefnageltje, hoefje; levend steentje (vetplant van het geslacht Lithops)

knater (mv. knaters) – zn

(gemeenz.) teelbal (mv. teelballen), kloten
Vgl. 'ballas'

knelter, kniehalter – ww

kniehalteren; iem. of iets in zijn bewegingsvrijheid beperken, iem. dwarszitten, tegenhouden
Die Amerikaanse sokkerspan was nogal gekniehalter deur die Spanjaarde se oorentoesiastiese aanvalle – 'Het Amerikaanse voetbalteam werd erg dwarsgezeten door de overenthousiaste aanvallen van de Spanjaarden'

kners – ww

knarsen

kniediepvoordag – bw

in alle vroegte; bij het krieken van de dag

knippie – zn

snufje
'n Knippie sout – 'Een snufje zout'

knolsuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis dentata en O. livida)

knopkierie – zn

(wandel)stok (kierie) met grote knop
Vgl. 'kierie'

knuppeldik – bn

intensivering van dik: vuistdik

knuppelnoors – zn

hoog uitgroeiende, smalle, ongestekelde wolfsmelksoort met wit melksap uit het ruigteveld (zie ald.) in de Oost-Kaap (Euphorbia clava)
Vgl. 'soetnoors', 'suurnoors', 'tepelnoors', 'voetangel'

koeël – zn

kogel

koei – zn

vrouwelijke koe
Opm.: het rund, de soortnaam voor de koe (Bos primigenius taurus) is in het Afrikaans 'bees'.

koejawel – zn

guave (tropische vrucht)

koek – zn

koek, cake; gebak, taart
sjokoladekoek – 'chocoladetaart'
vrugtekoek – 'vruchtentaart'
Opm.: dit is niet hetzelfde als tert (zie ald.)
Vgl. 'tert'

koek – zn

(gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan

koek – tw

(gemeenz.) oeps, oei, verdorie
Oh koek, ek het hom laat val! – 'Oh jee / oei, ik heb het laten vallen!'

koekemakranka – zn

Zuid-Afrikaans bolgewasje (van de amaryllisfamilie) dat zich kenmerkt door één, lekker ruikend, bloemetje (Gethyllis afra e.a.)

koekie – zn

conservatief meisje

koekie seep – zn

stuk zeep

Met 'n koekie Sunlight seep
O, die koekie Sunlight seep
Ja, Gharries se mense dra
Mos 'n wit broek deur die week


– Worsie Visser, Boesmanland (1993)

koekmeel – zn

meel

koeksister, koeksuster – zn

gevlochten vetkoek, doordrenkt in lichte suikerstroop

koeksoda – zn

natriumbicarbonaat (natrium-waterstofcarbonaat)

koeldrank – zn

frisdrank
Opm.: ook in het Zuid-Afrikaans Engels zegt men dit: cooldrink. In andere variëteiten van het Engels zegt men echter soft drink of soda. 'Koeldrank' is dus een typisch Zuid-Afrikaanse term.

koelie – zn

(rac.) Indiër

koeliekoekie – zn

(rac., scherts.) driehoekige koeliekoekie – 'samosa'

koelietaal – zn

(rac.) Indiase taal gesproken door Indiërs in Z.A.; koeterwaals

koeliewinkel – zn

(rac.) winkel gedreven door Indiërs

koelkop – bn

kalm, onverstoord

koer – ww

koeren (v.e. duif); verliefde geluidjes maken

koerant – zn

krant, gazet

koes ww

wegbukken, bukkend ineenduiken om niet geraakt te worden
Moenie koes nie! Ek is ongevaarlik. – 'Je hoeft niet weg te duiken! Ik ben ongevaarlijk.'

koevert – zn

envelop(pe)

koevertlêer – zn

enveloptas (doorzichtige map met klittenbandsluiting)

koggel – ww

plagen door iem. na te apen.
Vgl. 'nadoen' en 'na-aap'

koggelmander – zn

soort agame (hagedissoort) met felblauwe kop (Acanthocercus atricollis)

kokerboom – zn

reusachtige aloësoort uit Richtersveld-streek waar de inheemse KhoiSan-bevolking pijlkokers van maakt (Aloe dichotoma)

kokkedoor – zn

hotemetoot, bobo (persoon met aanzien die het mikpunt van spot is wegens zijn grootdoenerige gedrag)

kokkerot – zn

kakkerlak

kokketiel – zn

valkparkiet (Nymphicus hollandicus)

kokkewiet – zn

vogelsoort (klauwierachtige, Telophorus zeylonus)
Ook bekend als 'bokmakierie'; (zie ald.)

kol – zn

roos (middelpunt van schietschijf); stip, ronde vlek; kol (op paardenhoofd); stukje land
Uitdr.: Reg in die kol! – 'Precies in de roos!', 'Juist!', 'Helemaal goed!'
Vgl. 'merk' en 'kolskoot'

kolf – zn

slaghout (zoals bij cricket)
Vgl. 'mieliestronk'

kolfbeurt – zn

slagbeurt: de tijd waarin een cricketploeg mag slaan

kolgans – zn

nijlgans, vosgans (Alopochen aegyptiaca)
Vgl. 'blesgans'

koljander – zn

koriander (Coriandrum sativum)
Uitdr.: Dit is vinkel en koljander – 'Dat is een en hetzelfde' / 'Dat is één pot nat'

kollig – zn

schijnwerper, voetlicht (leenvertaling van Eng. 'spotlight')

kolskoot – zn

schot in de roos, voltreffer; (fig.) rake opmerking, sterk argument

kolstert – zn

zeebrasemsoort met zwarte, ronde vlek op staart (ook wel dassie genoemd) (Diplodus sargus)

kolwyntjie – zn

cupcake

kolwyntjiepan – zn

bakplaat voor cupcakes

kombers – zn

deken
Uitspr.: 'kombêrs'

kombuis – zn

keuken

kombuistee – zn

feestje voor a.s. bruid

kommer – zn

zorgen, zorg
Opm.: in het Afr. heeft kommer enkel betrekking op 'het gevoel dat er iets onaangenaams zou kunnen gebeuren'. De andere betekenis van Nl. 'zorg', 'de hulp of aandacht die een behoeftige persoon nodig heeft', wordt in het Afr. met sorg uitgedrukt. Bijvoorbeeld:
armesorg – 'armenzorg' vs. kommer oor die toekoms – 'zorgen om de toekomst'
Vgl. 'sorg' en 'kommerwekkend'

kommerwekkend – bn

zorgwekkend

kompakskyf – zn

compact disc

kondensmelk – zn

gecondenseerde melk

konfyt – zn

jam (dus niet konfijt)
Vgl. 'jêm'

konka – zn

(olie)drom

konkoksie – zn

brouwsel

konsert – zn

muziekuitvoering, toneeluitvoering, concert

konsertina – zn

concertina (kleine trekharmonica; heel populair bij boeremusiek)
Vgl. 'trekklavier'

konsertinabos – zn

Type inheemse vetplant die op een concertina lijkt (Crassula marnieriana en C. hottentotta)

kont – zn

(gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan, kut (dus niet het achterwerk!)
Opm. 1: Nl. 'kont' kan in het Afrikaans het beste met gat uitgedrukt worden.
Opm. 2: In ouder Nl. had 'kont' dezelfde betekenis als het Afrikaans.
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'agterstewe', 'boude', 'doos', 'poes'

kontrapsie – zn

in elkaar geflanst maaksel, brouwsel

kooi – zn

(ietwat grof) bed, 'nest'; (scheeps)kooi.
Nou, snuiter kooi toe! – 'Nou knul, ga naar je nest!'

koorsboom – zn

acaciasoort uit zuidelijk Afrika met doornen en geveerd blad. De boom kan zeer groot worden (Acacia xanthophloea)

koorspen – zn

koortsthermometer

kop – zn

hoofd
Opm.: kop is het gebruikelijke woord voor het Nl. 'hoofd'. Het Afr. 'hoof' betekent ook 'hoofd', maar vooral in overdrachtelijke zin (zie ald.). Niettemin wordt kop ook in figuurlijkere zin gebrukt, zoals in die kop van die tafel – 'het hoofd van de tafel'
Vgl. 'hoof'

kop uittrek – ww

terugkrabbelen

kophou – ww

het hoofd koelhouden

kopkrap – ww

hoofdbrekens hebben

kopkool – zn

kool (rode of witte)

koppelaar – zn

koppeling (autotechniek)

koppie – zn

kop(-je); rond, solitair heuveltje; kopje (inhoudsmaat)
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.

kopseer – zn

hoofdpijn (ook 'hoofpyn')

kopskuif – zn

omslag in denken, denkomslag, mindshift
Ook 'gedagteskuif' (zie ald.)

kopvel – zn

hoofdhuid

koraalboom – zn

in KwaZulu-Natal inheemse, bladverliezende vlinderbloemige boom (fam. Fabaceae) met koraalrode buisvormige bloemen, drietallige bladeren en doornen. Het is een winterbloeier (Erythrina lysistemon).
Vgl.: 'kuskoraalboom', 'ploegbreker'

korhaan – zn

groepsnaam voor verscheidene soorten trappen (familie Otidae)
Deze groep vogels, in het Afr. ook bekend als wildepoue, maakt noch deel uit van de ruigpoothoenders (korhanen), noch van de hoenderachtigen (pauwen). De familie is eerder verwant aan de kraanvogels en rallen (orde Gruiformes), en kent zuidelijk Afrikaanse soorten als de gompou, NL 'koritrap' (Ardeotis kori); de veldpou, NL 'Denhams trap' (Neotis denhami); en de vaalkorhaan, NL 'zwartkintrap' (Eupodotis vigorsii).

koring – zn

koren (graan)

korrelkop – zn

brompot, mopperaar

korswel – zn; ww

(zn) grap, scherts; (ww) grapjes maken, schertsen
< Du. Kurzweil

kort – ww

tekort komen, ontbreken, nodig hebben, ontberen
Dié astrante kind kort 'n skop op sy gat – Dat brutale kind heeft een schop onder zijn kont nodig.
Ons kort nog een vrywilliger vir die bazaar – 'We komen nog een vrijwilliger tekort voor de kerkbazaar'

kortgebakerd – bn

heetgebakerd, met een kort lontje

kortliks – bw

kort, in het kort
Ek sal die onderwerp vanaand net kortliks bespreek – 'Ik zal het onderwerp vanavond alleen maar kort bespreken'

kortvat – ww

streng behandelen, de kop in drukken

kos – zn

eten, voedsel; eetbare knol van bepaalde rankende plantensoorten (uit de maagdenpalmfamilie, zoals Fockea edulis en Raphionacme zeyheri); verzamelnaam voor wilde, dikstammige of knolvormige planten waar vee van leeft (uit maagdenpalmfamilie of wolfsmelkfamilie zoals jakkalskos, bobbejaankos, skilpadkos, eselkos, eselskos)
Opm.: kos is 'eten' in de betekenis van 'voedsel' en niet van 'maaltijd'. Zie daarvoor 'ete'.

kos – ww

kosten

koshuis – zn

tehuis voor schoolgaande kinderen

kosmaak – ww

koken (eten bereiden)

kosmos

heelal, kosmos; cosmos: welig bloeiende, vaak in noordwest-Zuid-Afrika en Namibië aangetroffen samengesteldbloemige (Cosmos bipinnatus)

kospakkie – zn

voedselpakket

kosstalletjie – zn

eetkraam

kostekerwer – zn

kostenbesparend artikel

kostuum – zn

historisch kostuum; deftig damesmantelpak
Opm.: In de omgangstaal kent men het aan het Engels ontleende woord costume dat als 'kostjum' wordt uitgesproken. Dit betekent echter 'badpak'

kotelet – zn

speklap

kothuis – zn

bijhuisje: een meestal uit een verdieping bestaand optrekje op het erf van een grotere woning.
Opm.: volgens het Handwoordeboek van die Afrikaanse Taal (HAT) zou dit woord aan het Eng. cottage ontleend kunnen zijn. Echter, verwantschap met Nl. kot, dat 'studentenkamer' en 'armoedig huisje' betekent, is ook als herkomst te overwegen.

kou – zn

vogelkooi
Opm.: kou als enkelwoord raakt in onbruik. Vogelkooien worden thans eerder hok of voëlhok genoemd dan kou.

koue – zn

kou(de)

kouvoël – zn

kooivogel; roofarend (Aquila rapex)

kraakdeftig – bn

intensivering van deftig: zeer deftig, supergeaffecteerd

kraal – zn

kraal, omheining waarbinnen vee gehouden wordt; inheems Afrikaans dorp

kraamrok – zn

positiejurk

kraffie – zn

karaf

krag – zn

stroom (elektriciteit); kracht, sterkte

kragaanleg – zn

elektriciteitscentrale

kragonderbreking – zn

stroomstoring
Vgl. 'beurtkrag'

kragopwekking – zn

stroomopwekking, elektriciteitsopwekking

kragprop – zn

stekker
Vgl. Eng. power plug

kragsentrale – zn

elektriciteitscentrale

kragstasie – zn

elektriciteitscentrale

kragvoorsiening – zn

elektriciteitsvoorziening

kragvoorsieningsnetwerk – zn

stroomnetwerk, laagspanningsnetwerk

kramdrukker – zn

nietmachine
Vgl. 'krammasjien'

krammasjien – zn

nietmachine
Vgl. 'kramdrukker'

krammetjie – zn

nietje

krans – zn

steile rotskruin op top van berg

kransaasvoël – zn

Kaapse gier (Gyps coprotheres)

kreef (mv. krewe) – zn

kreeft (mv. kreeften)

kremetart – zn

baobab (Adansonia spp.)

kreukelvry – bn

kreukvrij

krewel – zn

steurgarnaal, gamba ('prawn') (vaak Penaeus monodon)

kriek – zn

krekel

krieket – zn

cricket

kringtelevisie – zn

closed-circuit television (CCTV); beveiligingscamera's

kringtelevisiebeeldmateriaal – zn

beveiligingsbeelden

krimpvark(-ie) – zn

egel
Vgl. 'ystervark'

Krismis – zn

(gemeenz.) Kerstmis
Vgl. 'Kersfees'

krismisroos – zn

hortensia, grote hortensia, boerenhortensia (Hydrangea macrophylla)
Vgl. 'litroos'

kroeg – zn

bar
Vgl. 'kafee'

kroonrat – zn

kroontandwiel
Vgl. 'rat'

kruie – zn

kruiden (in het Afr. alleen in mv. bestaand)

kruie – ww

kruiden

kruienaeltjie, naeltjie – zn

kruidnagel

kruisement – zn

kruizemunt

krummel – zn

kruimel

krummeltert – zn

soort korstgebak met kruimel- en (vaak) vruchtenvulling: soort kruimelvlaai
Vgl. 'tert'

kry – ww

krijgen; halen, afhalen; vinden, tegenkomen
krijgen: Ek het 'n vlieër vir my verjaardag gekry – 'Ik heb een vlieger voor mijn verjaardag gekregen'
halen, afhalen: Die kos is gereed. Kom kry! – 'Het eten is klaar. Kom maar halen!'
vinden, aantreffen: Die gesteelde motors is in 'n garage in Cradock gekry – 'De gestolen auto's zijn in een garage in Cradock aangetroffen'
vinden, tegenkomen: Die volgende dag het Jesus besluit om na Galilea toe te gaan. Hy kry toe vir Filippus en sê vir hom: 'Volg My!' – 'Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galilea, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij.' (Joh. 1:44)

kuier – ww

bezoeken, op bezoek komen; logeren
Ek hoop ek kan met jou verjaardag vir jou kom kuier – 'Ik hoop dat ik voor jouw verjaardag bij je op bezoek kan komen'

kuiergaste – zn

gasten; logé's

kuiermense – zn

gasten; logé's

kuierplek – zn

vakantieplekje

kul – ww

foppen

kunstande – zn

kunstgebit

kunstenaar – zn

artiest, kunstenaar
By die North Sea Jazz Festival tree kunstenaars soos Joe Zawinul, Herbie Hancock, Joss Stone en Hugh Masakela op – 'Op het North Sea Jazz Festival treden er artiesten op als Joe Zawinul, Herbie Hancock, Joss Stone en Hugh Masakela'
Vgl. 'arties'.

kurwe – zn

ronding, vrouwelijke ronding
Hierdie boerekos is goed vir my kurwes – 'Dit boereneten is goed voor mijn rondingen'

kuskoraalboom – zn

aan de Z.A. zuidoostkust inheemse, grote bladverliezende vlinderbloemige boom (fam. Fabaceae) met in de lente verschijnende koraalrode buisvormige bloemen, drietallige bladeren en doornen (Erythrina caffra).
Soms ook kafferboom genoemd.
Vgl. 'koraalboom'

kussing – zn

kussen

kuwe – zn

mv. van kieu (zie ald.)

kwaad

kwaad
Vgl. 'kwaai', 'vies', 'boos'.

kwaai – bn; bw

slecht, erg, fel
Dit hael kwaai vandag – 'Vandaag hagelt het hard'
Ek vererg my nou kwaai – 'Ik zit me ontzettend te ergeren'
Vgl. 'kwaad, 'boos', 'vies'

kwagga – zn

zebra

kwansuis – bw

quasi; zogenaamd
My seun het vanoggend kwansuis skool toe gegaan, maar ek weet dat hy stokkiesdraai – 'Mijn zoon ging vanochtend zogenaamd naar school, maar ik weet dat hij spijbelt'
In Brussel kan die mense kwansuis nie Nederlands praat nie; wel, dis bog – 'In Brussel doen de mensen alsof ze geen Nederlands kunnen praten; nou, dat is dus onzin'
Vgl. 'kamma'

kwas – zn

kwast; (gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan

kweek, kweekgras – zn

handjesgras: hardnekkig maar fijn Afrikaans gras (Cynodon dactylon)

kwêla – ww

mee gaan dansen; Afrikaanse muziekstijl van herhaaldelijke volkswijsjes, pakkend ritme vaak opgevoerd met goedkope muziekinstrumenten zoals de pennywhistle (tinwhistle)

kweper – zn

kweepeer, kweepeerboom (Cydonia oblonga)

kweperkonfyt – zn

kweeperenjam

kwes – ww

(letterlijk) kwetsen, bezeren, verwonden
Opm.: het Afrikaans kent twee vormen van 'kwetsen': kwes heeft de bovengenoemde letterlijke betekenissen, kwets heeft de figuurlijke betekenissen 'beledigen, grieven, krenken' (zie ald.)
Vgl. 'kwets'

kwets – ww

(figuurlijk) kwetsen, beledigen, grieven, krenken
Opm.: het Afrikaans kent twee vormen van 'kwetsen': kwets heeft de bovengenoemde figuurlijke betekenissen, kwes heeft de letterlijke betekenissen 'bezeren, verwonden' (zie ald.)
Vgl. 'kwes'

kwêvoël – zn

koekkoekachtige vogel wiens roep als 'kwwwêêê' klinkt (Corythaixoides concolor)
In het Eng. om zijn roep go-away-bird genoemd
Vgl. 'piet-my-vrou'

kwikkie, kwikkwikkie, kwikstertjie – zn

(Kaapse) kwikstaart (Motacilla capensis)
Die kwikkie: as hy staat dan gaat hy, en as hy gaat dan staat hy.
(Afrikaans rijmpje over de kwikstaart en zijn staartje, dat beweegt als de vogel stilstaat en dat stilstaat als de vogel loopt. In 1996 door Marcel Bas opgetekend in Port Elizabeth.)

kys – zn

(schoolkindertaal, studententaal) vaste verkering
Opm.: gezien de verwante betekenis wordt kys wel met kuis verward. Kys komt echter voort uit Eng. case, 'geval', 'zaak'.

kys – ww

(schoolkindertaal, studententaal) met iem. vaste verkering hebben
Zie ook hierboven

L

 

laas – bn

laatst; vorig, afgelopen
laas maandag – 'afgelopen maandag'
laas week – 'vorige week'
Vgl. Eng. last, 'vorige'

Vgl. 'verlede'

laatlam(metjie) – zn

nakomertje

laer, laager – zn

(hist.) door huifkarren omheinde stelling voor Boerenstrijders

laerskool – zn

basisschool

Laeveld – zn

deel van Oost-Transvaal

laf – bn

flauw, ongezouten
Daardie Amerikaanse film is vol van lawwe grappe – 'Die Amerikaanse film zit vol flauwe grappen'
Jy haal lawwe, ou argumente op – 'Je rakelt flauwe, oude argumenten op'
Vgl. 'flou'.

laksman – zn

Zuid-Afrikaanse klauwiersoort (Lanius collaris)
Vgl. 'janfiskaal'

lamboud – zn

(sport) lam gevoel in bovenbeen na schop, dreun, slag – ook lammie

landbou-hoewe – zn

huis met groot stuk grond buiten de stad; ook 'plot' (zie ald.)

landwyd – bn

landelijk (over het gehele land), nationaal

langarm – zn

in discotheken en andere uitgaansgelegenheden populaire Zuid-Afrikaanse manier van improviserend maar stijlvol dansen in paren met elkaars armen gestrekt tegen elkaar (linkerarm van de man tegen de rechterarm van de vrouw)
Opm.: ook 'sokkie' genoemd (zie ald.)

langgesiggerig – bn

chagrijnig, met een lang gezicht

langs – vz

langs, naast
Kom sit langs my, asseblief – 'Kom eens naast me zitten'
Vgl. 'daarbenewens', 'naas', 'naastenby'

langsaan – vz

ernaast (bij buren), in de buurt
Die huis langsaan – 'Het huis hiernaast'

lank (attr. lang) – bn

lang
Opm.: pred. en als bijw. eindigt lank op -nk; attr. gebruikt is het slechts nasaal en eindigt het op -ng (evenals 'jonk' – [zie ald.]).
Die lang pad vs. die pad is lank; hy het lank gewag
Vgl. 'jonk'

lanklaas – bw

lang geleden (ek het hom lanklaas gesien)

lapa – zn

groot rieten afdak
Tegenwoordig vooral te vinden in tuinen, bij vakantiehuizen, in wildsplase / game lodges: het is een een grote strooien luifel die als barbecuehuisje of openluchtfeestruimte dient

lapa – bn

van de overkant – hoofdz. in aan Fanakolo ontleende term lapa side, lapasayid, 'de andere kant, 'daar verderop'

lappie – zn

lapje; vaatdoek

Lappies – eigenn.

bijnaam voor mensen met de achternaam Labuschagne

lappieskombers – zn

lappendeken

laslappie – zn

patchwork

lat – vw

dat, zodat
Opm.: dit lat is wsch. ontstaan uit contaminatie van het onderschikkende voegwoord dat 'dat' met het werkwoord laat 'laten'. Het wordt meestal niet in geschreven taal aangetroffen doch wel in (snel) gesproken taal.
Het komt voor in langere voegwoorden zoals noulat 'nu' (zie 'noudat'), solat 'zodat', nalat 'nadat', omlat 'omdat'.
In ontkenningen betekent lat vaak "laat het niet gebeuren" en vervangt het het werkwoord laat. In dit geval is dat ook toegestaan:
Moenie dat/lat enigeen vir jou ore aansit nie! – 'Laat je niet door wie dan ook overtroeven!'
Ek het die radio afgesit lat die kinders kan slaap – 'Ik heb de radio uitgezet zodat de kinderen kunnen slapen'
Noulat hy dikgeëet is sien ons hom nie meer nie – 'Nu hij zich volgegeten heeft, zien we hem niet meer'.
Vgl. 'oorlat'

laventel – zn

lavendel (Lavandula spp.)

lê – ww

(overg.) leggen, doen liggen; (onoverg.) liggen, uitgestrekt / uitgespreid zijn
Opm.: de onoverg. bet., 'liggen' laat zich verklaren uit het in West-Nederl. dialecten samenvallen van 'liggen' en 'leggen' in 'leggen' (vgl. 'kennen' i.p.v. 'kunnen' en 'kennen' in West-Nederl.)

leer – zn

le(d)er; (trap)leer

leër – zn

landmacht, legereenheid

lêer – zn

map, mapje, multomap, ringbandmap, ordner; dossier; bestand
Opm.: meer specifiek is een ringbandmap / multomap / ordner te vertalen met ringlêer (zie ald.).

leerder, leerling – zn

leerling

legkaart – zn

legpuzzel

leisels, teuels – zn

teugels

lek – ww

likken; lekken
Vgl. 'tap'

lekkergoed – zn

snoepgoed

lekkerkry – ww

leedvermaak hebben

lekkers – zn

snoep

lem – zn

lemmet (v.e. mes)

lemmetjie – zn

limoen
Vgl. Surinaams-Nederlands lemmetje, 'limoen'
Vgl. 'lemoen', 'suurlemoen'

lemoen – zn

sinaasappel
Vgl. 'lemmetjie', 'suurlemoen'

lensie – zn

lins
(lensies – 'linzen')
Daarna het hy vir Esau brood en lensiesop gegee, en hy het geëet. Toe hy klaar was, het hy uitgestap. Dit is hoe min Esau gedink het van sy reg as eersgeborene. – 'En Jacob gaf Ezau brood en een linzenschotel, en hij at en dronk en ging weg, en Ezau verachtte zijn eerstgeboorterecht.' (Genesis 25:34)

Lentedag – zn

'lentedag': de eerste dag van de lente (1 september)
Opm.: op Lentedag geeft men elkaar in Zuid-Afrika bloemen

leraar, dominee – zn

dominee
Opm.: het Nl. woord 'leraar' moet in het Afr. met 'onderwyser' vertaald worden (zie ald.)
Vgl. 'dooms', 'onderwyser', 'onnie'

lessenaar – zn

bureau, lessenaar

leuen – zn

leugen

lewensbelangrik – bn, bw

intensivering van belangrik: zeer belangrijk, van levensbelang

lewensverlies – zn

verlies van mensenlevens

lewerkie, lewerik – zn

leeuwerik (Mirafra spp., Calandrella spp.)

liasseer – ww

opbergen van papieren dossiers, documenten, enz.

liasseerkabinet – zn

archiefkast

liederlik – bn

slordig

lief – bn (lief – liewe)

lief; (versterkend) individueel, afzonderlijk
elke liewe ding – 'elk klein dingetje'
Elke liewe dag – 'werkelijk iedere dag'

lief – ww

(gemeenz.) liefhebben, houden van

liefie (my liefie) – zn

vriendin (minnares), liefje

liefling – zn

lieveling, favoriet

liefs nie – bw

liever niet

lief wees vir – ww

houden van
Ek is lief vir jou – 'Ik hou van jou'
Opm.: het Nl. 'Ik hou van jou' klinkt in het Afrikaans heel laf. Daar betekent Ek hou van jou 'Ik vind je aardig', zoals het Nl. 'Ik houd van bloemen' of 'Ik houd van boerenkool' ook slechts waardering en geen liefde uitdrukt, evenals Afr. ek hou van blomme en ek hou van boerkool.
Vgl. 'hou van'

liewer(s) – bw

eerder, bij voorkeur
Vgl. 'vantevore', 'vroeër'

likkewaan – zn

leguaan (grote hagedisachtige)

lisensie – zn

vergunning
Opm.: het Afr. woord vergunning betekent in het Nl 'toestemming'.
Vgl. 'vergunning', 'permit'

lit – zn

lid; gewricht
litte losmaak – opwarmoefeningen doen om de ledematen los te maken

litigasie – zn

(jur.) procesvoering inz. een geschil

litjieskaktus – zn

soort vijgcactus waar de takjes (de 'leden') makkelijk ervan afvallen (Opuntia aurantiaca)
Vgl. 'bladroos', 'litroos'

litroos – zn

verzamelnaam voor epifytische blad- en lidcactussoorten, zoals koningin-van-de-nacht (Epiphyllum oxypetalum), kerstcactus (Schlumbergera truncata) en paascactus (Schlumbergera gaertneri)
Vgl. 'bladroos', 'krismisroos', 'litjieskaktus'

loer – ww loeren; (gemeenz.) een kijkje nemen
Vgl. 'inloer'

loerie – zn

lori: vaak kleurrijke koekkoekachtigen met kuif (Tauraco spp. en Corythaixoides spp.)

loesing: loesing kry / gee – uitdr.

afranseling (een afranseling krijgen / geven)

lokasie – zn

township (grote zwarte woonwijk)

lol – ww

pesten, plagen, sollen, tegenslag geven
Naas Botha is 'n sterk man met wie daar nie sommer gelol moet word nie – 'Naas Botha is een sterke man die niet met zich laat sollen'
Lollery – 'plagerij'
Kwaai ryp lol landbou – 'Strenge vorst plaagt de landbouw'
Vgl. 'boelie', 'neul', 'pla', 'skoor', 'terg', 'verpes'

loods – ww

organiseren, op poten zetten, van start laten gaan
Qua betekenis is dit wsch. een leenvertaling van Eng. to launch, gestimuleerd door de fonetische overeenkomst tussen beide woorden

loodskomitee – zn

organiserend comité

looi ww

iem. ervan langs geven, iem. aanpakken (ook fig.)
Die Nederlandse sokkerspan het die Engelse sokkerspan gelooi – 'De Nederlandse voetbalploeg heeft de Engelse voetbalploeg ervan langs gegeven'
Mugabe looi Britse regering oor imperialistiese gedrag – 'Mugabe pakt Britse regering aan vanwege imperialistisch gedrag'

look – zn

Chinese bieslook (Allium tuberosum)

loop – ww

snel lopen, weggaan
Ek gaan nou loop – 'Ik ga nu weg'
Vgl. 'stap'

lopie – zn

(cricket) run

lorrie – zn

vrachtauto, vrachtwagen
Vgl. 'trok'

lorriedrywer – zn

vrachtwagenbestuurder
Vgl. Eng. lorry driver

los ww

loslaten, laten, achterlaten, laten liggen, laten gaan, verlaten, in de steek laten; je handen ergens van aftrekken, voor gezien houden, niet (meer) doen, opgeven
Opm.: 'los' wordt in het Afrikaans veel meer gebruikt dan het equivalent 'lossen' in het Nl. De betekenis van het woord is namelijk danig uitgebreid. Bijvoorbeeld:
Nee, toe los ek dit maar – 'Nee, toen trok ik mijn handen maar ervan af' / 'Nee, toen liet ik het maar voor wat het was'
Los dit! – 'Blijf af!' / 'Laat dat!'
Jy het my gelos! – 'Je hebt mij in de steek gelaten!'
Los die sonde en jy sal 'n beter christen wees – 'Zondig niet meer en je zult een beter christen zijn'
Ek los my vrou by die huis – 'Ik laat mijn vrouw thuis'
Los maar 'n boodskap op die voicemail – 'Laat maar een bericht achter op de voicemail'
Los die baadjie maar daar – 'Laat het jasje maar daar liggen'
Ek dink ek het my foon in die trein gelos! – 'Ik denk dat ik mijn telefoon in de trein heb laten liggen!'
Het ziet ernaar uit dat het werkwoord los de betekenissen van het Engelse werkwoord to leave heeft aangenomen, als het zowel 'loslaten' als 'verlaten, achterlaten, laten liggen' betekent. De betekenissen 'iets niet (meer) doen' en 'iets voor gezien houden' stroken hier echter niet meer mee en lijken Zuid-Afrikaanse innovaties.
Vgl. 'uitlos'

loseer – ww

tegen betaling overnachten
(dus niet 'logeren' – zie daarvoor oorslaap)
Vgl. 'tuis gaan' en 'oorslaap'

losieshuis – zn

pension, kosthuis

loslap, loslappie – zn

vrijgezel met veel liefdespartners

loslittig – bn

lenig
Opm.: het woord 'lenig' bestaat wel in het Afrikaans – met dezelfde betekenissen als in het N. – maar is ongebruikelijk en deftig.

lowergroen – bn

frisgroen, lentegroen, meigroen, grasgroen

lugbesoedeling – zn

luchtverontreiniging

lugbraaier – zn

heteluchtfriteuse, airfryer

lugdiens – zn

luchtvaartmaatschappij

lugdraad – zn

antenne

lughawe – zn

vliegveld

lugredery – zn

luchtvaartmaatschappij

lugreëling – zn

airconditioning

lugtig – bn

luchtig, niet bedompt; bang, bevreesd, huiverig
Ek is maar lugtig vir haar as sy in so'n slegte bui is – Ik ben bang voor haar als zij zo'n slechte bui heeft

lugtyd – zn

beltegoed

lugwaardin – zn

stewardess

luislang – zn

boa, python; verzamelnaam voor wurgslangsoorten

lukwart – zn

struik met zure vruchten met grote pit: loquat, Japanse mispel, neffel
(Eriobotrya japonica)

LUR – zn

acroniem van Lid van die Uitvoerende Raad: provinciaal minister

M

 

maag – zn

maag, buik
Opm.: in het Afrikaans gebruikt men vaak 'maag' waar het Nl. buik zou gebruiken.
Ek doen oefeninge vir 'n plat maag – 'Ik doe oefeningen voor een platte buik'

maagwerking – zn

diarree
Opm.: onder Nederlandstaligen bestaat de opvatting dat 'diarree' in het Afrikaans stront-in-die-broekie zou zijn. Dit is onwaar; het is maagwerking of diarree.

maaiers – zn

maden (larven)

maaifoedie – zn

schurk

maak – zn

merk
motormaak – 'automerk'
Watter maak is die mees gebruikersvriendelik? – 'Welk merk is het meest gebruikersvriendelijk?'

maak – ww

maken, doen
Wat maak jy? – 'Wat ben je aan het doen?'

maaltand – zn

kies
Vgl. 'kies'

maalvleis – zn

gehakt
Vgl. 'frikkadel'

maanhaar / maanhare – zn

manen (lange haren in de nek van een mannetjesleeuw of paard)

maasbanker – zn

horsmakreel (Trachurus trachurus)

maaskaas – zn

hüttenkäse

maatreël – zn

maatregel

maatskappy – zn

maatschappij, zaak (bedrijf)
maatskappymotor – 'auto van de zaak'
My swaer werk vir 'n sekuriteitsmaatskappy – 'Mijn zwager werkt voor een beveiligingsbedrijf'

maer – bn

mager

maermaakpille – zn

vermageringskuur

maermerrie – zn

scheenbeen

mag – ww

mogen; kunnen, zou kunnen
Opm.: mag wordt in het Afr., vaker dan in het Nl., gebruikt om er een waarschijnlijkheid mee uit te drukken. Dit epistemisch mag kan in het Nl. vertaald worden met 'kunnen', 'zou kunnen' en soms met 'mogen', of met modale bijwoorden als misschien of mogelijkerwijs:
Dit mag wees – 'Dat zou kunnen'
Dit mag dalk my laaste besoek aan my geboorteplek wees – 'Dit zou weleens mijn laatste bezoek aan mijn geboorteplek kunnen zijn'
Dit mag dalk so wees, maar het jy dubbel gekontroleer? – 'Dat kan / mag) wel zo zijn, maar heb je het dubbel gecontroleerd?'
Hy mag net twaalf wees, maar hy praat al soos 'n volwassene – 'Hij is misschien pas twaalf (hij mag dan wel twaalf zijn), maar hij praat al als een volwassene'

Deontisch gebruik van mag verloopt daarentegen net als 'mogen' in het Nl.:
Julle mag nie alles 'n sameswering noem wat hierdie volk 'n sameswering noem nie, en julle mag nie bevrees wees vir wat hulle vrees, of verskrik wees nie. – 'U mag geen samenzwering noemen alles wat dit volk een samenzwering noemt; en waar zij voor bevreesd zijn, daarvoor mag u niet bevreesd zijn en niet schrikken.' (Jesaja 8:12-14)

magdom – zn

massa, grote hoeveelheid
Opm.: gebruikt om indrukwekkende hoeveelheden mee aan te duiden:
In Namakwaland sal jy 'n magdom aan plaaslike uitdrukkings hoor – 'In het Namaqualand zul je een grote hoeveelheid plaatselijke uitdrukkingen horen'

maggies: my maggies! – tw

jeetje!

magsug – zn

machtshonger

magsugtig – bn

machtshongerig

magsugtige (mv. magsugtiges) – zn

machtshongerige (mv. machtshongerigen)

magtag! – tw

jeetje!

magtig: my magtag! – tw

jeetje!

makataan – zn

wilde watermeloen uit zuidelijk Afrika (Citrullus lanatus)
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

makghaap – zn

grote aasbloem – stamsucculent van maagdenpalmfamilie (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met zachte stekeltjes op fluweelachtige stammetjes, grote zeesterachtige, aan de randen dichtbehaarde bruine, geel gestreepte bloemen met geur van rottend vlees (Stapelia grandiflora): ook grootaasblom en slangghaap genoemd
Vgl. 'bitterghaap', 'ghaap', 'slangghaap'

makietie – zn

feestje

maklik – bn

(ge)makkelijk, niet moeilijk
Vgl. 'gemaklik', 'gerief'

mal – bn

gek, gestoord
Opm.: mal klinkt in het Nl. nogal speels en vrouwelijk, maar in het Afrikaans heeft het een echt negatieve betekenis, te vergelijken met de betekenis van 'gek' van het Engelse woord mad.

Uitdr. 'mal oor': Ek is mal oor poeding – 'Ik ben gek op pudding'
(Vgl. Eng. mad about)

malgas – zn

jan-van-gent (zeevogel: gewoonlijk de witmalgas, Morus capensis)

malhuis – zn

gekkenhuis
Vgl. 'groendakkies'

mallemeule – zn

carroussel

mallerig – bn

melig, gekkig, flauw
Vgl. 'verspot', 'katools'

malva – zn

verzamelnaam voor bep. geraniumsoorten (Pelargonium spp.); verzamelnaam voor bep. kaasjeskruidachtigen (Malva spp., Abutilon spp.)
Vgl. 'wildemalva'

malvalekkers – zn

marshmallows

malvapoeding – zn

nagerecht van met zoete saus doorweekte cake (van o.a. abrikozenjam en vanille-extract)

mampoer – zn

zeer sterke vruchtenbrandewijn (een soort vruchtenschnapps), vooral gestookt in de Transvaal, met een alcoholpercentage van rond de 64%
Vgl. 'witblits'

mandjie – zn

mand
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.

manewales – zn

kuren, grillen, capriolen
Vgl. 'fiemies', 'skeet'

mangels – zn

amandelen (tonsillen)
Opm.: Ook het woord 'amandel' kent men in het Afrikaans, maar dit is de boom en de steenvrucht waarvan de pit eetbaar is als noot (Prunus dulcis).

mannekyn – zn

mannequin

mannetjiekat – zn

kater (van een kat)

mannetjieleeu – zn

mannetjesleeuw

mansbaadjie – zn

colbert

mansklerewinkel – zn

herenmodezaak

mansuitruster – zn

herenmodezaak

manvrou – zn

manwijf

maplotter – zn

bewoner van een plot (plot is een stuk land om een huis op te bouwen)

maranka, marankie – zn

fleskalebas: pompoenachtige plant met kalebasachtige vrucht, die gestoofd in allerlei gerechten wordt gebruikt (Lagenaria siceraria)
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

massief – bn

massief; enorm
Opm.: deze tweede betekenis is een leenvertaling v. Eng. massive

Matie – zn

student van de Universiteit Stellenbosch

Matieland – zn

de campus van de Universiteit Stellenbosch
Vgl. 'Eikestad'

matriek, matrikulasie – zn

schooldiploma (vergelijkbaar met VWO-diploma)

matrieks – zn

laatste-jaarsstudenten

matrikuleer – ww

het matriekdiploma behalen

matrone – zn

hoofdzuster

mat – zn

vloerkleed, tapijt

meelblom – zn

bloem (kookwaar)

meenthuis – zn

bungalowachtig huis binnen ommuurd wooncomplex (ook vaak, anglicistisch, dorpshuis genoemd – < Eng. townhouse)

meid – zn

(rac.) zwarte huishulp, zwarte bediende
Opm.: let op – tegenwoordig geldt dit woord als racistisch en neerhalend. Vroeger was dit echter de term waarmee men naar de werkster verwees; die was doorgaans zwart.
Sê vir die meid sy moet dadelik die vuilgoed was – 'Zeg tegen de werkster dat ze meteen de vuile was moet doen'
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'volk'

meidewerk – zn

(rac.) minderwaardig werk

meisie – zn

meisje, meid

meisiekind – zn

jong meisje (kind)

meisietjie – zn

klein meisje

meisieskool – zn

meisjesschool

melkbos – zn

verzamelnaam voor struikachtige plantensoorten die bij verwonding melksap afgeven (Euphorbia spp. en Asclepias spp.)

melkhout – zn

melkhout: groenblijvende boom of struik van de zuidelijke kuststreek met ovale bladeren en zwarte bessen die bij verwonding een melkachtig latex afscheiden (Sideroxylon inerme)

melkskommel – zn

milkshake

melktert – zn

korstgebak (vlaai) met melk-, eierdooier- en kaneelvulsel
Vgl. 'tert'

mengsel – zn

mengsel; (medisch, giftig) drankje; mix (bakmix, kookmix, enz)
Drink nou jou medisynemengsel en jy sal gou beter voel – 'Drink nu maar je medicijnenmix op en je zult je gauw beter voelen'

meningsopname – zn

opiniepeiling

mens – zn

mens; men; iemand
Opm.: let vooral op het bijzondere gebruik van dit woord in de betekenis van het Nl. 'men':
'n Mens kan jou maklik misgis as jy moeg is – 'Men kan zich makkelijk vergissen als men moe is.'
'n Mens wordt dus in de zin vervolgd met de jy-vorm. Het woord 'men' kent men niet in het Afrikaans. Gebruik dus altijd ''n mens'.

mensig, mensig hoor! – tw

mijn hemel!, jeetje!

ment – zn

munt (kruid – Mentha spp.)
Vgl. 'peperment'

merk – zn

vlek
Vgl. Eng. mark
Vgl. 'kol'

merk: boeke merk – ww

nakijken; corrigeren
Vgl. Eng. to mark

meul, meule – zn

molen

middagete – zn

lunch

middelman – zn

bemiddelaar, tussenpersoon

middelmannetjie, middelman – zn

strookje gras op ongeasfalteerde weg op de plek waar de wielen niet de grond raken

middestad – zn

binnenstad

mielie, mielies – zn

maïs

mieliemeel – zn

maïsmeel

mielie-oes – zn

maïsoogst

mieliepap – zn

maïspap
Mieliepap – vaak gewoonweg pap genoemd – bereidt men traditionaliter uit maïsmeel, zout en water. Het wordt gegeten als ontbijt of als garnering bij hartige gerechten waar saus bij aanwezig is. Als ontbijt wordt er na het opdienen ook, naar believen, melk overheen gegoten. Men onderscheidt dunne pap (slap pap), stijve pap (stywe pap) en kruimelige pap (poetoepap).
Vgl. 'poetoepap'

mieliestronk – zn

maïskolf
Vgl. 'kolf'

mierkat / meerkat – zn

stokstaartje (Z.A. mungoachtige: Suricata suricatta)

mierleeu – zn

mierenleeuw
Myrmeleon – netvleugelig insect waarvan de larve de mieren vangt die in de door hem gemaakte kuiltjes in het zand vallen.

miesies – zn

aanspreekvorm en benaming voor de blanke vrouw des huizes
Vgl. 'oumiesies'

mik, mikkie – zn

gaffelvormige tak; (vaak mikkie) haak van telefoon
Ek werk my oor 'n mik – 'Ik werk mij een slag in de rondte'
Hy gooi die handstuk sommer hard op die mikkie – 'Hij gooit gewoon de hoorn hard op de haak'

mik – ww

mikken

mikrogolfoond – zn

magnetron
Ontleend aan Eng. microwave oven

mis – zn

mest

misgis (jou misgis) – ww

zich vergissen

misoes – zn

misoogst

mispassing – zn

wanverhouding, mismatch

mit – vz

wisselvorm van met, 'met'

MIV – zn

HIV (MIV – Menslike Immuniteitstekort Virus)
Vgl. 'vigs'

modeparade – zn

modeshow

moederkappie – zn

Zuid-Afrikaanse orchideeënsoorten (Disperis capensis, Bonatea speciosa en Pterygodium catholicum)
Opm.: zo genoemd vanwege het bovenste kelkblad dat aan de muts van een Boerenvrouw doet denken
Vgl. 'kappie', 'kappiekommando'

moederkruid – zn

majoraan, marjolein, worstkruid (Origanum majorana)
Nl. 'moederkruid' is een andere plant, kamilleachtig en onverwant aan majoraan (Tanacetum parthenium)

moedertaalonderrig – zn

onderwijs in het Afrikaans Vgl. 'Afrikaansmedium-', 'Engelsmedium-'

moedverloor – bn

wanhopig

moeg – bn

moe (moeë, moeër; moeste)

moenie – ww

je moet niet..., niet... (imperatief); niet doen!, nee!
Opm.: moenie is een samentrekking van moet + nie en wordt in zinnen altijd gevolgd door de eind-nie.
Moenie daaraan vat nie! – 'Niet aanraken!'
Moenie dit doen nie! – 'Niet doen!'

Soms wordt moenie gesplitst als moet en nie gerealiseerd:
In geval van nadruk – Jy moet nie daarvan vergeet nie – 'Vergeet het (alsjeblieft) niet'
Bij toevoeging van bijw. als asseblief, tog, enz – Moet tog asseblief nie elke liewe keer vir my bel nie – 'Bel mij toch alsjeblieft niet elke keer'
Onder invloed van Eng. don't kan moenie in verboden en ontkenningen ook zelfstandig gebruikt worden:
Moenie! – 'Niet doen!'
Sal ek 'n bietjie sout byvoeg?
– Moenie! =
'Zal ik een beetje zout erin doen'?
– 'Nee!'

moer – zn

moer; droesem; pootaardappel; (neerh.) baarmoeder
Uitdr.: om jou moer te strip – 'je enorm over iets opwinden'
(met affectief de) Hoekom de moer moet ek vir joú luister? – 'Waarom moet ik verdorie naar jóú luisteren?'

moer – ww

(gemeenz.) slaan, een dreun verkopen, in elkaar slaan
Ek gaan jou moer as jy nie luister nie – 'Ik sla je in elkaar als je niet luistert'

moer – bw

(gemeenz.) verdraaid, verdomd; krachtterm om boosheid mee uit te drukken
Jissie, hierdie snaakse bier is eintlik moer lekker! – 'Jeetje, dit rare bier is eigenlijk verdraaid lekker!'

moer! – tw

(gemeenz., neerh.) verdorie; (gemeenz., uitroep van verbazing) sodeju!, nou! (dikw. moerrrrr)

moerkoffie – zn

koffie toebroek (met de prut er nog onderin)

moetie – zn

traditioneel kruidengeneesmiddel

moetie – ww

(gemeenz., snel gesproken taal) samentrekking van moet + nie bij inversie in bijzin
Vgl. 'moenie'

moewies – bn

(gemeenz.) gigantisch, enorm; rampzalig

moffie – zn

(neerh.) poot, flikker, homo
Vgl. 'poefter', 'trassie'

moffiemoerdery – zn

(neerh.) potenrammen

moffieslaan – zn, ww

(neerh.) potenrammen

mofskaap – zn

merinoschaap

mog – ww

(vero.) mocht: verledentijdsvorm van mag, 'mogen'

mogge troffe, mogge het troffe, mog het troffe, mog 'et troffe, mog 't troffe, mog het troffen – tw

(uitdr.) op goed geluk dan maar!, dat het maar moge lukken!

Mohammedaan – zn

neerh. benaming voor moslim

moltrein – zn

metro

mond – zn

mond; monding (v. rivier)

mondering – zn

uitrusting, uniform

monitor – ww

controleren, bewaken, toezien, in de gaten houden

moontlik – bn

mogelijk

môre, more – tw

morgen

moroeti – zn

predikant, zendeling

mors – ww

morsen; verspillen; (uitdr.) met iemand mors – 'met iemand sollen'
Opm.: in het Afrikaans komt 'mors' veel vaker voor omdat het ook 'verspillen' betekent. Iemand mors bijvoorbeeld tijd en/of geld iem. als hij het aan iets onwaardevols besteedt of als hij er te kwistig mee omgaat.
Zowel de betekenis 'met iemand sollen' in de zegswijze om met iemand te mors als de betekenis 'verspillen' heeft onder invloed van het Eng., fonetisch gelijkende maar onverwante to mess zijn beslag gekregen
Vgl. Eng. Don't mess with me!
Vgl. 'gemors' en 'vermors'

morsjors – zn

knoeipot

mos – zn

mos

mos – bw

immers, zoals je weet, toch, dan ook, nou eenmaal, inderdaad, pas; (stopw.) zeg maar, ja, dus, weet je
Mense verskil mos maar – 'Mensen verschillen nou eenmaal'
Jy weet mos ek hou nie van sterk gegeurde kos nie, so hoekom kerrie jy die afval vir my? – 'Je weet toch dat ik niet van sterk gekruid eten houd, dus waarom doe je dan kerrie in het afval?'
Katte dink mos altyd hulle is die baas van die huis – 'Katten denken immers/toch/inderdaad altijd dat zij de baas in huis zijn' (nadat iem. gevraagd heeft waarom de kat zo op zijn wenken bediend wordt).
(In combinatie met nou) Dis mos nou lekker wyn, dié – 'Dát is pas lekkere wijn'.
In sommige sociolecten, zoals in de Bruine plattelandsgemeenschappen van de Kaapprovincies, is mos een stopwoord dat aangewend wordt om groepssolidariteit mee te kweken. In die gevallen heeft het zijn betekenis en modaliteitsfunctie verloren:
Ja, hy’s mos ’n slim donkie mos. – 'Ja, weet je, het is een slim ezeltje, weet je.'
Ek stap toe mos winkel toe maar vergeet heeltemal om die inkopielysie saam te vat – 'Ik liep toen dus naar de winkel maar vergat helemaal het boodschappenlijstje mee te nemen'

Opm.: Aangezien het bijw. van modaliteit mos vertaald kan worden met ‘immers’, neemt men in ‘t gemeen aan dat mos is voortgekomen uit Nl. ‘immers’. Het argument hiervoor is dat ouder Nederlands in plaats van ‘immers’ ook de alternatieve, geronde, vormen ‘ummers’ en ‘ommers’ kende, en dat die vormen in het eveneens geronde Afr. mos geresulteerd zouden hebben. Echter, bij al deze woorden ligt de klemtoon op de eerste lettergreep. Het is onaannemelijk dat úmmers dan wel ómmers na een klemtoonverschuiving in ummós of ommós zouden zijn veranderd, waarna ze gereduceerd zouden zijn tot ‘mos’.

Volgens Jeremy Bergerson (2002) komt mos dan ook van een ouder Nederlands (en ook Nederduits) bijw ‘mors’, dat ‘helemaal’ betekent. Volgens het Woordenboek van de Nederlandse Taal (WAT) betekent mors ‘plotseling, helemaal’. Hiervan getuigen voorbeelden als: ‘Een Winthont...dewelcke...morts de geest gaf’; ‘Was derhalven alle rondende openhartigheid mors gesteurt onder de borgerye; handel ende wandel vol mistrouwens’ en ‘Doe ick het...niet, soo is al 't snoer mors los.’ Deze vormen komen zowel morfologisch als semantisch overeen met mos in het Afrikaans van vandaag de dag.

In oude Kaaps-Hollandse bronnen wordt ‘mos’ soms in de huidige betekenis (‘plotseling, helemaal’) geschreven in plaats van ‘mors’. En niet alleen in oudere Nederlandse teksten, maar ook in het Nederduits zie je ‘mors’ naast ‘mos’ staan. Zelfs de intensivering ‘morsdood’ komt waarschijnlijk niet van het Latijnse ‘mors’ (dood) + ‘dood’, maar simpelweg van ‘morsdood’, dus ‘helemaal dood’.
Het is dus aannemelijk dat Afr. mos niet van ‘immers’ komt, maar van ‘mors’, dat oorspronkelijk ‘helemaal’, ‘plotseling’ en aan de Kaap ‘immers’ betekende.

mossie – zn

mus (Passer spp.)
Vgl. 'mus'

motor(kar) – zn

auto
Vgl. 'enjin'

motorfiets – zn

motor
Vgl. 'enjin'

motorhandelaar – zn

autodealer, autohandelaar

motorhawe – zn

garage (reparaties)

motorhuis – zn

garage (bij het huis)

motoris – zn

automobilist

muf – zn

schimmel

muf – ww

beschimmelen, schimmelen
Nee, ek hou nie van kaas wat gemuf het nie. Los maar die Roquefort en Danish Blue. – 'Nee, ik houd niet kaas die is gaan schimmelen. Laat die Roquefort en Danish Blue maar liggen.

muf (attr. muwwe) – bn

beschimmeld

muggie – zn

mug; knut, knutje
Opm.: dus enkel als verkleinwoord.
Opm.: Afr. muggie verwijst dus ook naar knutten of knutjes (Culicoides spp. v.d. fam. Ceratopogonidae), d.w.z. zeer kleine steekvliegjes. Ze kunnen blauwtong overbrengen. Steekmuggie verwijst naar de mug (ook in het Afr. muskiet genoemd).

Muggies veroorsaak bloutong in skape – 'Knutjes veroorzaken blauwtong bij schapen'
Opm.: Nl. 'mug' is meestal 'muskiet' in het Afrikaans (zie ald.).

muishond – zn

verzamelnaam voor kleine roofdieren uit de mangoestenfamilie Herpestidae: mangoesten, koesimansen, stokstaartjes, enz.; verzamelnaam voor kleine roofdieren uit de marterfamilie Mustelidae: marters, stinkdieren, bunzingen, hermelijnen

muisvoël – zn

muisvogel: verzamelnaam voor groep kleine vogels van bezuiden de Sahara (Coliiformes)

munisipaliteit – zn

gemeente
Vgl. Eng. municipality
Vgl. 'gemeente'

murasie – zn

vervallen gebouw; ruïne

murg – zn

merg
Opm.: 'merg' bestaat ook in het Afrikaans, doch enkel in overdrachtelijke zin:
In die merg van ons gebeente, in ons hart en siel en gees (C.J. Langenhoven);
Ek is 'n Afrikaner in merg en been – 'Ik ben een Afrikaner in hart en nieren'
Maar: Nadat hy 'n beenmurgoorplanting ontvang het, het hy stadig herstel – 'Nadat hij een beenmergtransplantatie had gekregen, herstelde hij langzaam';
Die afval moet lymerig wees, en die murg van die bene sal dit lekker dik maak – 'Het afval (zie ald.) moet kleverig zijn, en het merg van de beenderen zal het lekker dik maken'

murgpampoentjie, murgpampoen – zn

courgette – ook vingerskorsie genoemd
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

murgpeer (w.g.) – zn

avocado

mus – zn

muts
de Nederlandse bruine zangvogel (Passer spp.) wordt in het Afrikaans 'mossie' genoemd (zie ald.).

muskeljaatkat – zn

verzamelnaam voor soorten genetkat (Genetta spp.)

muskiet – zn

mug
Vgl. 'muggie / muggies'

muurpapier – zn

behang
Vgl. Eng. wallpaper

muurprop – zn

stekker (stopcontact)
Vgl. Eng. wall plug

muwwerig – bn

muf, schimmelig
Vgl. 'muf'

my – pv

(bez. vnw. mann. 1ste pers. enkv.) mijn; (verb. 1ste pers. enkv.) mij

myne – pv

(zelfst. bez. vnw. 1ste pers. enkv.) van mij, mijne

N

 

na – vz

na (volgend op); naar, -waarts
KYK, ek gaan na die ooste, en Hy is nie daar nie; en na die weste, maar ek bemerk Hom nie. – 'Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet.' (Job 23:8)

dichtbij
na aan mekaar wees – 'dicht bij elkaar zijn' / 'elkaar liefhebben'
Opm.: om na met de betekenis 'volgend op' te onderscheiden van na met de betekenis 'naar', wordt de eerste vaak benadrukt:
Ná skool gaan ek huis toe – 'Na school ga ik naar huis'

na-aap – ww

na-apen, imiteren.
Hy mag dalk goed klavier speel, maar ek merk die heeltyd dat hy net ander klavierspelers na-aap – 'Hij zal wel goed piano kunnen spelen, maar ik merk de hele tijd dat hij alleen maar andere pianisten imiteert'
Vgl. 'koggel en 'nadoen'

naai – ww

naaien; (gemeenz.) geslachtsgemeenschap hebben
Vgl. 'fok', 'neuk' en 'teel'

naalde: naalde en spelde – uitdr.

tintelingen en prikkels (bv. in slapend ledemaat)
Ontleend aan Eng. needles and pins

naaldekoker – zn

libelle (geen waterjuffer)

naaldwerk doen – ww

naaien

naand / naandsê – tw

goedenavond

naas – vz

naast (behalve), afgezien van
Opm.: Afr. naas betekent enkel 'naast' in de zin van 'afgezien van', 'behalve'. Het Nl. 'naast' in de letterlijke betekenis – d.w.z. 'aan de zijkant van iets of iemand anders' – is in het Afr. langs.
Voorbeelden:
Naas 'papier' sê die Kapenaar soms ook 'pampier' in Afrikaans – 'Naast papier zeggen Kapenaars in het Afrikaans soms ook pampier'
Kom sit langs my sodat ons lekker kan gesels – 'Kom naast me zitten zodat we lekker kunnen babbelen'
Vgl. 'daarbenewens', 'langs', 'naastenby'

naastenby – bw

ongeveer; (met ontkenning) lang niet, bij lange na niet:
Elke Sondag verskaf ons kospakkies aan behoeftige gesinne, maar dis nie naastenby genoeg vir die res van die week nie – 'Iedere zondag verstrekken we voedselpakketten aan behoeftige gezinnen, maar het is lang niet genoeg voor de rest van de week'
Vgl. voor deze constructie Eng. not nearly
Vgl. 'langs', 'naas'

naboom – zn

grote, boomachtige wolfsmelk (Euphorbia ingens)

naby – bw

dichtbij
Naby Cradock lê die dorpie Kookhuis – 'Dichtbij Cradock ligt het dorpje Kookhuis'
Opm.: naby wordt vaker gebruikt dan digby, en anders dan bij Nl. 'nabij' ligt bij Afr. naby de nadruk op de eerste lettergreep: naby.

nader – zn

naderen; benaderen
Opm.: het Nl. letterlijke naderen en het overdrachtelijkere benaderen zijn – wsch. onder invloed van Eng. to approach – in het Afrikaans samengevoegd in het ene werkwoord nader. Bijvoorbeeld:
Die manne het die vyand se kamp genader – 'De mannen zijn het vijandelijke kamp genaderd'
Hy het my nie daaroor genader nie – 'Hij heeft mij niet daarover benaderd'

nadoen – ww

(iemand iets) nadoen
Dit is indrukwekkend. Daar is niemand wat jou kan nadoen nie – 'Dat is indrukwekkend. Er is niemand die jou (dit) kan nadoen'
Opm.: nadoen moet worden opgevat in de zin van 'iemand ergens in evenaren' of 'iets in navolging van een ander doen'. Dus niet in de zin van 'na-apen' of 'imiteren'. Hiervoor gebruike men resp. Afr. na-aap, 'na-apen', en naboots, 'nabootsen'. Voor 'spottend na-apen' gebruike men Afr. koggel).

nael – zn

nagel (ook in de zin van 'spijker')

naelloop – zn

sprint (atl.)

naelloper – zn

sprinter (atl.)

naeltjie – zn

navel; kruidnagel
(opmerkelijk homoniem!)

nagapie – zn

Zuid-Afrikaanse galago: nachtelijk levend halfaapje (Galago moholi)

nagereg – zn

dessert, toetje

Nagmaal – zn

(prot.) eucharistie, communie
Vgl. 'Awendmaal'

nagwolf – zn

nachtbraker, avondmens

narsing – zn

narcis (Narcissus)
Vgl. 'affodil'

nartjie – zn

mandarijn
Opm.: de vorm naartjie is Zuid-Afrikaans Engels.

nasionale pad – zn

autosnelweg

naskeermiddel – zn

aftershave

nastergal – zn

zwarte nachtschade (Solanum nigrum)

navorsing – zn

wetenschappelijk onderzoek

navrae – zn

informatie, informatieaanvraag / -vragen
Vir navrae oor die inhandiging van skripsies, kontak prof. Botha – 'Voor informatie over het inleveren van scripties, neem contact op met prof. Botha'
Vgl. 'inligting'

naweek – zn

weekend

nedersetting – zn

nederzetting
informele nedersetting – 'illegale krottenwijk', 'illegaal woonkamp'

Opm.: informele nedersetting is de officiële en eufemistische benaming voor een plakkerskamp (zie ald.). Overal in Zuid-Afrika treft men rond steden en dorpen zulke opeenhopingen van tenten, golfplaathutjes en barakken aan, waar de armsten in leven. Er bestaan zwarte en blanke 'informele nederzettingen'. Mensen zijn er vaak verstoken van elementaire sanitaire voorzieningen.

'n Twee maande oue baba is in die bosse naby die Philippi-Oos informele nedersetting gevind, het die polisie in Kaapstad Dinsdag gesê – 'Een twee maanden oude baby is in de bossen nabij de krottenwijk bij Philippi-Oos gevonden, aldus de politie in Kaapstad afgelopen dinsdag'

Vgl. 'plakkerskamp' en 'plakker'

nee – tw

nee; nou ja, eh... nou..., ach... (tussenwerpsel waarmee men een antwoord op de vraag naar iemands gesteldheid aanvangt)
Opm.: net woord 'nee' is soms een stopwoord als het volgt op een vraag als Hoe gaan dit?:
Hoe gaan dit met jou?
- Nee, dit gaan goed, dankie.
of Nee, ek kan nie kla nie.
De achterliggende gedachte is dat men in plaats van 'nee' vaak 'ja-nee' (zie ald.) pleegt te antwoorden. In dit geval is 'nee' dus een afkorting van 'ja-nee', en niet een ontkenning.

nee dankie – tw

liever niet, voor mij hoeft dat niet

nee wat – tw

nee hoor (minder sterk dan ag nee)

neffens – vz

naast (zie verder; 'langs')

nè? – tw

hè?, nietwaar? toch?
Dit is stormagtig in Port Elizabeth. Dié stad word 'The Windy City' genoem. Toepaslik, nè?

Wonderlik. Egte sjampanje, dankie! Jy het geweet dat ek van vonkelwyn hou, nè?

nek – zn

nek; bergpas; smal, opgaand gedeelte tussen bergen of heuvels
Vgl. 'hoek'

nes – vw

net als
Opm.: dit is een samentrekking van net soos.
Vgl. 'soos'

nes – zn

nest

nesskop – ww

nestelen

net – bw

slechts, alleen maar
Vgl. 'net-net'

netbal – zn

basketbal

netjies – bn

netjes

net-net – bw

net, bijna niet

netnou – bw

zojuist, zo meteen

neuk – ww

slaan; schutteren, klooien
Vgl. 'fok', 'naai'

neul – ww

zeuren
Vgl. 'boelie', 'lol', 'pla', 'skoor', 'terg', 'verpes'

neulgat – bn

zeurkous, zeurkont
Vgl. 'neul', 'neulkous'

neulkous – bn

zeurkous, zeurpiet
Vgl. 'neul', 'neulgat'

neut – zn

noot; nootmuskaat
Vgl. 'dop'

nieregeringsorganisasie – zn

non-gouvernementele organisatie, niet-gouvernementele organisatie, ngo

nikswerd – bn

nutteloos
Hy is 'n nikswerd vent

noem-noem – zn

witbloemig halfsucculent doornenstruikje uit de Karoo met ovale besjes die, als je erop kauwt, net kauwgom zijn (Carissa bispinosa en C. haematocarpa)

noenmaal – zn

middagmaal

nog – bw

nog; meer; ooit; woord dat in combinatie met 'altyd' een versterking teweegbrengt

Die beste potjiekos nog! – 'De beste potjiekos ooit!'
Wil jy nóg koeldrank hê? (met nadruk op nog) – 'Wil jij meer frisdrank?'
Die reis wat jy nog altyd wou maak – 'De reis waar je altijd van gedroomd had om die te maken'
My hand-oog-koördinasie was maar nog altyd tog so flippen sleg! – 'Mijn hand-oogcoördinatie is eigenlijk altijd zo verdraaid slecht geweest!'

Vgl. 'steeds'

nommer – zn

nummer; (vaak nommertjie) liedje

nommerpas – bw

pasklaar, op maat gemaakt, op maat gesneden; exact

Ons het nommerpas oplossings vir u maatskappy – 'Wij hebben pasklare oplossingen voor uw bedrijf'
Ek maak my eie klere: modieus en nommerpas! – 'Ik maak mijn eigen kleren: modieus en op maat gemaakt!'
Daar is baie Engelse woorde wat nie nommerpas in Afrikaans vertaal kan word nie – 'Er zijn veel Engelse woorden die niet exact in het Afrikaans vertaald kunnen worden'

nooddienste – zn

hulpverleningsdiensten, noodhulpdiensten, reddingswerkers, reddingseenheden

noodhulp – zn

eerste hulp

noodkrag – zn

noodstroomvoorziening

noodpersoneel – zn

eerstehulpverleners

noodwendig – bn

noodwendig, nodig, noodzakelijk

noodwendig: nie noodwendig nie – bw

per se, hoeft niet, dat is niet gezegd
Opm.: deze betekenis, met ontkenning, is ontleend aan Eng. not necessarily:
Net omdat iets nuut is, is dit nie noodwendig beter nie – 'Als iets nieuw is, hoeft het niet beter te zijn' / 'Als iets nieuw is, is het niet per se beter' (< Eng. Just because something is new, it is not necessarily better)
Die kommentare van ons lesers verteenwoordig nie noodwendig die siening van die redaksie nie – 'De commentaren van onze lezers hoeven niet de mening van de redactie te weerspiegelen' (< Eng. The comments of our readers do not necessarily represent the views of the editorial board)

nooi (mv. nooiens) – zn

(ouder) meisje; vriendin (als in 'mijn vriendin'; minnares)

nooi – ww

uitnodigen
Dié wat na haar luister, besef nie dat die dood self daar wag nie, dat dié wat hulle deur haar laat nooi het, klaar diep in die doderyk is nie. – 'Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel.' (Spreuken 9:18)

nooiensvan – zn

meisjesnaam (achternaam waarmee een meisje geboren wordt)

noors – zn

verzamelnaam voor aantal Zuid-Afrikaanse vaak gestekelde stamsucculenten van de wolfsmelkfamilie (Euphorbia spp.)
Opm.: zo genoemd omdat de stammen zich richting zonlicht naar het noorden buigen
Vgl. 'knuppelnoors', 'soetnoors', 'suurnoors', 'tepelnoors'

nota – zn

briefje

nou – bw

nu, nou

noudat (ook noulat) – vw

nu, aangezien
Hy kom dikwels kuier noudat hy geld nodig het – 'Nu hij geld nodig heeft, komt hij vaak op bezoek'
Vgl. Eng. now that.

nouliks – bw

nauwelijks

nuut (attr. nuwe) – bn

nieuw, nieuwe

nuutskepping – zn

neologisme

nywerheid – zn

industrie

O

 

oefen – ww

oefenen; bewegen, aan beweging doen
Opm.: de tweede betekenis, bewegen, aan beweging doen, wijkt af van het Nl. en duidt op een leenvertaling uit Eng. exercise, dat zowel 'oefenen' als 'bewegen, aan beweging doen' betekent.
Ek sal jou help om tussen lesse die taal te oefen – 'Ik zal je helpen om tussen de lessen door te taal te oefenen'
Jy moet oefen om gesond te bly – 'Je moet bewegen om gezond te blijven'

oemfaan, umfaan – zn

Bantoejongen, zwarte jongen

oes – zn

oogst

oes – ww

oogsten

ogies! – tw

oproep tot tafelgebed: "Eerbiedig!" zegt men in Nederland

ogies maak – ww

flirtend oogcontact maken

ogiesdraad – zn

kippengaas
Vgl. 'sifdraad'

ok – bw

(gewest., spreekt.) wisselvorm van ook

okkasie – zn

gelegenheid
Vgl. Eng. occasion
Vgl. 'geleentheid'

okkerneut – zn

walnoot

olienhoutboom, olienhout – zn

Zuid-Afrikaanse olijfboom (Olea europaea subsp. cuspidata)
(< dial. Ned. 'olievenhout')
Vgl. 'boekenhoutboom'

olieraap – zn

koolzaad (Brassica napus var. oleifera)

olierig – bn

vet (van haren, huid, afscheiding)

olik – bn

misselijk, naar, ziek
Vgl. 'oulik' en 'aardig'

omdraai – ww

omdraaien; ondergang v.e. bedrijf afwenden, een bedrijf van de ondergang redden
Vgl. Eng. turnaround voor de betekenis 'ondergang v.e. bedrijf afwenden'

omgee (omgee vir) – ww

geven om, je betrokken voelen bij; bezwaar hebben
Gee jy 'n donner om vir jou vriende?! – 'Kunnen jouw vrienden je eigenlijk wel een donder schelen?!'
Ek gee om vir die armes in ons gemeenskap – 'Ik geef om de armen in onze gemeenschap.'
Gee jy om as ek rook? – 'Heb je er bezwaar tegen als ik rook?'
Opm.: de tweede betekenis, 'bezwaar hebben', duidt op een leenvertaling van Eng. to care

omgekrap – bn

boos, overstuur

omgewing – zn

omgeving, milieu

omgewings- – woordd.

milieu-
omgewingsbewaring – 'milieubescherming', omgewingsbesoedeling – 'milieuverontreiniging'
Vgl. 'besoedeling'

omie – zn

meneer
Opm.: omie wordt gebruikt door jongere sprekers en kinderen die met respect over een oudere manspersoon willen spreken (wordt ook gebruikt als aanspreekvorm: zie daarvoor opm. bij oom):
Daai omie het sy huis self gebou – 'Die meneer heeft zijn huis zelf gebouwd'
Vgl. 'oom', 'tannie', 'antie'

ompad – zn

wegomlegging

omtrent – vz, bw

(vz) over, aangaande; (bw) ongeveer; zowat, vrijwel, praktisch
Opm.: in de betekenis 'over' komt men het voorzetsel omtrent veelvuldig tegen:
Wat sê die Bybel omtrent dinosaurusse? – 'Wat zegt de Bijbel over dinosaurussen?'
Nog vaker komt men het tegen als bijw. in de betekenis van 'ongeveer':
Hierdie griep duur omtrent twee weke – 'Deze griep duurt ongeveer twee weken'.
In de betekenis 'zowat, praktisch' moet men het in de spreektaal zoeken:
Vandat hy 'n minister is, is hy omtrent nooit by die huis nie – 'Sinds hij minister is, is hij praktisch nooit thuis'.
Vooral deze bijw. bepalingen doen vermoeden dat we hier met een leenvertaling vanuit Eng. about te maken hebben.
Vgl. 'naastenby'

onderbefonds – ww

iem. of iets onvoldoende betalen, geldelijk ondersteunen

onderbefonds – bn

onderbetaald

onderdakparkering – zn

parkeergarage

onderhoud – zn

interview, vraaggesprek
In hierdie persoonlike onderhoud het sy baie vertel oor haar privaatlewe – 'In dit persoonlijke interview heeft ze veel over haar privéleven verteld'

onderrok – zn

petticoat
(uitdr.) sy onderrok hang uit – 'hij toont zijn ware gezicht / hij kan zijn ware gezicht niet verbergen'

ondersteun – ww

ondersteunen; steunen, geldelijk steunen
Ondersteun ons nou met 'n skenking! – 'Steunt u ons nu met een schenking!'

ondersteuning – zn

ondersteuning; steun, geldelijke steun
Sy het baie ondersteuning van haar familie gekry – 'Zij kreeg veel steun van haar familie'
Danksy die ondersteuning van die aandeelhouers het ons maatskappy vanjaar gegroei – 'Dankzij de financiële steun van de aandeelhouders is ons bedrijf dit jaar gegroeid'

onderwyser – zn

leraar, onderwijzer
Opm. I: in de studententaal zegt men ook informeel 'onnie' als men onderwijzer bedoelt (zie ald.).
Opm. II: met 'leraar' bedoelt men in het Afr. 'dominee' (zie ald.).

onverbondenheid – zn

niet-gebondenheid (politiek beleid dat niet gebonden is aan een militair machtsblok)

onverbonde – bn

niet-gebonden (inz. politiek beleid dat niet gebonden is aan een militair machtsblok)

ongekarteer – bn

niet in kaart gebracht, onbekend, onverkend

ongemaklik – bn

niet naar je zin hebbend, je niet optimaal voelend

ongesiens – bw

ongezien

ongeskik – bn

ongemanierd, onvriendelijk
Opm.: de positieve tegenhanger van ongeskik in deze zin is vriendelik. Zonder ontkennend voorvoegsel betekent geskik, net als in het Nl., 'geschikt', 'met eigenschappen die passen'.

onkant – bn

buitenspel; (onkant vang) iem. ergens mee overvallen, overrompelen, iem. voor een verrassing stellen
Jy vang my nou onkant met jou vraag, maar kom ons gesels liewer hieroor per e-pos – 'Je overvalt me nu met je vraag, maar laat ons liever per e-mail hierover praten'
Opm.: gebruik van onkant in de uitdrukking iemand onkant vang is hoogstwsch. ontstaan onder invloed van Eng. to catch someone off guard, 'iemand verrassen, overvallen, overrompelen'. We hebben hier dus te maken met een leenvertaling uit het Engels, gestimuleerd door fonetische overeenkomst tussen Afr. onkant en Eng. off guard.

onnie – zn

(gemeenz., stud. taal) onderwijzer, 'mees', juf

onnutsig – bn

ondeugend

onpadwaardig – bn

ongeschikt voor deelname aan het verkeer (inz. voertuigen)
Vgl. Eng. unroadworthy
Vgl. 'padwaardig'

ons – pv

(1ste pers. mv.) wij; (verb. 1ste pers. mv.) ons; (bez. vnw. 1ste pers. mv.) ons, onze

ons s'n – pv

(zelfst. bez. vnw. 1ste pers. enkv.) van ons, onze

onthaal – zn

officiële ontvangst

onthou – ww

onthouden; zich herinneren, nog weten
Opm.: mogelijk onder invloed van Eng. to remember, 'onthouden', 'zich herinneren', 'nog weten', heeft onthou een bredere betekenis dan Nl 'onthouden' gekregen, waardoor het in het Afr. vaker gebruikt wordt. De volgende voorbeelden moeten dit duidelijk maken.

onthouden
Onthou asseblief dat die petisie steeds voortgaan –
'Onthoudt u alstublieft dat de petitie nog voortduurt'
(Eng. Please remember that the petition still continues)

zich herinneren
Ek onthou 'n storie wat ouma vir my vertel het –
'Ik herinner mij een verhaal dat oma mij vertelde'
(Eng. I remember a story that my grandmother told me)

nog weten
Onthou jy (nog) toe ek so geval het? –
'Weet je nog, toen ik zo gevallen was?'
(Eng. Do you remember when I'd fallen like that?)

ontleding – zn

analyse, onderzoek
'n Ontleding sal gedoen word om vas te stel waarom kliënte weggebly of by ander maatskappye uitgekom het – 'Er zal een analyse/onderzoek gedaan worden om vast te stellen waarom klanten zijn weggebleven of bij andere bedrijven zijn terechtgekomen'

ontleed – ww

ontleden; analyseren, onderzoeken

ontplooi – ww

inzetten, aanstellen
Vgl. Eng. deploy
Vgl. 'ontplooiing', 'kaderontplooiing'

ontplooiing – zn

inzet, aanstelling
hernubare-energieontplooiing – 'inzet van hernieuwbare energie'
Vgl. Eng. deployment
Vgl. 'ontplooi', 'kaderontplooiing'

ontsteld – bn

boos, kwaad; verbouwereerd; ontsteld
Opm.: ontsteld hoort men veel vaker in het Afrikaans dan in het Nl. omdat ontsteld onder invloed van het Engels semantisch is opgeschoven naar het (erop gelijkende) Eng. upset. We hebben te maken met een leenvertaling die wsch. gestimuleerd is door fonetische overeenkomstigheid.

Vgl. 'gevoelig'

onttrek – ww

1. (onwederk.) onttrekken; terugtrekken, de aftocht blazen, intrekken; (geld) opnemen;

2. (wederk.) zich terugtrekken van / uit, niet meer deelnemen aan

Onttrek heeft, hoogstwsch. onder invloed van Eng. to withdraw van het Nl. afwijkende betekenissen gekregen. De volgende voorbeelden moeten dit duidelijk maken.

Onwederk. onttrekken (zoals Nl.)
Sout onttrek vog uit die omgewing –
'Zout onttrekt vocht aan de omgeving'
(Eng. Salt extracts water from its environment)

Onwederk. terugtrekken
Na haar loopbaan het die aktrise haar lewe aan die kolligte onttrek –
'Na haar carrière heeft de actrice haar leven van de spotlichten teruggetrokken'
(Eng. After her career the actrice withdrew her life from the spotlights)

Onwederk. intrekken
Ek het besluit om my lied se nominasie te onttrek –
'Ik heb besloten de nominatie van mijn lied in te trekken'
(Eng. I have decided to withdraw the nomination of my song)

Onwederk. (geld) opnemen
Jy kan nie geld onttrek nie, omdat jy oortrokke is by die bank =
'Je kunt geen geld opnemen omdat je rood staat bij de bank'
(Eng. You cannot withdraw money because you are overdrawn at the bank)

Wederk. zich terugtrekken, de aftocht blazen
Die rebelle het onttrek aan die Siriese hoofstad Damaskus –
'De rebellen hebben zich teruggetrokken uit de Syrische hoofdstad Damascus'
(Eng. The rebels have withdrawn from the Syrian capital Damascus)

onttrekking – zn

onttrekking; terugtrekking, intrekking; geldopname, saldoafschrijving; ontwenning (van verslaving)

Onttrekking heeft, hoogstwsch. onder invloed van Eng. withdrawal van het Nl. afwijkende betekenissen gekregen (vergelijk het corresponderende werkwoord onttrek hierboven). Onder invloed van withdrawal heeft het tevens de betekenis 'ontwenning' gekregen:

Tuinmaak het my deur my eerste onttrekking gehelp –
'Door tuinieren ben ik door mijn eerste ontwenning heengekomen'
(Eng. Gardening helped me get through my first withdrawal)

Cold turkey van dagga is niks vergeleke met die onttrekkingsimptome wat jy van heroïen kry nie –
'Cold turkey van wiet valt in het niet vergeleken met de ontwenningsverschijnselen die je van heroïne krijgt'
(Eng. Cold turkey from pot is nothing compared to the withdrawal symptoms you get from heroin)

ontwerper – zn

ontwerper, (kleding) designer

ontwerpers- – zn

designer-,design- (designerkleding, designkleding)

ontvangs – zn

receptie, (Zuid-Nederl.) onthaal

ontvangsdame – zn

receptioniste

onvanpas – bn

ongepast

ooghoogteoond – zn

ingebouwde oven op ooghoogte

ooievaarspartytjie – zn

feestje voor aaanstaande moeder

oom – zn

oom; mijnheer, meneer
Opm.: oom wordt ook gebruikt als beleefde aanspreekvorm tegen mannen die ouder zijn dan de spreker. Hierbij wordt de derde persoon enkelvoud aangewend:
Wil oom iets hê om te drink? – 'Wilt u iets drinken, meneer?'
Vgl. 'tannie', 'omie', 'antie'

oond – zn

oven

oopkop – bn

recht-voor-z'n-raap

oopplankkombuis – zn

open keuken

oopsluit – ww

openen

oor – vz, vw, zn

(voorz.) over; (voegw.) omdat; (zelfs. nw.) oor
iemand ore aansit – 'iemand overtreffen, overtroeven, iemand de baas zijn'
Vgl. 'lat', 'oordat', 'oorlat'

oorbietjie – zn

oribi (soort dwergantilope) (Ourebia ourebi)

oordat – vw

omdat
Vgl. 'lat', 'oor', 'oorlat'

oorgee – ww

overgeven, braken Vgl. 'vomeer', 'vermeer'

oorgee (wederk.: jou oorgee) – ww

zich overgeven

oorhoofs – bn

oorhoofse koste – 'onkosten', 'overheadkosten'

oorhoops – bn

overhoop, in onmin, ruzie hebbend;
oorhoops wees met – 'overhoop liggen met'

oorkant – zn, vz

de overkant; aan de overkant
Oorkant die rivier – 'Aan de overkant van de rivier'
Vgl. 'anderkant', 'duskant'

oorklank – ww

nasynchroniseren
Vgl. 'klank',

oorklanking – zn

nasynchronisering

oorklim – ww

overstappen (bus, trein, e.a.)
Vgl. 'afklim', 'opklim', 'inklim'

oorkrabbetjie, oorkrawwetjie – zn

oorbel

Oorlammer – zn

lid van de etnische groep der Oorlammers: een stam behorende tot het in Namibië wonende Nama-volk. Zij spreken Oorlams, een op het Afrikaans gebaseerde creooltaal.

Oorlams – zn

de op het Afrikaans geënte creooltaal die door de Oorlammers (zie ald.) gesproken wordt

oorlat – vw

(in Kaaps dialect) omdat
Die teacher het haar geslaat oorlat sy vir hom gevloek het – 'De leraar heeft haar geslagen omdat zij tegen hem vloekte'
Vgl. 'lat', 'oor', 'oordat'

oorle – bn

wijlen, overleden (enkel attr.)
Ek was altyd lief vir my oorle ouma – 'Ik hield altijd van wijlen mijn oma'

oorplaas – ww

storten (v. geld)

oorslaap – ww

logeren

Vgl. Eng. to sleep over
Vgl. 'tuis gaan' en 'loseer'

oorskietkos – zn

kliekje (eten)

oorstaan – ww

blijven staan, blijven bestaan, onopgelost blijven, uitgesteld worden
As ons nie nou 'n besluit neem nie sal die vraagstuk dus eenvoudig oorstaan – 'Als wij niet nu een beslissing nemen, dan zal de kwestie dus gewoon onopgelost blijven'.

oortreksel – zn

hoes, overtrek (dekbedovertrek – duvetoortreksel)

oortrektrui – zn

sweater

oortrommel, oordrom – zn

trommelvlies

oorveeg, oorvyg – zn

oorvijg
Vgl. 'oorwaks'.

oorwaks – zn

oorvijg
Vgl. 'oorveeg'.

opdok – ww

dokken (met geld over de brug komen), er financieel voor opdraaien, betalen
Opm.: dit woord is niet zo gemeenzaam als het lijkt. Het is een normaal woord dat ook bij serieuze zaken gebruikt kan worden.
Jy sal self vir die dienste moet opdok – 'Je zult zelf voor de diensten moeten opdraaien'
Vgl. 'skuld', 'delg'

opdonner/opdonder – ww

(gemeenz.) in elkaar slaan

opdraand, opdraande – zn

opgaande helling
Uitdr.: iemand opdraande gee (< Eng. To give someone uphill) – 'iemand dwars zitten', 'iemand moeilijkheden geven'
Vgl. 'afdraand(e)'

opdraand – bw

bergopwaarts
Vgl. 'afdraand(e)'

opelyf – zn

stoelgang, ontlasting

ophaal – ww

ophalen, omhoog pompen; oprakelen, omhooghalen, weer opvissen, aan de vergetelheid ontrukken
Wie ou probleme bly ophaal, grawe ou koeie uit die sloot – 'Iemand die oude problemen blijft oprakelen haalt oude koeien uit de sloot'
Archimedes het gewys hoe 'n mens water kan ophaal – 'Archimedes heeft laten zien hoe je water kunt ophalen'
Met hierdie pomp haal ons water op – 'Met deze pomp pompen we water omhoog'
Tydens hierdie terapie moet jy jou slegte herinnerings ophaal – 'Tijdens deze therapie moet je je slechte herinneringen oprakelen'

Vgl. 'skouers ophaal' en 'oplaai'.

op hitte – bn

loops
Vgl. Eng. on heat
Vgl. 'spuls'

opfok – ww

(gemeenz.) in elkaar slaan
Vgl. Eng. to fuck up

opgewonde – bn

opgewonden, enthousiast, erg blij (om iets)
Opm.: dit bijvoeglijke naamwoord wordt gebruikt waar men in het Engels 'excited' zegt. Het wordt dus vaker dan in het Nl. gebruikt, om er een algehele positieve spanning bij aangename gebeurtenissen en situaties mee uit te drukken.
Ek is nogal opgewonde daaroor – 'Ik vind dit erg leuk' / 'Ik heb er echt zin in'

opgooi – ww

overgeven, braken
In deze betekenis is het werkwoord opgooi een leenvertaling vanuit het Engels; vgl. to throw up.

Vgl. 'vermeer', 'vomeer'

opklim – ww

opklimmen, omhoog klimmmen; instappen (bus, trein, vliegtuig, e.a.)
Vgl. 'afklim', 'oorklim', 'inklim'

oplaai – ww

ophalen, uploaden
My kêrel kom my nou-nou oplaai – 'Mijn vriend komt mij straks ophalen'
Nou kan julle hierdie foto's oplaai – 'Nu kunnen jullie deze foto's uploaden'.
Vgl. 'ophaal', 'afhaal'.

opmaak – ww

opmaken; verzinnen
Opm.: de tweede betekenis, 'verzinnen', is een leenvertaling van het Eng. to make up

opname – zn

opname; enquête

opneem – zn

opnemen; in beslag nemen, benutten, besteden
Opm.: de tweede betekenis, 'in beslag nemen', 'benutten' is een leenvertaling van Eng. to take up: Hulle word aangemoedig om alle hulpbronne op te neem – 'Zij worden aangemoedigd om alle middelen te benutten'

opsit – ww

'vrijen': oud gebruik onder Afrikaners waarbij de jongen met het huwbare meisje in of rond haar ouderlijk huis praat en/of haar het hof maakt, terwijl de ouders naar bed zijn. De jongelieden krijgen van de ouders een aangestoken kaars, de opsitkers, en als die opgebrand is weet de jongen dat hij weer naar huis moet gaan.

opsitkers – zn

kaars vastgehouden en brandende gehouden tijdens opsit (zie hierboven)
Jy kan my pa maar vir 'n opsitkers vra – 'Vraag mijn vader maar om een opsitkers' (m.a.w.: 'Ik wil verkering met je')

opsittery – zn

het samenzijn bij de opsitkers (zie ald.)

opskud – ww

opschieten

opslae: opslae maak – uitdr.

opschudding veroorzaken, reacties uitlokken

opsluit – ww

opsluiten, achter slot zetten, in een kooi doen

opsluit – bw

(met klemt. op tweede lettergr.) absoluut, beslist, per se
Ná die ete wou hy opsluit die resep van my kry – 'Na het diner wou hij per se het recept van mij krijgen'

opsom – ww

samenvatten
Ons missie kan in twee woorde opgesom word: ons dien – 'Onze missie kan in twee woorden worden samengevat: wij dienen'
Opm.: deze betekenis is hoogstwsch. ontstaan onder invloed van de fonetische overeenkomst met het etymologisch verwante Engelse to summarise, 'samenvatten'.

opsomming – ww

samenvatting
Vgl. 'opsom'

opstop – ww

opzetten (van dode dieren)

optel – ww

optillen / oppikken/-pakken; optellen

optelhond – zn

zwerfhond

optelkind – zn

vondeling

opvolginspuiting – zn

(v. inenting) boosterprik
ook skraagdosis

opwas – ww

afwas doen
Vgl. Eng. to wash up
Vgl. 'skottelgoed'

opwasem – ww

beslaan (bijv. van glas)

opwasmiddel – zn

afwasmiddel
Vgl. Eng. washing-up liquid

opwen – ww

zich ergens over opwinden, irriteren
Hierdie rommel wen my op – 'Ik wind me op over deze rommel'
Moenie paniekerig raak en jouself daaroor opwen nie – 'Raak niet in paniek en wind je er niet over op'
Dit is 'n opwen-radio – 'Dit is een opwindbare radio'

opwipwinkel – zn

pop-upwinkel, pop-upstore
(een tijdelijke winkel zonder vaste ruimte)
Vgl. Eng. pop-up store

ordentlik – bn

netjes, fatsoenlijk, schoon

ordentlik – bw

behoorlijk, zoals het hoort
Ek wens ek kon ordentlik Engels praat – 'Ik wou dat ik behoorlijk Engels kon praten'

Orie-oetan – zn

(volksk.) op monsterlijke mensaap gelijkende, angstaanjagende fabelfiguur

orrel – zn

orgel

orrelis – zn

organist

ossewa – zn

ossenwagen

Ossewabrandwag – zn

(hist.) politiek invloedrijke, in 1938 door Hans Janse van Rensburg opgerichte paramilitaire, Afrikanernationalistische organisatie met sympathieën voor het nationaal-socialisme
Vgl. 'Gryshemde', 'Ystergarde'

Ossewarock – zn

genre rebelse Afrikaanstalige popmuziek uit de jaren tachtig, o.m. met zanger en componist Johannes Kerkorrel (Ralph John Rabie). De maatschappijkritische stroming waar dit genre deel van uitmaakte heette de Voëlvrybeweging.

ou (mv. ouens) – zn

jongen (mv. jongens); (gemeenz.) 'n ou, 'iemand'

ou – bn

oud; beste, goeie ouwe; lief, aandoenlijk
ou Karel – 'goeie ouwe Karel'

oubaas – zn

oudere boer op boerderij, de oude opziener (van de boerderij), de vader van de opziener van de boerderij; (vero.) beleefde, zwarte aanspreekvorm voor oudere blanke
Vgl. 'baas', 'baasskap'

oudmodies – bn

uit de mode, uit de tijd, verouderd
Vgl. Du. altmodisch

ouds – bw

vanouds, zoals vroeger
Ouds is een verkorting van Afr. van ouds.
Kom ons gaan weer soos ouds jol – 'Laten we weer eens feesten zoals vroeger'

Oudtshoorniet – zn

inwoner of inwoonster van Oudtshoorn (stad in de West-Kaap)

oudtyds – bn

ouderwets; zoals vroeger

ouetehuis – zn

bejaardenhuis

oujongkêrel – zn

vrijgezel, (neerh.) eeuwige vrijgezel
Vgl. 'oujongnooi'

oujongnooi – zn

vrouwel. langdurige vrijgezel, (neerh.) oude vrijster
Vgl. 'katelknaap'

oukersaand – zn

Kerstavond (24 december)

oulaas (vir oulaas) – bw

voor de laatste keer (zoals vroeger)

oulap – zn

dubbeltje (arch.)

oulik – bn

leuk
Opm.: 'leuk' wordt in het Afrikaans niet gebruikt
Vgl. 'olik'

ouma – zn

oma

oumagrootjie – zn

overgrootmoeder

oumansklier – zn

(neerh.) prostaat, voorstanderklier

oumawoonstel – zn

bijhuisje: een- of tweepersoonswoonruimte, meestal aan huis gebouwd (vaak om bedienden in onder te brengen)
Vgl. 'wendyhuis'

oumiesies – zn

aanspreekvorm en benaming voor de oudere, blanke vrouw des huizes (vaak de moeder van de miesies)

Leah, los maar 'n bietjie die skottelgoed want die oumiesies het stampmielies vir jou voorberei – 'Leah, laat de afwas maar even staan want de oumiesies heeft stampmielies voor je gekookt'
Vgl. 'miesies'

oupa – zn

opa

oupagrootjie – zn

overgrootvader

outa – zn

oudere zwarte of bruine man

outjie – zn

jongetje, jochie, ventje

ouvolk – zn

reuzengordelstaarthagedis (Cordylus giganteus)
Ook groot gordelakkedis, skurwejantjie of sonkyker genoemd.

owerheid – zn

overheid

P

 

paaiboelie – zn

schrikbeeld, boeman; lelijke persoon

paadjie – zn

paadje, weggetje; scheiding in het haar

paaiement – zn

(fin.) gedeelte van afbetaling

Paarl, die – zn

Paarl
Dorp in de Westkaap, vernoemd naar de ronde, glinsterende heuvel op het gemeentelijke grondgebied
Uitspr. 'die pêrel'

paap – ww

(gemeenz.) bang zijn

pad (mv. paaie) – zn

weg
(uitdr.) uit jou weg uitgaan – 'je uiterste best doen voor iemand'
Opm.: dit is hoogstwsch. een leenvertaling van Eng. to go out of your way

padda – zn

kikker, kikvors, puit (BE) (fam. Ranidae); pad (fam. Bufonidae)
Opm.: meer specifiek zegt men skurwepadda als men 'pad' bedoelt
Vgl. 'skurwepadda'

paddavoete – zn

zwemvliezen

padgee – ww

voorrang verlenen, uit de weg gaan, opzij gaan, wijken; (padgee uit) weggaan, ervandoor gaan
Vgl. Eng. to give way

padkaart – zn

wegenkaart

padkafee – zn

wegrestaurant

padkos – zn

eten voor onderweg

padteken – zn

verkeersbord
Vgl. Eng. road sign

padvark – zn

wegpiraat

padvervoer – zn

wegtransport

padwaardig – bn

geschikt voor deelname aan het verkeer
Vgl. Eng. roadworthy
Vgl. 'onpadwaardig'

padwerke voor! – tw

werk in uitvoering!
Vgl. Eng. road work ahead

pak – ww

inpakken, pakken (van bagage)
Vgl. 'vat'

pakkie – zn

pakket, pakje

pamperlang – ww

vleien; flikflooien

pampoen – zn

pompoen
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

pampoenkop – zn

domkop

pampoentjies – zn

bof (ziekte)

paneel – zn

panel (Eng.)

paneelbespreking – zn

forumdiscussie

paneelbord – zn

dashboard

paneelklopper – zn

iem. die auto's uitdeukt
Vgl. Eng. panel beater

pap – zn

pap (gewoonl. maïsmeelpap: zie mieliepap)

pap – bn

slap; (van banden) plat, lek; (van batterij, accu) leeg
'n pap band, 'n pap wiel – 'een lekke band'

papbroek – zn

bangerik, lafaard, slappeling

papegaaibont – bn

intensivering van bont: kakelbont

papgeld – zn

kinderbijslag

papie – zn

pop (vlindercocon)

papnat – bn

kletsnat
Vgl. 'sopnat'

paprika – zn

paprikapoeder
Opm.: de paprika (groente) is in het Afrikaans soetrissie
Vgl. 'rissie', 'soetrissie'

parmantig – bn

brutaal, ondeugend
Vgl. 'astrant'

parool – zn

borgtocht
Die gevangene sal in April op parool vrygelaat word – 'De gevangene zal in april op borgtocht worden vrijgelaten'

pars – zn

druiven-, vruchtenpers
Vgl. 'pers'

pars – ww

persen (alléén van druiven); strijken met een strijkijzer
Vgl. 'pers'

part (mv. parte) – zn

(gemeenz.) auto-onderdeel
Naast dit informele, aan het Engels ontleende 'parte' gebruikt men ook het formelere 'onderdele'

party – zn

partij

party – tw

sommige
Party mense is te vet – 'Sommige mensen zijn te dik'

partykeer – bw

soms

partyleier – bw

fractievoorzitter

partytjie – zn

feestje

pasella – zn

iets wat je op de koop toe krijgt/geeft; toegift, extraatje

paslaken – zn

hoeslaken
Vgl. 'oortreksel'

pasoppens: in jou pasoppens wees – uitdr.

op je hoede zijn

paspoortbeheer – zn

paspoortcontrole

pastei – zn

'pie', soort pasteitje bestaande uit ragoût / vol-au-vent in bladerdeeg
Vat jou paai en waai! (reclameslagzin van populaire pasteiwinkel in Port Elizabeth)

patat (mv. patats) – zn

zoete aardappel, yamwortel (Ipomoea batatas); domkop

pawieperske – zn

perzikvariëteit (Clingstone-perzik)

peits – zn

rijzweepje
(< Du. Peitsche)

pendelaar – zn

forens

pendoring – zn

soort doornstruik met witte bloemen (Gymnosporia buxifolia)

penorent – bn

rechtop, kaarsrecht

pens: pens en pootjies – zn

hoofdbestanddelen van afval (zie ald.); pars pro toto voor afval (zie ald.)

pens: pens en pootjies – bw; uitdr.

(scherts.) met zijn hele hebben en houden, met alles erop en eraan

peperboom – zn

Peruviaanse peperboom: een oorspronkelijk Zuid-Amerikaanse groenblijvende boom met geveerd blad en rode besjes, populair in Z.A. tuinen en vaak verwilderd (Schinus molle)

peperment – zn

pepermunt

per ongeluk – bn; bw

per ongeluk, abusievelijk

perd – zn

paard; kerel

perdeby – zn

wesp (Vespidae)

perdejoggie – zn

jockey

perdetelery – zn

paardenfokkerij

perdetelery – zn

paardenfokkerij

perdfris

zeer uitgerust, fris

pêrel – zn

parel
Vgl. 'Paarl'

perlemoen, perlemoer – zn

parelmoer (het glanzende bekleedsel van schelpen van weekdieren zoals de oester en de nautilus);
zeeoor (Haliotis midae) (gastronomisch gewild zeeweekdier met grote, opvallende schelp)
Het zeeoor geldt in Zuid-Afrika als kostbare lekkernij en is daardoor vaak het slachtoffer van stropers. De oorvormige schelp van het dier is gekenmerkt door een rij gaten waardoor het ademt. De perlemoen leeft op rotsen.
Ook wel klipkous of pêrelmossel genoemd.

permit – zn

vergunning
Vgl. Eng. permit
Vgl. 'vergunning', 'lisensie'

pers ww

persen (alle vruchten, behalve druiven
Vgl. 'pars'

pers bn

paars

pers – zn

pers (media)

perske – zn

perzik

petalje – zn

ophef, commotie
Vgl. 'bohaai', 'poehaai'

Petoors: skote, Petoors! – uitdr.

goed zo!, knap gedaan!

petrol (klemtoon op pet-) – zn

benzine
Vgl. Eng. petrol

petrolstasie – zn

benzinestation
Vgl. Eng. petrol station

peuselhappie – zn

snack

peuter – ww

rommelen, saboteren

piekel – ww

sjouwen, met moeite vervoeren / lopen; inleggen (inmaken van levensmiddelen met behulp van, bijvoorbeeld, zout en/of azijn)
Opm.: de tweede betekenis van piekel (inmaken van levensmiddelen) kan verward worden met Afr. pekel, 'pekelen, in zout inleggen' waar geen azijn aan te pas komt en het resultaat dus geen tafelzuur is (zoals in Eng. pickle bestaande uit zure augurken, zilveruitjes, enz.)

Vgl. 'aanpiekel'

pienk – bn

roze

pienksuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis luteola)

piering – zn

schotel (v. servies)

piesang – zn

banaan

pietersielie – zn

peterselie

piet-my-vrou – zn

heremietkoekkoek: Zuid-Afrikaanse koekkoeksoort met kenmerkende roep 'pie-pie-pieuw' ("piet-my-vrou") (Cucullus solitarius)
Vgl. 'kwêvoël'

piets – ww

petsen

pik – zn

houweel

pikkanien, pikanien – zn

klein zwart jongetje

pikkewyn – zn

pinguïn

pitkos – zn

stof tot nadenken

pittig – bn

kort en grappig (bijv. een pittige grap)

pla – ww

plagen; lastig vallen, dwarszitten, storen
Jammer om te pla! – 'Pardon!' / 'Mag ik U even lastigvallen?'
Wat jou pla, is jou eie gewete – 'Het is jouw eigen geweten dat jou dwarszit'
Ek is nie gepla deur 'n deurmekaar omgewing nie – 'Ik vind een warrige omgeving niet zo vervelend / Een warrige omgeving stoort mij niet'

De tweede betekenis, 'lastig vallen, dwarszitten, storen', duidt op een leenvertaling van het Eng. ww. to bother.

Vgl. 'boelie', 'lol', 'neul', 'skoor', 'terg', 'verpes'

plaas – zn

boerderij; boerenbedrijf
Vgl. 'boerdery'

plaasaanval – zn

erfoverval, overval op boerderij
Vgl. 'aanslag', 'aanval', 'plaasmoord'

plaashuis – zn

boerderijwoning, hoeve

plaasmoord – zn

moord op boer(en) op hun erf meestal als deel v.e. plaasaanval
Vgl. 'aanslag', 'aanval', 'plaasaanval'

plaaswerker – zn

boerderijarbeider (vaak woonachtig op de boerderij)

plaatjoggie – zn

discjockey

plakkaat – zn

poster

plakker – zn

bewoner van een plakkerskamp (een illegale krottenwijk)

plakkerskamp – zn

illegale krottenwijk
Opm.: een plakkerskamp wordt, eufemistisch, ook informele nedersetting genoemd. Overal in Zuid-Afrika treft men rond steden en dorpen zulke opeenhopingen van tenten, golfplaathutjes en barakken aan, waar de armsten in leven. Er bestaan zwarte en blanke plakkerskampen. Een bekend plakkerskamp met hoofdzakelijk Afrikaners is Kroningspark / Coronation Park, bij Krugersdorp. Mensen zijn er vaak verstoken van elementaire sanitaire voorzieningen.
Vgl. 'nedersetting, informele nedersetting'

plakkie – zn

verzamelnaam voor algemeen voorkomende inheemse vetplantsoorten van het geslacht Crassula; slipper (schoeisel)

plakkies – zn

slippers

plan: 'n plan maak – uitdr.

een oplossing vinden: 'n Boer maak 'n plan – 'We vinden er wel iets op'

plankdun – bn

intensivering van dun: flinterdun, zeer dun

plasbadjie – zn

(opblaasbaar) peuterbad, ondiep zwembadje voor in de tuin

plasdammetjie – zn

kinderbadje, pierenbadje

plaat – zn

plaat; röntgenfoto
plate neem – 'röntgenfoto's maken'

platboompot – zn

Dutch oven (gietijzeren pot met hengsel en platte bodem)
Opm.: op de barbecue of boven open vuur kan men in de pot potjiekos (zie ald.) bereiden, maar hij wordt bij uitstek gebruikt om bij de barbecue potbrood (zie ald.) in te bakken.
Vgl. 'potbrood', 'potjie' en 'potjiekos'

platform – zn

perron
Vgl. Eng. platform

platinum – zn

platina
Vgl. Eng. platinum

platvoetaasblom – zn

Zuid-Afrikaans knolgewas met bruine bloemen die naar rottend vlees rieken (Brachystelma barberiae)
Vgl. 'aasblom'

plek – zn

plaats, plek; uitgaansplek

plek-plek – bw

hier en daar

pleks: pleks van – uitdr.

in plaats van
Bijv.: ons plaaswerkers kry kospakkies pleks van salaris – 'de arbeiders op onze boerderij krijgen voedselpakketten in plaats van salaris'

plesier: dis 'n plesier – uitdr.

graag gedaan

ploegbreker – zn

laagblijvend, doornachtig struikje met rode, buisvormige vlinderbloemen, drietallige bladeren en grote ondergrondse wortelstok: verwant aan koraalboom (Erythrina zeyheri)
Vlg. 'koraalboom'

plofbaar – bn

explosief

plofstof – zn

explosieven

plonk – zn

slechte wijn
Vgl. Eng. plonk
Vgl. 'dooswyn'

plot – zn

huis met een stuk grond buiten de stad

pluimbal – zn

badminton

poeding – zn

malvapoeding (zie ald.); pudding

poef, poep – ww

(gemeenz.) poepen, kakken

poefter – zn

(neerh.) homofiel, homoseksueel
Vgl. 'moffie', 'trassie'

poegaai – bn

bekaf
Vgl. 'bek-af, bekaf'

poehaai – zn

kouwe drukte
Vgl. 'bohaai', 'petalje'

poena – zn

(scherts.) bijnaam voor iemand klein, gedrongen en dik is (bijv. een jongen); een voorwerp dat in zijn soort klein, kort en dik is (bijv. een geweer)
Vgl. 'poenskop', 'poeskop'

poenskop (hist. ook poeskop) – zn

hoornloos rund; olifantenkoe zonder slagtanden; zeebrasemsoorten met stompe neus (Cymatoceps nasutus, Chrysoblephus gibbiceps); (overdr.) man met kaal hoofd
Vgl. 'poena', 'poeskop'

poepdronk, poesdronk – bn

(gemeenz.) strontlazarus

poephol – bn

(gemeenz.) aars; klootzak, idioot

Poephol: Piet Poephol – uitdr.

(gemeenz.) 'Pietje Puk', 'Jan Jansen' (e.g. schertsende benaming voor de doorsneemens of een nepnaam bij het invullen van een formulier)
Vgl. 'Pompies, Piet'

poes – zn

(gemeenz.) vrouwelijk geslachtsorgaan; klootzak, ellendeling, rotzak
Opm.: noem dus in Z.A. in het bijzijn van anderen een kat nooit poes! Zeg dan kietsie of gewoon kat.
Vgl. 'doos', 'kietsie', 'kont', 'poeskop'

poesklap – zn

(gemeenz.) harde klap of slag in het gezicht; effectieve dreun
Ook afgekort: p.k.

poeskop – zn

(gemeenz.) klootzak, ellendeling, rotzak
Vgl. 'poenskop', 'poes'

poetoepap – zn

kruimelige mieliepap (zie ald.)
My gunstelingbraaigereg is poetoepap met boerewors en tamatiesous – 'Mijn lievelingsbarbecuegerecht is maïspap met boerewors en tomatensaus'

polfyntjie – zn

soort koekje; meisje (als in 'vriendin', 'minnares')

polies (mv. polieste) – zn

(gemeenz.) politieagent
Vgl. 'gatta', 'poot'

polonie – zn

soort boterhamworst
Opm.: de typisch Zuid-Afrikaanse betekenis van dit woord treft men ook aan in het Zuid-Afrikaans Engels, bij het woord 'polony'.

polvy – zn

hak (v.e. schoen)
Opm.: Afr. hak betekent 'hiel' in het Nl. (zie ald.)

pomelo – zn

grapefruit

pomp – zn

pomp; (gemeenz.) neukpartij, wip

pomp – ww

pompen; (gemeenz.) geslachtsgemeenschap hebben, neuken

Pompies, Piet – uitdr.

gemeenz. 'Pietje Puk' (e.g. schertsende benaming voor de doorsneemens of een nepnaam bij het invullen van een formulier)
Vgl. 'Piet Poephol'

pondok, pondokkie – zn

armelijk hutje

ponie – zn

pony (paardje)

poniekoerant – zn

roddelkrant, boulevardkrant, 'tabloid'

ponsmasjien – zn

perforator

poot – zn

(gemeenz.) politieagent, smeris
Vgl. 'gatta', 'polies'

pootjie – ww

pootje haken

pootuit – bn

uitgeput
Vgl. 'beenaf'

popspeel – ww

met poppen spelen

posgeld – zn

porto

poskaart – zn

briefkaart, ansichtkaart

posseël – zn

postzegel

posvat – ww

aanslaan, in zwang raken

poswese – zn

posterijen

pot – zn

pot, pan
Opm.: in het Zuid-Afrikaanse keukenlexicon bestaat het onderscheid tussen een pot en een pan nog volledig. Een pan is een ondiepe of kleine pot met steel, en een pot is al het overige. Vgl. het onderscheid tussen pot en pan in het Engels. In het Nl. heeft het woord pan vaak de betekenis van pot overgenomen.

potbrood – zn

wittebrood gebakken in een platboompot (zie ald.)
Opm.: potbrood is een populair gerecht voor bij de barbecue (zie 'braai'). Het brood wordt in de pot op de barbecue of boven brandend hout gebakken. Het kent vele recepten: soms bestaat het uit een kring van rolletjes brooddeeg waarin ingrediënten als kaas, biltong (zie ald.), kruiden of spek verwerkt zijn.
Vgl. 'braaibroodjie', 'platboompot', 'potjie' en 'potjiekos'

Potch – zn

informele naam voor Potchefstroom; informele naam voor de campus van de Noordwes-Universiteit in Potchefstroom
Vgl. 'Puk'

potjie – zn

ronde, driepotige gietijzerenpot waarin op hete kolen langzaam stoofpotgerechten – potjiekos (zie ald.) – bereid worden; gerecht uit zo'n pot: potjiekos (bijv. hoenderpotjie: stoofpot van kip uit een potjie)
Vgl. 'platboompot', 'potbrood' en 'potjiekos'

potjiekos – zn

stoofpotgerecht langzaam bereid in potjie (zie ald.), boven open vuur of barbecue (echt traditioneel Afrikaans!)
Soms ook afgekort tot potjie: bijv. hoenderpotjie – potjiekosgerecht van kip
Vgl. 'platboompot', 'potbrood' en 'potjie'

praktisyn: mediese praktisyn – zn

arts, dokter, ook mediese dokter
Vgl. Eng. medical practitioner

prikkelpop – zn

pin-up girl

prinsipaal – zn

schoolhoofd; ook skoolhoof
Vgl. Eng. principal

privaat- – woordd.

particulier(e), privé-

privaatbelegging – zn

particuliere investering, particuliere belegging

privaatsektor – zn

particuliere sector

probeerslag – zn

poging

proe – ww

proeven

promosie – zn

reclameactie, pr-actie
Vgl. Eng. promotion

pronkertjie – zn

siererwt, pronkerwt (Lathyrus odoratus; Lathyrus latifolius)

prontuit – bn, bw

recht-voor-z'n-raap, zonder omhaal, direct,

prop – zn

kurk, stop, plug

propper – bn

netjes

publiseer – ww

publiceren, uitbrengen
Die kommissie het vandeesmaand sy verslag gepubliseer – 'De commissie heeft deze maand haar rapport uitgebracht'

puik – bn

uitstekend, voortreffelijk
Vgl. 'bakgat'

Puk, Pukke – zn

Informele naam van de Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Onderwys (thans wordt dit de Potchefstroomse Kampus genoemd, als onderdeel van de Noordwes-Universiteit)

Puk, Pukkie – zn

Student van de voormalige Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Onderwys

Pukkie – zn

tijdschrift van de Puk (zie ald.)

puntenerig, punteneurig – bn

kieskeurig, lichtgeraakt

pyl – ww

recht op iets afgaan

pynappel – zn

ananas
Vgl. Eng. pineapple

R

 

raadop – bn

ten einde raad

raai – ww

raden

raai, raai, riepa – tw

ra-ra (gezegd voordat men iets raadselachtigs of een raadseltje vertelt)

raaisel – zn

raadsel, puzzel

raaiskoot – zn

gissing, gok

raakloop – ww

onverwachts ontmoeten, ergens tegenaan lopen, (iem.) tegen het lijf lopen

raakry – ww

tegen iets/iemand aan rijden; omver rijden

raaksien – ww

opmerken; in het oog krijgen

raakskoot – zn

voltreffer

raam – zn

lijst; kader; frame; montuur

raam – ww

schatten, ramen; inkaderen, inlijsten; framen (een eenzijdig beeld van iets of iem. scheppen door informatie selectief te presenteren)
Opm.: raam wordt vaker gebruikt dan skat. Waar Nl. 'schatten' zou zeggen, vindt men in Afr. vaak 'raam':

Die maatskappy skuld die bank 'n geraamde R70 miljard – 'Het bedrijf is de bank een geschatte 70 miljard rand verschuldigd'
Hy raam die hoeveelheid besoedelde water op 2 km3 – 'Hij schat de hoeveelheid verontreinigd water op 2 km3'

Opm.: het Nl. aan het Eng. ontleende ww. framen word ook met raam uitgedrukt:
Onteiening sonder vergoeding word mooitjies geraam as 'n poging om besit na die gemeenskap te herverdeel – 'Onteigening zonder vergoeding wordt fijntjes geframet als een poging om bezit onder de gemeenschap te herverdelen'

raar – bn

vreemd, ongewoon, eigenaardig;
Opm.: de betekenis 'zeldzaam' komt ook voor, maar dit geldt als onverzorgd en anglicistisch (< Eng. rare) Afrikaans

raas: iemand raas gee – zn, uitdr.

berispen, op zijn kop geven

raas – ww

razen; (met iemand raas) berispen

raat (mv. rate) – zn

huismiddeltje
Vgl. 'boereraat'

rafelvark – zn

pulled pork

rak – zn

rek, (boeken)plank, (winkel)schap; spinneweb, spinnerag
Op watter rakke kry ek die sjampoe? – 'In welke schappen vind ik de shampoo?'
Die ragfyn rak van 'n spinnekop laat my elke keer verwonderd staan oor die oënskynlike planmatigheid van dié klein diertjie – 'Het ragfijne spinnerag van een spin doet mij elke keer verwonderd staan over de ogenschijnlijke planmatigheid van dit kleine diertje'

ramkie, ramkietjie, ramkiekie – zn

zelfgemaakt snaarinstrument dat meestal bestaat uit een blik met snaren erover gespannen

ramparty – zn

vrijgezellenfeest voor de mannen; hengstenbal

rampokker – zn

straatrover, gangster; onverlaat

rant – zn

lange, smalle heuvel, rotsachtige hoogte

rantjie – zn

lang, smal heuveltje

randsteen – zn

stoeprand, trottoirrand

raps, rapsie – zn

klein beetje
'n Raps voor middernag – 'Kort voor middernacht'

rasper – zn; ww

rasp (kaas, groenten, enz.), vijl (hoefvijl, ijzervijl);
raspen, vijlen
Vir hierdie gereg het jy gerasperde kaas en kweperkonfyt nodig – 'Voor dit gerecht heb je geraspte kaas en kweeperenjam nodig'

rat – zn

versnelling, tandwiel
Vgl. 'rot'

ratkas – zn

versnellingsbak

reaksie vinnige reaksie – zn

snelle alarmopvolging (van beveiligingsorganisaties)

reënerig – bn

regenachtig

reg – bn; bw.

(bn) recht, juist, goed; klaar, gereed; (bw) juist, goed, in orde
Opm.: waar men in het Nl. 'goed' zegt, daar is in het Afrikaans vaak reg op z'n plaats:
O, ek dink ek het nie die regte knop gedruk nie – 'Oh, ik denk dat ik niet de goede knop heb ingedrukt'
Nou weet ons watter een verkeerd is. Maar watter een is die regte een? – 'Nu weten we welke de verkeerde is. Maar welke is de goede?'
Die nuwe verkeersregulasie is 'n stap in die regte rigting – 'De nieuwe regelgeving voor het verkeer is een stap in de goede richting'

Voorts heeft reg, wsch. onder invloed van Eng. ready, de betekenis 'gereed, klaar' aangenomen. Deze leenvertaling is wsch. gestimuleerd door de fonetische overeenkomst tussen reg en ready.
Are you ready to go? – Is jy reg om te gaan? (Nl. 'Ben je klaar om te gaan?')
Now I'm ready for a drink! – Nou's ek reg vir 'n dop! (Nl. 'Nu lust ik wel een drankje!')

registreer – ww

registreren; zich aanmelden, zich laten inschrijven; afsluiten (bijv. hypotheek)
Registreer om te stem – 'Zich als kiezer laten inschrijven'
Ek wil 'n verband registreer – 'Ik wil een hypotheek afsluiten'

regmaak – ww

in orde maken; steriliseren v.e. huisdier

regmakertjie – zn

goedmakertje; borrel 'om het af te leren' of om de kater van de dag ervoor 'weg te drinken'
Vgl. 'dop', 'sopie'

regoor, reg oor – vz

dwarsdoor, overal in...
regoor die land – 'overal in het land', 'dwarsdoor het land'
Vgl. Eng. across

regskenner – zn

juridisch deskundige

reg so, regso – tw

prima, OK

regstel – ww

corrigeren, rechtzetten; regstellende aksie – 'positieve discriminatie'
Opm.: in Zuid-Afrika is regstellende aksie het overheidsbeleid waarbij zwarte en andere voorheen benadeelde bevolkingsgroepen voorrechten en voordelen toegekend worden. Inherent hieraan is dat blanke individuen bij gelijke of betere geschiktheid benadeeld worden en op de arbeidsmarkt als tweederangsburgers moeten worden behandeld. Regstellende aksie kan in het Nl. het beste met positieve discriminatie vertaald worden.
Vgl. 'bemagtiging' en 'transformeer'

regtig/rêrig – bw

echt waar, waar
rêrig? – 'echt waar?'

reguit – bn

recht-door-zee, recht-voor-z'n-raap, zonder omhaal; recht (als in niet krom)
Na die draai kry jy 'n reguit straat – 'Na de bocht zie je een rechte straat'

reguit – bw

rechtdoor; direct, rechtstreeks, linea recta
Die dief is reguit tronk toe gestuur – 'De dief is rechtstreeks naar de gevangenis gestuurd'

regulasies – zn

regels, regelgeving

regverdig – bn

rechtvaardig

reisies – zn

races, hardloopwedstrijd (ook van paarden)
Vgl. Eng. races
Vgl. 'resies'

rekenaar – zn

computer

rekenmeester – zn

accountant

renons – zn

afkeer

renoster – zn

neushoorn

rêrig/regtig – bw

werkelijk, echt waar

resies – zn

(paarden) wedrennen
Vgl. 'reisies'

resieperd, reisieperd – zn

renpaard

reuk/ruik – zn – zn

geur, reuk

reun – zn

reu (mannetjeshond)

reuse – bn

enorm, reusachtig
Opm.: reuse is hier een bijv. nw., dus niet deel v.e. samenst. zoals Nl. 'reuze-':
Die party het reuse steun onder Zoeloe-kiesers in KwaZulu-Natal – 'De partij geniet enorme steun onder Zoeloe-kiezers in KwaZoeloe-Natal'
Ons dorp ly onder reuse infrastruktuurprobleme – 'Ons dorp lijdt onder enorme infrastructurele problemen'

rieme: jou rieme styfloop – uitdr.

in de problemen geraken

riempiesstoel – zn

stoel met mat van "riempies" (reepjes van leer)

riffel – zn

ribbel

riffelpan – zn

geribbelde pan, grillpan

riller – zn

thriller

ringlêer – zn

ringbandmap, multomap, ordner
Vgl. 'lêer'

rinkink – ww

fuifen, uitgaan, boemelen
Vgl. 'jol'

rinneweer / verrinneweer – ww

ruïneren / verruïneren

rissie, rooirissie – zn

spaanse peper, lombok, chilipeper, tjabé rawit; (fig) kenau, feeks
Vgl. 'soetrissie', 'paprika'

rissiepeper – zn

cayennepeper

ritteltit(s): die ritteltit(s) kry – uitdr.

hysterisch worden

robot – zn

verkeerslicht, stoplicht; ook robot; ook verkeerslig
Opm.: deze woordbetekenis heeft het Afrikaans gemeen met het Zuid-Afrikaans Engels, waar 'robot' ook verkeerslicht betekent. Het is dus typisch Zuid-Afrikaans.

roerbraai – ww

roerbakken

rof, (attr. rowwe)
– bn

grof, ruig, ruw, ongelijk
Ons ma het gehoop dat haar sensitiewe seuns as rowwe ouens van die weermag sou teruggekom het – 'Onze moeder had gehoopt dat haar gevoelige zoons als ruige kerels uit het leger zouden zijn teruggekomen'

rofstoei – zn, ww

worstelen (sport)

rofweg – bw

grofweg

rok – zn

jurk
Vgl. 'romp', 'bolyf'

roket – zn

raketsla, rucola (zwaardherik – Eruca vesicaria spp. sativa)

rolbal – zn

bowling

rolbektrui – zn

coltrui

rolprent – zn

film
Vgl. 'fliek'

romp – zn

rok
Vgl. 'rok', 'bolyf'

rondawel – zn

ronde hut met rieten dak van de negerstammen; klein vakantiehuisje (vaak op wildsplase) dat naar voorbeeld van een rondawel is gebouwd
Vgl. 'stroois'

rondomtalie – zn

draaimolen (kleine, horizontale draaimolen met draaischijf, zoals in speeltuinen)

rondomtalie – ww

draaien op de draaimolen

rondvat – ww

iem. meenemen om hem/haar de omgeving laten zien
As jy by ons in Port Elizabeth kom kuier sal ek jou rondvat – 'Als je bij ons in Port Elizabeth op bezoek komt, zal ik je de omgeving laten zien'

Vgl. Eng. to take someone around
Vgl. 'rondwys'

rondwys – ww

iem. de omgeving laten zien
Vgl. Eng. to show someone around

rooi (pred. en attr.) – bn

rood (pred.), rode (attr.)

rooibos – zn

Zuid-Afrikaans vlinderbloemig, op brem gelijkend bossie (zie ald.) waarvan kruidenthee getrokken kan worden (Aspalathus linearis)

rooigety – zn

enorme toevloed van kreeften op het strand

rooikat – zn

caracal (Caracal caracal); Zuid-Afrikaans achtwielig pantservoertuig

rooinek – zn

(neerh.) Engelsman, Engelssprekende
Vgl. 'soutpiel'

rooisewejaartjie – zn

Kaapse strobloem (Phaenocoma prolifera)
Vgl. 'strooiblommetjie'

rooitaal – zn

(scherts.) Engels
Uitdr.: die rooitaal gooi – 'Engels spreken'

rooitee – zn

de rooibos (zie ald.); thee getrokken van de rooibos

rooituinsuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis latifolia)

roosbottel – zn

rozenbottel

roosmaryn – zn

rozemarijn (Rosmarinus officinialis)

rot – zn

rat
Vgl. 'rat'

rottang – zn

rotan

rou – bn

ruw, onbeleefd

rug – rûe ; ruggens – rûens – zn

rug – ruggen; bergrug – bergruggen

ruigteveld – zn

vegetatiezone in de Oost-Kaapprovincie van zeer dichte, onbegaanbare begroeiing gekenmerkt door soorten als spekboom (Portulacaria afra, zie ald.), suurnoors (Euphorbia ledienii, zie ald.), soetnoors (E. caerulescens, zie ald.), knuppelnoors (E. clava, zie ald.), kerkeibos (Crassula ovata), ghwarrie (Euclea undulata) en diverse aloës (Aloe spp.)
Opm.: bekend ruigteveld vindt men in de dichte begroeiing van het Addo-olifant-Nasionale Park en in de uitgestrekte Albanie-ruigte van grote delen van de Oost-Kaapprovincie.

ruiker – zn

boeket

ruintjie – zn

reu (mannetjeshond)

ruk – ww

choqueren; schokken, zich schielijk bewegen van angst of schrik

ruk-en-pluk – ww

hevig bewegen (op muziek), rock 'n' roll
Vgl. 'skud', 'skommel'

rukkie – zn

poosje
Dit is 'n rukkie gelede – 'Dat is een poosje geleden'

ruskamer – zn

openbaar toilet

ruspe(r) – zn

rups

ry – zn

rij; rijden
Uitdr.: kry jou ry – 'maak dat je wegkomt'

ry – ww

rijden, vliegen, varen

ryloop – ww

liften

ryp – zn

lichte nachtvorst

rys – zn

rijst

rystert – zn

korstgebak met zoete rijstvulling, vergelijkbaar met rijstevlaai
Vgl. 'tert'

rystoel – zn

rolstoel

S

 

saak – zn

zaak, bedrijf, concern
lopende saak – 'lopend bedrijf'

saak maak – ww

belangrijk zijn

saal – zn

zaal; zadel

saam – bw

samen; mee- (zoals saamsing, saamhuil, saamry)

saamryklub – zn

carpooling

saamstaan – ww

eensgezind zijn, solidair zijn
Vgl. Eng. stand together, 'eensgezind zijn'

saamstem – ww

het ergens mee eens zijn, instemmen

Opm.: soms wordt saam in onverzorgd taalgebruik weggelaten:
Dit kan mos nie regverdig wees nie!
- Ek stem.
=
'Dat is toch niet eerlijk!'
- 'Mee eens.'

saamtrek – zn

bijeenkomst

saamtrekdag – zn

landdag, toogdag

saamvat – ww

meenemen

saans – bw

's avonds, 's nachts

sag / saf – bn

zacht

sagkens – bw

zachtjes, voorzichtigjes, 'met fluwelen handschoenen'

sak – zn

zak, tas, tasje (bijv. van plastic of papier – ook vaak sakkie)
Uitdr.: sak en pak – 'pak en zak', 'bepakt en bezakt' (met veel bagage)
Opm.: in het Afrikaans gebruikt men vaak sak of sakkie waar men in het Nl. 'tas' en 'tasje' zou gebruiken: het gaat dan meestal om plastic of papieren tasjes met hengsels.
Vgl. 'tas'

sakeredding – zn

Z.A. vorm van financieel toezicht dat met uitstel van betaling en een reddingsplan een faillissement poogt af te wenden

Leenvert. v. Z.A. Eng. business rescue

sakereddingspraktisyn – zn

functionaris die zakelijk reddingsplan uitvoert: insolventiefunctionaris

Leenvert. v. Z.A. Eng. business rescue practitioner

sakevertroue – zn

ondernemersvertrouwen

sakkie-sakkie – zn

boeremusiek (traditionele Afrikanermuziek, waarbij banjo, slaggitaar en concertina of viool de hoofdinstrumenten zijn)
Vgl. 'konsertina'

sakrekenaar – zn

rekenmachine

sambok, sjambok – zn

korte, dikke, lederen zweep

sambreel – zn

parapluie, parasol

sampioen – zn

champignon, (o.i.v. Engels) paddestoel

sandpapier – zn

schuurpapier
Opm.: skuurpapier, de minder anglicistische variant, wordt ook wel gebruikt

sangoma – zn

medicijnman, traditionele genezer in Afrika
Vgl. 'toordokter'

sanna – zn

(hist.) geweer (gebruikt tijdens Boerenoorlog)

sawwerig – bn.

ietwat zacht, halfzacht (ook in overdr. zin)
Vgl. 'sag / saf'

se – gramm. partikel

Partikel dat bezit, eigenschap, bepaling van afstand, tijd, enz. uitdrukt

Komt voort uit dial. Nl. se ("z'n"). Het verbindt een naamwoordgroep (zelfstandig naamwoord of een langere woordgroep) met een andere naamwoordgroep.

1. Het vervangt het voorz. van. Hierdoor kan de woordvolgorde in de zin sterk afwijken van zinnen met van, zoals die in het Nl. gebruikelijk zijn. Zo bevindt in het Afrikaanse voorbeeld hieronder het syntactische hoofd van de naamwoordgroep (prinsipaal) zich achterin de zin, terwijl in het Nl. voorbeeld het syntactische hoofd ('schoolhoofd') zich voorin de zin bevindt:

My seun se skool se prinsipaal is kwaai – 'Het schoolhoofd van de school van mijn zoon is erg streng'

2. Het is het equivalent van de Nl. (en Eng.) genitief-s en 's: Siembamba, mama se kindjie – 'Siembamba, mama's kindje' (strofe uit slaapliedje)

De te koppelen naamwoordgroep kan zo complex zijn, dat hij ook een bijzin kan bevatten:
'n Persoon wat pas 'n geliefde verloor het se hersteltyd is omtrent 'n jaar – 'De hersteltijd van een persoon die een geliefde verloren heeft, is ongeveer een jaar'.

Met se kunnen zinnen naar Engels voorbeeld gevormd worden, hetgeen dus neerkomt op een grammaticale interferentie vanuit het Engels:
Na meer as 'n jaar se droogte het die plaas bankrot gegaan – 'Na meer dan een jaar (van) droogte is de boerderij failliet gegaan' (gevormd naar Eng. After more than a year's drought the farm went bankrupt)

Dit was 'n lekker aandjie se kuier – 'Dat was een heerlijk avondje uit' (gevormd naar Eng. an evening's visit)

Ek bly op een kilometer se afstand van die dorpsentrum – 'Ik woon op een kilometer afstand van het dorpscentrum' (gevormd naar Eng. I stay at one kilometre's distance from the village centre)

Maar ook: Diewe het vannag een kilometer se koperkabels gesteel – 'Dieven hebben vannacht een kilometer (aan) koperkabels gestolen' (deze constructie komt zelden voor in het Engels).

Gecombineerd met het vragend voornaamwoord wie vervangt se de in het Nl. nog gebruikelijke genitiefvormen wiens en wier:
Wie se plek is dié? – 'Wiens plek is dat?' (eig. 'Wie zit daar?')
Ons bied skuiling en voeding vir kinders wie se ouers nie in staat is om vir hulle te sorg nie – 'Wij bieden onderdak en voedsel aan kinderen wier ouders niet in staat zijn om voor hen te zorgen'

Echter, in het geval van de naam van God maakt se weer plaats voor de oude (Nl.) genitiefvorm met -s: Moenie Gods naam ydellik gebruik nie – 'Gebruik Gods naam niet ijdel'

3. Het fungeert, in combinatie met een persoonlijk voornaamwoord, als bezittelijk voornaamwoord. In westelijke dialecten in Zuid-Afrika (zoals in het Namaqualand) en in de dialecten van de Griekwabevolking wordt se aan persoonlijke voornaamwoorden in de voorwerpsvorm (my, jou, hom, haar) gekopppeld, in plaats van dat men, zoals in het Standaardafrikaans, de bezittelijke voornaamwoorden (my, jou, sy, haar) gebruikt:

Griekwa-Afrikaans – Mag die Jirre jou se binneste roer en mag suffel goedgeid jou slat, lat jy eintlik loop skaamkry oor allie genade! – 'Mag de Here jouw binnenste raken en mag zoveel goedheid jou treffen, dat jij je gewoon gaat schamen voor zoveel genade!'
Namaqualand-Afrikaans – Jaap het van hom se ma afskeid geneem – 'Jaap heeft afscheid genomen van zijn moeder.'

sê – ww

zeggen
Sê weer? – 'Wat zegt u?' / 'Kunt u dat herhalen?'
Vgl. 'skuus'

sedasie – zn

sedatie, verdoving

seekat – zn

octopus
Opm.: de uitdrukking 'die seekat is dood' wordt in Port Elizabeth gebruikt wanneer er een onaangename geur uit de zee komt.
Hoewel de Nl. 'zeekat' eveneens een inktvis is, gaat het hier niet om dezelfde soorten. Afr. seekat duidt op de achtarmige octopus (o.a. Octopus vulgaris) en Nl. 'zeekat' verwijst naar de sepia (o.a. Sepia officinalis).

seekoei – zn

nijlpaard

seën, seen – zn; ww

zegen; zegenen

seermaak – ww

pijn doen; beledigen

seerkry – ww

pijn hebben, krijgen

sêgoed – zn

woordenschat

sekel (landb.) – zn

sikkel

sekelmaan – zn

sikkelvormige halve maan

sekuriteit – zn

beveiliging

sekuriteitsmaatskappy – zn

beveiligingsbedrijf

sekuriteitswag – zn

beveiligingsmedewerker, beveiliger

sekwestrasie – zn

faillissement
Vgl. 'bankrot'

sel – zn

cel; kleine kerkgroep binnen gemeente, kerkelijke huiskamerbijeenkomst, Bijbelleeskring; (afk. van selfoon) mobiele telefoon, mobieltje

selfgeldend – bn

assertief

selfoon – zn

mobiele telefoon, mobieltje

selfoondiensverskaffer – zn

mobiele provider, aanbieder van mobiele telefonie
Vgl. 'internetverskaffer', 'verskaffer'

selleier – zn

leider van kerkelijke huiskamerbijeenkomst
Zie 'sel'

Sendingskerk – zn

(hist.) voluit Nederduits-Gereformeerde Sendingskerk: voor 'Kleurlingen' (zie ald.) in het leven geroepen afdeling der Nederduits-Gereformeerde Kerk

sening – zn

kraakbeen ('zeen' in vlees)

seningrig – bn

met zeen, taai, pezig (van vlees)

sens – zn

zeis

sensitief – bn

gevoelig
Vgl. 'gevoelig'

senuweeagtig – bn

zenuwachtig

senuwee, -s – zn

zenuw, -en

septemberbossie – zn

soort vleugeltjesbloem (Polygala myrtifolia): struikje met blauwgroene blaadjes en bijzonder gevormde, paars-witte bloemetjes, die in Europa als kuipplant verkocht wordt (ook wel knopies genoemd)

sering – zn

Indische sering (Melia azedarach): indringerplant uit Zuidoost-Azië en Australië

serp – zn

sjaal(tje)
Vgl. 'tjalie

seties, settees – zn

een op de Schottische gebaseerde boeremusiekdans
Opm.: de klemtoon ligt op de tweede lettergreep: seties.
< Du. Schottisch.
Vgl. 'vastrap'

setlaar – zn

kolonist uit Engeland (bijv. die Setlaars van 1820)
< Eng. settler

seun – zn

jongen, zoon

seunskoor – zn

jongenskoor

siebie – eigenn.

roepnaam voor hond
Vgl. 'kietsie'

siel uittrek – ww

plagen, pesten

sien – ww

zien; bezoeken

siende: siende dat – vw

aangezien
Siende dat die saak nie meer lopend is nie, het ek 'n aansoek gedoen om sekwestrasie – 'Aangezien het concern niet meer loopt heb ik faillissement aangevraagd'

sies! – tw

uitroep van afkeer, walging: 'gatver!', 'bah!'
Sies, jou vark! – 'Gatver, vuilak!' / 'Bah, smeerlap die je bent!'
Sies man!
Vgl. 'gaga'

sies tog! – tw

uitroep van medelijden; 'ach wat jammer, zeg'

sif – zn; ww

zeef; zeven

sifdraad – zn

kippengaas
Vgl. 'ogiesdraad'

sigorei – zn

cichorei (blauwbloemige composiet: Cichorium intybus); cichorei-extract om de koffie romiger te maken

simpel – bn

dom, onnozel; eenvoudigjes
Opm.: 'simpel' heeft in het Afrikaans een vooral neerhalende betekenis. Voor de in het Nl. neutralere betekenis van simpel gebruikt men in het Afr. 'eenvoudig'.

sinkhut – zn

armelijk hutje van golfijzer

sinkplaat – zn

golfijzer

sinkpondokkie, sinkpondok – zn

armelijk hutje van golfijzer

sirkel – zn

rotonde

sitkamer – zn

woonkamer

sitplekgordel – zn

veiligheidsriem

sjampoe – zn

shampoo

sjebien – zn

illegale kroeg in lokasie (zie ald.)

sjoe – tw

tjonge, pfoe
Sjoe, dis warm – 'Tjonge, wat is het warm'

sjoes! – tw

Ssst! (wees stil!)
Vgl. Eng. shush!

skaam – bn

verlegen
Vgl. 'verleë'

skaars – bn; bw

zeldzaam; amper, nauwelijks (anglicisme)

skadu – zn

(dicht., overdr.) schaduw
Opm.: in overdrachtelijke zin of in dichterlijke teksten gebruikt men ook het eerder Nl. 'skadu'.

skaduwee – zn

schaduw
Opm.: in overdrachtelijke zin of in dichterlijke teksten gebruikt men ook het eerder Nl. 'skadu'.

skaflik – bn, bw

behoorlijk, naar behoren

skakel – zn

oproep, telefoontje

skakel – ww

telefoneren, opbellen; in contact staan met

skakelbeampte – zn

contactpersoon, pr-medewerker

skakelhuis – zn

twee-onder-een-kapwoning

skakeling – zn

contact, betrekking(en), relatie(s)
Die Hoof Internasionale Skakeling is Kerneels du Toit – 'De Directeur Internationale Betrekkingen is Kerneels du Toit'
Die departemente het noue skakeling met mekaar – 'De ministeries staan in nauw contact met elkaar'

skandeer – ww

scannen

skandering – zn

scan

skarlakenkoors – zn

roodvonk
Vgl. Eng. scarlet fever

skarrel – ww

scharrelen; naarstig op zoek zijn, doorzoeken, omwoelen, druk zoeken; dringen, zich verdringen, zich haasten, over elkaar heen buitelen, alles op alles zetten, van alles proberen

Opm.: de derde betekenis, 'dringen, zich verdringen, zich haasten, alles op alles zetten', enz. is een leenvertaling uit Eng. to scramble, 'klutsen, scharrelen, dringen, zich verdringen, zich haasten, alles op alles zetten', wsch. gestimuleerd door de fonetische overeenkomst tussen Afr. skarrel en Eng. scramble:
The municipality is scrambling to supply fresh water to its residents – Die munisipaliteit skarrel om vars water aan sy bewoners te verskaf (Nl. 'De gemeente probeert van alles om vers water aan haar bewoners te verstrekken')
The police spokesman said the police are scrambling to find out what is actually going on – Die polisiewoordvoerder het gesê die polisie skarrel om uit te vind wat werklik aangaan (Nl. 'De woordvoerder van de politie laat weten dat de politie alles op alles zet om erachter te komen wat er eigenlijk aan de hand is')
Vgl. 'spook'

skattebol – zn

lieveling, schattebout
Vgl. 'bokkie', 'bokka', 'engel'

skeerbekmuis – zn

spitsmuis (fam. Soricidae)

skeet – zn

wind (flatulentie); kwaaltje; kuur (gril);
vol skete wees – 'vol kuren zitten'
Vgl. 'fiemies', 'manewales'

skelm (mv. skelms) – zn

schelm, schurk

skelm – bn

stiekem

skemerkelkie – zn

borrel, cocktail

skenk – ww

schenken (geven)
Vgl. 'skink'

skenkel, skinkel – zn

scheenbeen (van mens, dier), schenkel (bijv. soepbeen, slagersproduct)

skêr – zn

schaar

skerpioen – zn

schorpioen

skiktyd – zn

flexibele werkuren

skilfers – zn

roos (van hoofdhuid)

skilpad – zn

schildpad

skilpadjie – zn

In netvet gewikkelde, gemalen lever voor op de barbecue
Ook muis, pofadder of vlermuis genoemd.
Vgl. 'afval', 'harslag'

skinder – ww

roddelen; kwaadspreken, zwartmaken
Ook wel als skinner geschreven.
Iemand wat die waarheid verdraai, veroorsaak twis, iemand wat skinder, bring verwydering tussen vriende. – 'Een verkeerd man zal krakeel inwerpen; en een oorblazer (iem. die kwaadspreekt – MB) scheidt den voornaamsten vriend.' (Spreuken 16:28)
Vgl. 'slegmaak', 'slegsê'

skinderstories – zn

roddelpraatjes

skink – ww

schenken (vloeistof)
Vgl. 'skenk'

skinkbord – zn

dienblad

skinkel, skenkel – zn

scheenbeen (van mens, dier), schenkel (bijv. soepbeen, slagersproduct)

skoenwaks – zn

schoencrème

skollie – zn

bandiet, straatbendelid

skommel – ww

schudden (ook van kaarten), herschikken (bv. van kabinet)
Vgl. 'swaai', 'waai'

skons – zn

scones (Eng.)
Zie ook 'botterbroodjies'

skooldrag – zn

schooluniform

skoolhou – ww

lesgeven

skoor – ww

pesten, plagen
Vgl. 'boelie', 'lol', 'neul', 'pla', 'terg', 'verpes'

skoorsoeker – zn

ruziemaker

skoot – zn

schot; schoot
'n Kopskoot sorg daarvoor dat die bok na slegs een skoot sal val – 'Een kopschot zorgt ervoor dat de gazelle al na één schot zal vallen'

skorsie – zn

in Z.A. zeer populaire, kleine, hartige pompoenachtige (Cucurbita pepo): gem squash, rondini-pompoen (zoals van de cultivar 'Rolet' of 'Little gem')
Volksetym. vorming van Eng. squash).
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

skoert – tw ophoepelen, wegwezen, donder op
Vgl. 'fokof'

skottel – zn

schaal, schijf; schijf uit schijvenploeg, barbecue bestaande uit zo'n ploegschijf; schotelantenne
Vgl. 'lugdraad', 'piering', 'skottelbraai'

skottelbraai – zn

barbecue gemaakt van ploegschijf (zie hierboven)
Vgl. 'braaiskottel', 'skottel'

skottelgoed – zn

de vaat, de afwas; servies
skottelgoed was – de afwas doen
Vgl. 'opwas'

skottelgoedwasser – zn

vaatwasmachine

skou – zn

tentoonstelling
(bv. veeskou, blommeskou)
Vgl. 'uitstalling'

skouburg – zn

theater

skouer – zn

schouder; berm

skouers ophaal – ww

je schouders erbij ophalen (vanwege scepsis of ongelovigheid)
Ek haal net my skouers op as jy begin praat oor sulke komplotteorieë – 'Ik haal mijn schouders maar op als je over zulke complottheorieën begint'

Vgl. 'ophaal'.

skougrond – zn

tentoonstellingsterrein

skouhuis – zn

modelwoning

skraagdosis – zn

(v. inenting) boosterprik
ook opvolginspuiting

skraal – bn

schamel, mager, slank

skrams – bw

rakelings

skraps – bw

schamel, nauwelijks

skree – ww

schreeuwen

skreeusnaaks – bn

heel grappig, om te gieren

skrefie – zn

kier
Hy hou sy deur op 'n skrefie oop – 'Hij houdt zijn deur op een kiertje'

skrum – zn

scrum (rugby); denkgroep, denktank

sku (attr. skuwe) – bn

schuw

skuif – zn

schuif, grendel, knip; handeling, (strategische) daad, beweging (leenvertaling v. < Eng. move); verschuiving, (ingrijpende) verandering, omschakeling (leenvertaling v. < Eng. shift)

Opm.: skuif heeft, wsch. onder invloed van het Engels, een aanzienlijke betekenisuitbreiding ondergaan:

De eerste betekenis, 'schuif, grendel, knip', komt overeen met de Nl.:

As jy die skuif oopmaak, sien jy 'n skrefie-opening – 'Als je de schuif opendoet zie je een kiertje.'
(Eng. If you open the latch, you will see a chink)

De tweede betekenis, 'handeling, (strategische) daad, zet, beweging, move', is wsch. onder invloed van Eng. move ontstaan:

Goeie skuif, maar ek sien dwarsdeur jou taktiek – 'Goeie zet (goeie move) maar ik kijk dwars door jouw taktiek heen'
(Eng. Good move, but I see right through your tactic)

De derde betekenis, 'verschuiving, (ingrijpende) verandering, omschakeling', is wsch. onder invloed van (het zelfs nogal gelijkluidende doch onverwante) Eng. shift ontstaan:

Onder druk van die veranderende samelewing is daar 'n kommerwekkende skuif aan die gang in die Kerk – 'Onder druk van de veranderende samenleving doet zich een zorgwekkende verandering/verschuiving voor in de Kerk'
(Eng. Under the pressure of the changing society a worrisome shift is going on in the Church)

In samenst.:
Dit het 'n kopskuif van sy kant geverg om te aanvaar dat hy nie meer die middelpunt van belangstelling was nie – 'Het vergde van hem een omslag in zijn denken om te accepteren dat hij niet meer in het middelpunt van belangstelling stond'
(Eng. It required a mind shift from his side to accept that he was no longer the centre of attention)

'n Paradigmaskuif is 'n groot verandering, veral in 'n mens se denkwyse – 'Een paradigmaverschuiving/-verandering is een grote verandering, vooral in het denken van een mens'
(Eng. A paradigm shift is a great change, particularly in a person's way of thinking)
Vgl. 'gedagteskuif', 'kopskuif'

skuif – ww

(onoverg.) schuiven; verhuizen; (overg.) verhuizen, overplaatsen, verschuiven
Opm.: onder invloed van Eng. to move heeft Afr. skuif de Eng. betekenis (onoverg.) 'verhuizen, zich bewegen/verplaatsen, voorbijgaan' alsook (overg.) 'verhuizen, overplaatsen, verschuiven' aangenomen. Dit duidt op een leenvertaling. De volgende zinnen maken dit duidelijk:

Onovergankelijk
Hy skuif (oor) na die regterkant van die bank – 'Hij schuift naar de rechterkant van de bank' (Eng. to move (over) to)
Ons het geskuif na die Greenacres-winkelsentrum! – 'We zijn verhuisd naar het Greenacres-winkelcentrum!' (Eng. to move to)
Lena skuif versigtig vorentoe om hom beter te hoor – 'Lena beweegt zich voorzichtig naar voren om hem beter te kunnen horen' (Eng. to move forward)
Die dae skuif vinnig aan, jong! – 'Ja joh, de dagen gaan snel!' (Eng. to move on)

Overgankelijk
Ek skuif die bord vinnig eenkant toe – 'Ik schuif het bord vlug opzij' (Eng. to move aside)
Die munisipaliteit beplan beslis nie om hulle te skuif nie – 'De gemeente is beslist niet van plan om hen te verhuizen / over te plaatsen' (Eng. to move)
Ons het die leeskringbyeenkoms geskuif na 'n ander datum – 'We hebben de leeskringbijeenkomst naar een andere datum verschoven' (Eng. to move)

skuifspeld – zn

paperclip

skuiling – zn

schuilplaats; onderdak; daklozenopvang, instantie voor daklozenopvang
Hulle sal elkeen soos 'n skerm teen die wind, soos 'n skuiling teen die stortreën wees, soos strome water in 'n dor land, soos die skaduwee van 'n groot rots in 'n kaal wêreld. – 'En die man zal zijn als een verberging tegen den wind, en een schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land.' (Jesaja 32:2)
Opm.: vooral de tweede en derde betekenissen duiden op een leenvertaling van het enigszins gelijkluidende maar onverwante Eng. shelter

skuld – zn

schuld

skuld – ww

schuldig zijn aan, iem. iets verschuldigd zijn
Hoeveel skuld ek jou? – 'Hoeveel ben ik je schuldig / verschuldigd?'
Vgl. 'delg' en 'opdok'.

skurf (attr. skurwe) – bn

ruw, rafelig
Skurwekop is de naam van een berg met een rafelige krans (zie ald.) tussen de plaatsen Pearston en Graaff-Reinet, in de provincie Oost-Kaap.

skurwejantjie – zn

zie 'ouvolk'

skurwepadda – zn

pad (Bufonidae)
Vgl. 'padda'

skut – zn

schutter

skuthelm – zn

veiligheidshelm (dus niet het onbestaande 'pletterpet')

skuus (tog) / ekskuus (tog) / askuus (tog) – tw

sorry, pardon
Skuus? – 'Pardon?' / 'Wat zegt u?'
Vgl. 'sê weer?' en 'verskoning', 'verskoon'

skyf – zn

schijf, chip; joint, stickie (drugs)
Wat giggel julle so?
- Sien jy daai skyf? Dis nou 'n stompie!
–
'Wat zitten jullie zo te giechelen?'
- 'Zie je die joint? Die is nou een peuk!'
Vgl. ' boom', 'bomzol', 'dagga' en 'zol'

skyfie – zn

schijfje;
(mv.) patat, ook 'aartappelskyfies'; dia's; PowerPoint-pagina's
Voor de laatste twee betekenissen vgl. Eng. slide

skyfievertoning – zn

diavoorstelling; PowerPoint-presentatie

slaai – zn

salade
Bv. 'aartappelslaai.
Opm.: het Nl. 'sla' wordt met Afr. 'blaarslaai' vertaald (zie ald.).

slag – zn

slag; (gemeenz.) keer, gelegenheid
Spaar water, elke dag, elke slag – 'Wees zuinig met water, iedere dag, iedere keer' (Oproep om watergebruik terug te dringen).

slaggat – zn

gat in de weg
Vgl. 'donga'

slagter – zn

slager, slagerij

Slams – zn

moslim (inz. van de Kaapse moslimgemeenschap)

Slams (attr. Slamse) – bn

islamitisch (inz. de Kaapse moslimgemeenschap)

slangghaap – zn

stamsucculent van maagdenpalmfamilie (Asclepiadaceae / Apocynaceae) met zachte stekeltjes op fluweelachtige stammetjes, zeesterachtige, aan de randen dichtbehaarde bruine, geel gestreepte bloemetjes met onaangename geur (Stapelia grandiflora): ook makghaap genoemd
Vgl. 'bitterghaap', 'ghaap', 'makghaap'

slangkambro – zn

rankende stamsucculent uit de maagdenpalmfamilie Apocynaceae met dikke, slangachtig gevlekte stammetjes die puntige knobbeltjes dragen: spectaculaire, buisvormige bruin-witte, bloemetjes (Ceropegia stapeliiformis)
Vgl. 'kambro'

slapskyf – zn

floppydisk

slaptjips – zn

patates frites, patat
Opm.: wordt bij de gemiddelde fish & chips-winkel opgediend met azijn en zout, wat de patat slap maakt. Ook in het Z.A. Engels zegt men 'slap chips', hierbij dus gebruikmakende van het Afr. woord slap.

sleepwa – zn

aanhangwagen

sleg – bn

(melk, boter) bedorven, geschift, niet goed meer
Vgl. 'kês'

slegmaak – ww

over iem. roddelen
Vgl. 'skinder', 'slegsê'

slegsê – ww

roddelen, kwaadspreken
Vgl. 'skinder', 'slegmaak'

slenter – zn

truc, (in negatieve zin), trucje, hoax, babbeltruc, smoes, bedriegerij
selfoonslenter – GSM-fraude

slenterdrag – zn

vrijetijdskleding

slip, slippie – zn

(kassa)bonnetje (< Eng. slip)
Opm.: hoewel dit officieel niet een Afrikaans doch een Engels woord is, gebruikt men dit vaak in de plaats van strokie. Zuid-Afrikanen dienen in het Nl. echter ervoor te waken slip of slippie niet in plaats van strokie te gebruiken, omdat slip in het Nl. 'onderbroek' betekent.
Vgl. 'strokie'

sloer – ww

talmen, te lang duren, blijven hangen
Die jongman Sigem wou nie die saak laat sloer nie, want hy was lief vir Jakob se dogter. – 'En de jongeling vertoogde niet, deze zaak te doen.' (Genesis 34:19)

sluk – zn

slok

sluk – ww

slikken

slukderm – zn

slokdarm

slurp – zn

slurf (verlengde snuit van olifantachtigen, enz.)

smaak – ww

onoverg. smaken; overg. leuk vinden, aantrekkelijk vinden, mogen
Nee, ek smaak die ou nie – 'Nee, ik mag die jongen niet'
Jy kan maar maak soos jy smaak, hoor – 'Doe maar wat jou 't leukst lijkt, hoor'

smalblaartaaiman – zn

soort sida (klein kaasjeskruidachtig struikje) met gele eendagsbloemetjes en ruitvormige blaadjes (Sida rhombifolia)
Vgl. 'taaiman'

smous – zn

marskramer, straatverkoper

snaaks – bn

grappig, lachwekkend; vreemd, raar
Opm.: 'snaaks' heeft de betekenis van Eng. funny aangenomen, met haar positieve ('grappig') en negatieve ('vreemd') connotaties. We hebben hier dus te maken met een leenvertaling vanuit het Engels.

Dit was 'n snaakse gesig om hierdie man so te sien skarrel – 'Het was een grappig gezicht om die man zo in het rond te zien rennen'
Jy kan die hondjie maar ignoreer. Hy raak soms snaaks – 'Let maar niet op dat hondje. Hij doet soms raar'
Ja, ek ken haar, maar sy's 'n bietjie snaaks (terwijl de spreker afkeurend kijkt) – 'Ja, ik ken haar, maar ze is een beetje vreemd'

sneesdoek – zn

papieren zakdoek
Vgl. 'snesie'

snelskrif – zn

steno

snert – zn

onzin, nonsens
Hou jou bek, jy praat snert, man – 'Hou je bek, man. Je kletst uit je nek / je praat onzin'
Vgl. 'twak', 'bog'

snesie – zn

zakdoek
Vgl. 'sneesdoek'

snoek – zn

geen snoek, maar een barracuda-/makreelachtige, baarsachtige (Perciiformes) zeevis die als lekkernij wordt beschouwd (ondanks de vele graten) (Scomberomorus Leopardus)

snoesig – bn

knus, warmpjes, beschut; aanhalig
Opm.: de betekenissen 'knus, warmpjes, beschut' wijken af van het Nl. en zijn wsch. onder invloed van het Engels semantisch opgeschoven naar het (erop gelijkende) Eng. snug. Deze leenvertaling is wsch. gestimuleerd door fonetische overeenkomstigheid tussen snoesig en snug.

snol – ww

hard rennen, sprinten

Snor City – zn

(gemeenz.) Pretoria

snotspoed – zn

(inf.) rotvaart, heel hoge snelheid

sny – ww

snijden, knippen

sny – zn

snee

so – vw

dus
Ons probeer om 'n oplossing te vind, so dankie vir u geduld – 'Wij proberen een oplossing te vinden, dus bedankt voor uw geduld'
Vgl. Eng. so

soek – ww

zoeken, moeilijkheden zoeken, tarten

soetkoek: soos soetkoek – uitdr.

als zoete broodjes
Hierdie boek lees soos soetkoek – 'Dit boek heb je in een adem uit'
Die nuutste iPods verkoop soos soetkoek – 'De nieuwste iPods gaan als zoete broodjes van de toonbank'

soetnoors – zn

voor vee eetbare stekelige wolfsmelksoort met wit melksap uit het ruigteveld (zie ald.) (Euphorbia caerulescens)
Vgl. 'knuppelnoors', 'suurnoors', 'tepelnoors', 'voetangel'

soetrissie – zn

paprika
Vgl. 'rissie', 'paprika'

soettand – zn

zoetekauw
Leenvertaling uit Eng. sweet tooth

sog (mv. sôe) – zn

zeug (vrouwelijk varken)

soggens – bw

's morgens, 's ochtends

sokker – zn

voetbal

sokkerspan – zn

voetbalteam

sokkie – zn

in discotheken en andere uitgaansgelegenheden populaire Zuid-Afrikaanse manier van improviserend maar stijlvol dansen in paren met elkaars armen gestrekt tegen elkaar (linkerarm van de man tegen de rechterarm van de vrouw)
Opm.: ook 'langarm' genoemd (zie ald.)

sokkiejol – zn

feestje, partijtje waar 'sokkie' (zie ald.) gedanst wordt

somer – zn

zomer

sommer – bw

zomaar, zonder bijzondere reden, gewoon; al, nog
Ons jol sommer vir die pret – 'We vieren feest, gewoon voor de lol'
As jy kosmaak kan jy nie sommer net enige kruie in die gereg byvoeg nie – 'Als je kookt kun je niet zomaar allerlei kruiden in het gerecht doen'
Jy kan sommer dadelik / sommer nou begin met die werk – 'Je kunt meteen al / nu al met het werk beginnen'
Ons kan sommer vandag 'n besluit neem om dit vir eens en vir altyd agter die rug te kry – 'We kunnen vandaag nog een beslissing nemen om dit voor eens en voor altijd achter de rug te hebben'

Ook 'sommerso'

sonar – zn

echo(-grafie)

sonde – zn

zonde, ruzie

sonkamer – zn

serre

sonkyker – zn

zie 'ouvolk'

sononder – zn

zonsondergang

sonop – zn

zonsopgang

sonsambreel – zn

parasol
Vgl. 'sambreel'

sonstrepe – zn

coupe soleil

sooi – zn

zode, graszode; om te spitten grond (vooral bij openingsceremonies waar de eerste schep in de grond gestoken wordt)
Vgl. 'sooispitplegtigheid'

sooispitplegtigheid / -seremonie – zn

ceremonie van de "eerste schep in de grond"

soontoe – bw

daarheen, daarnaartoe

soos – vw

(zo)als; zo ... als
so groot soos – 'zo groot als'
net soos – 'net als'
Vgl. 'nes'

sop – zn

soep

sopie – zn

borrel, drankje
Vgl. 'dop', 'regmakertjie'

sorg – zn

zorg
Opm.: in het Afr. heeft sorg enkel betrekking op 'zorg als de hulp of aandacht die een behoeftige persoon nodig heeft'. De andere betekenis van Nl. 'zorg', 'het gevoel dat er iets onaangenaams zou kunnen gebeuren', wordt in het Afr. met kommer uitgedrukt. Bijvoorbeeld:
armesorg – 'armenzorg' vs. kommer oor die toekoms – 'zorgen om de toekomst'
Vgl. 'kommer'

sosatie – zn

soort sateh / saté
Opm.: in Nl. wordt sateh meestal gemarineerd in sojasaus met knoflook en/of sjalotjes; de Z.A. sosatie wordt meestal in azijn, kerrie, chutney en uien gemarineerd waardoor het vlees een zoet-zure smaak en een gele kleur krijgt.

sosialemediaplatform – zn

sociaalnetwerksite

sosio-maatskaplik – bn

sociaal-maatschappelijk

soteer – ww

sauteren

sous – zn

saus; jus

sous – ww

hard regenen, stortregenen, 'gieten'

sousboontjies – zn

gerecht van suikerboontjies (zie ald.) doorgekookt in brij van water, azijn, suiker, boter, zout en peper

Opm.: in blik wordt dit gerecht door producent Koo als bean salad verkocht. Sousboontjies worden traditionaliter met aardappelsalade bij de braai (zie ald.) gegeten.

Vgl. 'suikerboontjie'

soustrein – zn

situatie waarin iem. weinig hoeft te doen om rijk te worden
(< Eng. gravy train)

soutie – zn

beledigende benaming voor een Engelssprekende – oospr. soutpiel
Vgl. 'Rooinek', 'soutpiel'

soutpiel – zn

beledigende benaming voor een Engelssprekende – ook soutie
Vgl. 'Rooinek', 'soutie'

souttert – zn

hartig korstgebak
Vgl. 'tert'

span – zn

span; team, ploeg
B.v. sokkerspan, rugbyspan, skoonmaakspan

spangees – zn

teamgeest

spandeer – ww

uitgeven (geld); doorbrengen (tijd)

spandering – ww

uitgave, uitgaven (geld); besteding (tijd)

spanning – zn

spanning; stress
Ek het toe bedank weens spanning – 'Ik heb toen vanwege stress mijn ontslag genomen'

spanspek – zn

meloen (cantaloupe-meloen), (Cucumis melo)
Opm.: de naam spanspek is een verkorting van 17de-eeuws Nl. Spaenschspek. De Spanjaarden hebben destijds de vrucht bij de Nederlanders geïntroduceerd.
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'tsamma', 'waatlemoen'

speek – zn

spaak

spek – zn

ontbijtspek, bacon

spekboom – zn

spekboom: soort succulente struik van de posteleinfamilie (Portulacaria afra)

spens – zn

voorraadkast/-kamertje, provisiekast

spertyd – zn

sluitingsdatum voor kopij, deadline

spesie – zn

dier- of plantensoort

spesmaas – zn

vermoeden, voorgevoel; donkerbruin vermoeden
Opm.: wsch. ontstaan uit presumasie met voorvoeging van s-

speurder – zn

detective

speurdiens – zn

recherche

speurverhaal – zn

detectiveverhaal

spieëltafel – zn

toilettafel

spiesgooi

speerwerpen

spindroër – zn

centrifuge

spinnekop – zn

spin (het dier)

spoedbeperking – zn

maximumsnelheid
Vgl. Eng. speed limit

spoedlokval – zn

snelheidscontrole
Vgl. Eng. speed trap

spog – ww

opscheppen, pochen

spook – ww

ploeteren, iets met grote inspanning verrichten, uit alle macht proberen
Vgl. 'skarrel'

spookasem – zn

suikerspin

spore maak – ww

hard weglopen

springhaas – zn

Zuid-Afrikaans, op haas gelijkend knaagdier (dus geen haas- of konijnachtige) dat zich als een kangoeroe voortbeweegt (Pedetes capensis)

springmielies – zn

popcorn

sprinkaan – zn

sprinkhaan

spruit – zn

beekje

spuls, speels – bn

(gezegd van paarden) tochtig; (schertsend gezegd van mensen) geil, hitsig
Opm.: spuls is afkomstig uit dial. Nl. speuls, dat, naast 'dartel' dezelfde betekenis heeft (vgl. Zuid-Utrechts en West-Fries speuls: 'geslachtsdriftig', 'tochtig'). Dit is een goed voorbeeld van het feit dat het Afrikaans voortkomt uit Hollandse dialecten.
Vgl. 'op hitte', 'geil'

spyte: ten spyte van – vz

ondanks
Opm.: ondanks wordt weinig in het Afrikaans gehoord. Wellicht onder invloed van Eng. in spite of is ten spyte van de meest gebruikelijke uitdrukking.

staanspoor – zn

uit die staanspoor – 'onmiddellijk'

staat – zn

staat; (financieel) overzicht: finansiële staat – 'jaarrekening'

staatmaak: staatmaak op – ww

vertrouwen op; rekenen op

staatmaker – zn

iem. op wie men staat kan maken; rang binnen de Voortrekkers (Zuid-Afrikaanse padvinderij)

staatsentiteit – zn

overheidsbedrijf, staatsbedrijf

staatsinstelling – zn

overheidsorganisatie, overheidsinstelling, staatsinstelling

staatskaping – zn

verregaande corruptie op regeringsniveau waardoor bedrijven en andere omkopers de regering in hun macht hebben en aldus het regeringsbeleid (mede)bepalen
Leenvertaling uit Eng. state capture

stad – zn

stad

stadig – bn

langzaam ('langsaam' is erg ongebruikelijk)

stadsaal – zn

gemeentehuis, stadhuis

stadsraad – zn

gemeenteraad

stamp – ww

stampen, stoten
Ek het my kop gestamp

Vgl. 'stoot'

stampmielies – ww

gerecht van gebroken maïs vaak met vlees of tjakalaka (zie ald.)
Vgl. 'tjakalaka'

stap – ww

lopen, wandeltocht of trektocht maken
Vgl. 'loop'

staptoer – zn

wandeltocht

stasie – zn

station, bureau (polisiestasie, bijvoorbeeld)

stasiewa – zn

stationcar

stat (mv. statte) – zn

traditionele Zoeloenederzetting; woonplek van een aantal zwarte gezinnen
Vgl. 'kampong'

steeds – bw

nog, nog steeds; toch, niettemin
Opm.: de Nl. betekenis van 'steeds' in de zin van 'de hele tijd, continu' kan in het Afrikaans het beste met gedurig of die heeltyd uitgedrukt worden. In het Afrikaans heeft steeds – wsch. onder invloed van Eng. still – de Nl. betekenis van 'nog steeds' gekregen.
Echter, de Nl. combinatie 'nog steeds niet' kan in het Afrikaans wel op dezelfde manier als nog steeds nie uitgedrukt worden.
Onder verdere invloed van het Eng. still heeft steeds ook de tegenstellende betekenis van 'toch', 'niettemin' gekregen:
Al sy jonger broers was getroud, maar hy was steeds die boemelaar wat elke dag Castles gedrink het – 'Al zijn jongere broers waren getrouwd, maar hij was nog steeds die boemelaar die elke dag Castle-biertjes dronk'
Toe hulle die nagereg voor hom neersit, was ek nog steeds nie honger nie – 'Toen zij hem het nagerecht opdienden had ik nog steeds geen trek'
Sy was nie gereed vir die eksamen nie en was daarvan oortuig sy kon dit steeds skryf – 'Zij was niet klaar voor het examen en was ervan overtuigd dat ze het toch kon afleggen'
Vgl. Eng. still

steek – ww

steken; (gemeenz.) geslachtsgemeenschap hebben

steen – zn

steen (verheven taalgeb.: 'Die steen des aanstoots'), edelsteen, baksteen
In het Afrikaans kent men het woord steen, voor alle handgemaakte, gefabriceerde (bouw-, bak-, edel)stenen. Klip gebruikt men voor alle overige betekenissen. Klip betekent dus 'een stuk steen', 'een steen', zoals je die in de natuur aantreft.
Vgl. 'klip'.

steen – bn

stenen
Vgl. 'klip'.

steenbras – zn

geen steenbrasem maar een baarsachtige zeevis die in Zuid-Afrika erg om zijn eetbaarheid gewaardeerd wordt (Lithognathus lithognathus)
Opm.: hoewel de naam is afgeleid van Nl. 'steenbrasem' (Petrus rupestris), gaat het hier niet om dezelfde vissoort. Bovendien kan het eten van de steenbrasem leiden tot vergiftiging.
Vgl. ' baber'.

steggie / stiggie – zn

stekje (v.e. plant)

steke – zn

hechtigingen
Vgl. Eng. stitches

stem – ww

stemmen; (elliptisch) het ergens mee eens zijn, instemmen, 'mee eens'
Opm.: vaak wordt in onverzorgd taalgebruik 'stem' in de zin van 'het ergens mee eens zijn' gehoord. Dit wordt gevormd uit het ww. 'stem saam' met weglating van 'saam' (vgl. 'saamstem'):
Dit kan mos nie regverdig wees nie!
- Ek stem. =
'Dat is toch niet eerlijk!'
- 'Mee eens.'

sterfkennis – zn

overlijdensbericht
Opm.: dit is hoogstwsch. een leenvertaling van Engels death notice.

sterk – bn

sterk; (van smaak) scherp, pittig, heet
Hou jy van sterk blatjang? = 'Houd jij van scherpe chutney?'

sterkte – zn

sterkte; succes
Opm.: in het Afrikaans wordt sterkte ook gebruikt bij het toewensen van succes. Sterkte met die eksamens! – 'Succes met de examens!'
In het Nl. wenst men iem. enkel sterkte toe in het geval van een moeilijke periode zoals tijdens rouw, verlies en ernstige ziekte. Maar in het Afrikaans gebeurt dit breder, ook als algemene wens voor succes.

stert – zn

staart; () achterwerk, gat
Uitdr.: roer jou stert! – 'haast je!'
Opm.: in de betekenis 'staart' heeft stert het meervoud sterte, in de betekenis 'achterwerk, gat' heeft stert het meervoud stêre.
Vgl. 'agterent', 'agterste', 'agterstewe', 'boude'

steur, jou steur aan – ww

storen, zich storen aan
Ek steur my aan jou bespotlike kleredrag – 'Ik stoor me aan jouw bespottelijke kleding'
Vgl. 'traak' en 'stoor'

stewel – zn

laars

stiksienig – bn

kortzichtig

stilmaak – ww

het zwijgen opleggen
Iemand stilmaak – 'Iemand het zwijgen opleggen'

stingel – zn

stengel

stoep – zn

veranda
Vgl. 'sypaadjie'

stoer – bn

stoer, krachtig, sterk, onvermoeibaar, onverzettelijk; steil, trouw, lojaal, standvastig
Opm.: de secundaire betekenis, 'steil, trouw, lojaal, standvastig' is een leenvertaling uit Eng. staunch, 'steil, trouw, standvastig', enz., wsch. gestimuleerd door de fonetische overeenkomst tussen Afr. stoer en Eng. staunch.
Voorbeelden:
Eng. In spite of everything, he is a staunch supporter of his rugby team – Afr. Ten spyte van alles, is hy 'n stoere ondersteuner van sy rugbyspan (Nl.: 'Ondanks alles is hij een trouwe supporter van zijn rugbyteam')
Eng. The newspaper had always been a staunch supporter of government policy – Afr. Die koerant was altyd 'n stoer ondersteuner van die regeringsbeleid gewees (Nl.: 'De krant was altijd een warm voorstander van het regeringsbeleid')
Eng. Susan was a surprise to her parents, who were staunch Catholics – Afr. Susan was vir haar ouers, wat stoere Katolieke was, 'n verrassing (Nl.: 'Susan was voor haar ouders, die steile Katholieken waren, een verrassing')

stoffasie – zn

kledingstof; (fig.) persoonlijke kwaliteiten, verdiensten: 'Wys van watter stoffasie jy gemaak is' = Laten zien uit welk hout je gesneden bent.
Vgl. 'klerasie'

Stoffel – eigenn.

Stoffel; afkorting van de voornaam Christoffel

stofpad – zn

ongeteerde weg
Vgl. 'grondpad'

stokalleen, stoksielalleen – bn, bw

intensivering van alleen: helemaal alleen, moederzielalleen

stokflou – bn

intensivering van flou: zeer flauw

stokkiesdraai – ww

spijbelen

stokkiestert – zn

stokstaartje
(ook mierkat of meerkat genoemd in het Afrikaans; soort mangoest [Suricata suricatta; civetkatachtige van de Viverridae-familie] die rechtopstaand de wacht houdt)

stokperdjie – zn

hobby

stokvis – zn

Zuid-Afrikaanse heek (Merluccius capensis)

stombesope – bn

intensivering van besope: straalbezopen, stomdronken

stompneusdolfyn – bn

tuimelaar (Tursiops truncatus)

stoof – zn

fornuis

stoor – ww

opslaan, voorraad aanleggen
Vgl. 'bêre', 'steur'

stoorspasie – zn

opslagruimte

stoot – ww

duwen
Vgl. 'stamp'

stootwaentjie – zn

wandelwagentje, kinderwagen

storm (mv. storms) – zn

storm (mv. stormen)

stort – ww

douchen

stort(-bad) – zn

douche

stouter – zn

stouterd, deugniet

Strandloper – zn

'Strandloper': lid van de Strandlopers; oorspronkelijke bevolking van jagers-verzamelaars die aan de zeventiende-eeuwse Kaapse kust leefde (wsch. van Hottentot- / Khoi-herkomst)
Vgl. 'Boesman', 'Hottentot'

strandroos – zn

soort Zuid-Afrikaanse lamsoor / zeelavendel met roze bloemen, ook papierblom genoemd (Limonium peregrinum)

strandwolf (ook strandjutwolf) – zn

geen wolf maar de bruine hyena (Hyaena brunnea)
Vgl. 'erdwolf', 'tierwolf', 'wolf'

streek- – woordd.

bijv. gebr. woorddeel met de betekenis 'regionaal'

streekhof – zn

rechtbank (arrondissementsrechtbank; plaatselijk)
Vgl. Z.A. Eng. regional court

strokie – zn

kassabon
Vgl. 'slip', 'slippie'

strokiesverhaal, strokiesprent – zn

stripverhaal

strooi – zn

strooitje; (uitdr.) die laaste strooitjie – 'de druppel' (die de emmer doet overlopen)
Die laaste strooi was toe sy meisie vir sy beste vriend gesoen het – 'De druppel was toen zijn vriendin zijn beste vriend had gezoend.'
Vgl. Eng. the last straw
Vgl. 'strooitjie'

strooiblommetjie – zn

Kaapse strobloem (Phaenocoma prolifera)
Vgl. 'rooisewejaartjie'

stroois – zn

traditioneel huisje met strodak
Samentrekking van strooihuis
Vgl. 'rondawel'

strooitjie – zn

rietje

struktureel – bn

structureel; bouwkundig; (woordd.) bouw-, gebouw-
Die skool is gesluit na Donderdagoggend se strukturele instorting – 'De middelbare school is gesloten na de (gebouw)instorting van donderdagochtend'
Vgl. Eng. structural collapse

stry – ww

strijden; bakkeleien

stuit – ww

stuiten; afketsen; stoppen (overg. en onoverg.), een halt toeroepen
Die leër het die Franse opmars gestuit – 'Het leger heeft de Franse opmars gestuit'
Die planne is permanent gestuit – 'De plannen zijn definitief afgeketst'
In sy entoesiasme het hy vir niemand gestuit nie – 'In zijn enthousiasme liet hij zich door niemand stoppen'

stuitig – bn

dwaas, gek

stuitigheid – zn

dwaasheid, gekheid

stukkend – bn

stuk, kapot; aan flarden; kapot van verdriet
Ook overdrachtelijk, als bijw.: Ek het die boek stukkend gelees – 'Ik heb het boek aan flarden gelezen'
Ek smaak jou stukkend – 'Ik ben helemaal gek op jou', 'Ik kan jou wel opvreten'

stysel – zn

zetmeel; stijfsel
Opm.: de betekenis 'zetmeel', naast de betekenis 'stijfsel', wijkt af van het Nl. en is hoogstwsch. ontleend aan de betekenissen van Eng. starch. Dit is dus een leenvertaling uit het Engels.
Afgeleiden zijn: aartappelstysel – 'aardappelzetmeel', mieliestysel – 'maïszetmeel', arm aan stysel – 'zetmeelarm'

suikerboontjie – zn

op kievitsboon gelijkende, gevlekte boon waar sousboontjies (zie ald.) van bereid worden (zowel de Nl. kievitsboon als de Afr. suikerboon zijn varianten van de gewone boon, Phaseolus vulgaris).

Vgl. 'sousboontjies'

suiping – zn

drinkplaats voor dieren

sukkel – ww

worstelen, zich aftobben, hard proberen, met moeite iets doen, het zwaar hebben
Opm.: sukkel betekent bijna uitsluitend 'worstelen', enz. Het heeft deze betekenisvernauwing wsch. verkregen onder invloed van het fonetisch gelijkende Eng. to struggle.
Voorbeelden:
I struggle with alcoholism – Ek sukkel met alkoholisme (Nl.: 'Ik worstel met alcoholisme')
Are you struggling to sleep? – Sukkel jy om te slaap? (Nl.: 'Heb je moeite met slapen?')
I struggled – Ek het gesukkel (Nl.: 'Ik had het zwaar')

suring – zn

1. verzamelnaam voor klaverzuringsoorten (Engels sorrel: Oxalis spp.)
2. Oxalis depressa: kleine Zuid-Afrikaanse klaverzuring met succulente blaadjes en lange, eenbloemige bloeistengels met grote, roze of witte bloemen met geel hart
3. verzamelnaam voor bepaalde geraniumsoorten (Pelargonium spp.)

sus, suster – zn

zus, zuster

sussa – zn

koosnaam voor oudere zus
Vgl. ' boeta

suster – zn

zus, zuster; gediplomeerd verpleegster

suurdeeg – zn

zuurdesem

suurgat – zn

intensivering van suurpruim: enorme zuurpruim, azijnpisser

suurgat – bn

als een enorme zuurpruim, azijnpisser

suurlemoen zn

citroen
Vgl. 'lemoen', 'lemmetjie'

suurnoors – zn

voor vee giftige stekelige wolfsmelksoort met wit melksap uit het ruigteveld (zie ald.) (Euphorbia ledienii)
Vgl. 'knuppelnoors', 'soetnoors', 'tepelnoors', 'voetangel'

swaai – zn

schommel
Vgl. 'skommel', 'waai'

swaai – ww

zwaaien (heen en weer, dus niet 'wuiven' met de hand – zie daarvoor waai), schommelen
Vgl. 'skommel', 'waai'

swaap – zn

domkop

swaarkry – zn

leed, het afzien, het lijden, tegenspoed
Die swaarkry het vir my te veel geword: ek vat al aan die doderyk, ek staan al met die een voet in die graf, ek het geen krag meer nie. – 'Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf. Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is.' (Psalm 87:4-5 [88:4-5])

swaarkry – ww

het moeilijk hebben, het moeilijk krijgen, afzien, lijden

swael, swawel – zn

zwavel (S); zwaluw (fam. Hirundinidae)
Opmerkelijk homoniem!
Vgl. 'windswael'

swaer – zn

zwager, schoonbroer

swak – bn

zwak; slecht, matig, gebrekkig, pover
Die land word geteister deur swak openbare dienste en swak onderwys – 'Het land wordt geplaagd door slechte openbare voorzieningen en slecht onderwijs'

swang – zn

zwang; (in volle swang) gang
Opm.: de tweede betekenis, 'gang', in de combinatie in volle swang, is ontleend aan Eng. in full swing: Die partytjie was in volle swang toe ons daar aankom – 'Toen we daar aankwamen was het feestje al volop aan de gang'

sweetpak – zn

trainingspak
Vgl. Eng. sweat suit

sweis – ww

lassen

swemklere – zn

zwempak

swernoot – zn

ellendeling, hufter
Uitdr.: die swernoot van 'n... – 'die hufter van een...'
nou is ek die swernoot in – 'nu ben ik echt kwaad'

swetterjoel – zn

(neerh.) (mensen)massa, hoi polloi

swot – ww

(hard) studeren, blokken
Vgl. Eng. stud. taal to swot

sy – pv

(bez. vnw. mann. 3rde pers. enkv.) zijn; (vrouwel. 3rde pers. enkv.) zij

syne – pv

(mann. zelfst. bez. vnw. 3rde pers. enkv.) van hem, de/het zijne

syfer – zn

cijfer

syfer – ww

sijpelen

syg – ww

zeven (pulp door een zeef, kaas door een melkdoek)

sykouse – zn

nylons

sypaadjie – zn

trottoir
Vgl. Eng. sidewalk
Vgl. 'stoep'

T

 

taai – bn

taai (in de Nl. betekenis); kleverig

taaiman – zn

sida: benaming voor enkele soorten kleine struikachtige kaasjeskruidachtigen met gele of witte bloemetjes (Sida spp.); smalblaartaaiman: soort sida met ruitvormige blaadjes (Sida rhombifolia) (zie ald.)
Vgl. 'smalblaartaaiman'

taakspan – zn

taakgroep, taakeenheid

tabberd – zn

(sjieke) japon, (sjieke) jurk

tafeldoek – zn

tafelkleed

tak – zn

filiaal (bv. van bank), afdeling
Vgl. Eng. branch

takbestuurder

manager van bijkantoor
Vgl. Eng. branch manager

takbok – zn

hert
Opm.: naast het woord takbok heeft in Afrika het woord hert ook voortbestaan, zij het alleen als geleerd woord. Hert werd praktisch vervangen door takbok, en hier en daar door wildsbok (zie ald.), wat zich laat verklaren door het feit dat herten oorspronkelijk niet in Zuid-Afrika voorkomen, maar antilopen wel. Een oorspronkelijk, niet-geleerd woord voor 'hert', hart, leeft nog voort in de naam van het inheemse 'hartebees' (zie ald.), dat de vroege Hollandse kolonisten aan het Europese hert deed denken.

Psalm 41:2-3 (42:2-3):

Soos 'n hert wat smag na waterstrome, so smag my siel na U, o God! My siel dors na God, na die lewende God; wanneer sal ek ingaan en voor die aangesig van God verskyn? (Afr. Bijbelvert. van 1933/1953)
Soos 'n wildsbok smag na waterstrome, so smag ek na U, o God. Ek dors na God, na die lewende God. Wanneer kan ek gaan en voor God verskyn? (Afr. Bijbelvert. van 1983)
=
'Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?' (Statenvert.)'

Vgl. 'bok', 'hartebees', 'wildsbok'

takel – ww

bedwingen, aanpakken, oplossen
Opm.: takel betekent in het Afrikaans iets anders dan in het Nl. omdat het woord onder invloed van het Engels semantisch is opgeschoven naar het (erop gelijkende) Eng. tackle. We hebben dus te maken met een leenvertaling die wsch. gestimuleerd is door fonetische overeenkomstigheid.

Vgl. 'aanspreek'

takhaar – zn

verwilderde persoon met lange klittende haren

takkantoor – zn

bijkantoor
Vgl. Eng. branch office

talle (mv) – zn, telw.

tal van
Ons werk saam met talle ander etniese groepe in die ontwikkeling van ons gemeenskap – 'Voor de ontwikkeling van onze gemeenschap werken wij samen met tal van andere etnische groepen'

tamatie – zn

tomaat

tameletjie – zn

(culin.) kleverig, traditioneel toffeegebakje uit de Afrikaner- en Maleierkeuken; (overdr.) netelige kwestie, hoofdpijndossier
Spreek uit met de klemtoon op de een-na-laatste klankvoet: tamelêtjie.

tandefee – zn

'tooth-fairy'; sprookjesfiguur die gewisselde tandjes van kinderen ophaalt

tannie – zn

tante; beleefde aanspreekvorm voor een oudere vrouw: mevrouw
Tannie wordt gebruikt als beleefde doch vertrouwde aanspreekvorm tot vrouwen die ouder zijn dan de spreker. Hierbij wordt de derde persoon enkelvoud aangewend, in plaats van de te direct ervaren beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud u: Sal tannie dalk 'n koppie tee wil hê? – 'Mevrouw, zoudt u misschien een kopje thee willen?'
Vgl. 'antie', 'oom', 'omie'

tap – ww

uit een kraan of tap (laten) stromen; lekken
Opm.: in tegenstelling tot in het Nl., wordt dit werkwoord ook vaak onoverg. gebruikt:
Daar tap stadig koffie uit die fles – 'Er komt langzaam koffie uit de thermosfles (gelekt)'
Vgl. 'lek'

tapytsuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis glabra)

tarentaal – zn

parelhoen (Numida meleagris)

tas – zn

koffer
Vgl. 'sak'

Tas – zn

(gemeenz.) afk. van Tassenberg: een bekend wijnmerk

Maak los daardie boortjie en haal af jou das
Want dies nie die bloutrein nie ons ry derde klas
Gooi weg daardie soetkys en drink liewers Tas
Dis nie goeie wyn nie, dis nie goeie wyn nie
Maar dit proe eerste klas


– Koos Kombuis, Travel in staail (1994)

ta-ta – tw

tot ziens
Opm.: het aan het Engels ontleende 'ta-ta' wordt nooit door mannen gebruikt maar juist door vrouwen.

teater – zn

bioscoop; operatiekamer
Vgl. voor betekenis Eng. theatre

teatersuster – zn

operatiezuster, operatieassistente

teef – zn

teef (hond); slet, kreng
De manier waarop teef! als scheldwoord gebruikt wordt, doet denken aan die van Eng. bitch; verder is de betekenis dezelfde als in het Nl.

teel – ww

fokken
Vgl. 'fokken'

teel-, teelt- – woordd.

fok-, teelt-
teel(t)program – 'teeltprogramma' (voor planten); 'fokprogramma' (voor dieren)
teelooi – 'fokooi'
teelskaap – 'fokschaap'
teelsog – 'fokzeug', enz.

Vgl. 'teelmerrie'

teelmerrie – zn

fokmerrie

teen – vz

tegen
Vgl. 'toon'

teen-, teë- – woordd.

tegen-
Bijv. teendeel – 'tegendeel'; teëpraat – 'tegenspreken'

teenliggaam – zn

antistof
Vgl. Eng. antibody

teenwoordig, teenswoordig – bw

aanwezig, tegenwoordig (in de zin van 'aanwezig'; niet 'dezer dagen')
Vgl. 'deesdae'

teerbemind – bn

intensivering van bemind: zeer bemind

teerpad – zn

geasfalteerde weg
Vgl. Eng. tar road

teetyd – zn

thee-/koffiepauze
Vgl. Eng. tea time

tegelykertyds – bn

gelijktijdig
Vgl. 'destyds'

teiken – zn

doelwit, schietschijf; (overdr.) mikpunt
Die minister was die teiken van spot toe hy gesê het hy het geen omkoopgeld gevat nie – 'De minister was het mikpunt van spot toen hij zei dat hij geen steekpenningen had aangenomen'
Voor de betekenis vgl. Eng. target

teiken – ww

de pijlen richten op, mikken op
Voor de betekenis vgl. Eng. to target

teken – zn

teken; bord (verkeersbord, bord met opschrift)
Vgl. voor tweede betekenis Eng. sign

tekkie – zn

gympie, gymschoen
Alleen in Zuid-Afrika is dit woord bekend. Zowel in het Afrikaans als in het Zuid-Afrikaans Engels ('tackie') is dit woord algemeen.

teller – zn

kassier
Vgl. Eng. teller

teneergedruk – zn

gedeprimeerd

tennisbeskuit – zn

soort kaakje (doorgaans van het Zuid-Afrikaanse koekjesmerk Tennis)

tentatief – bn

voorlopig

tepelnoors – zn

laagblijvende, pollen vormende, zeer stekelige wolfsmelksoort met wit melksap uit de Oost-Kaap: ook voetangel genaamd (Euphorbia mammillaris)
Vgl. 'knuppelnoors', 'soetnoors', 'suurnoors', 'voetangel'

terg – ww

pesten, plagen; (w.g.) tergen
Opm.: terg heeft, wsch. onder invloed van het enigszins gelijkluidende Eng. to tease, hoofdzakelijk de betekenis van 'plagen', 'pesten'gekregen:
Moenie kwaad word nie; ek terg jou sommer 'n bietjie – 'Niet kwaad worden; ik plaag je maar een beetje'
Vgl. 'boelie', 'lol', 'neul', 'pla', 'skoor', 'verpes'

tering – zn

tuberculose

tert – zn

korstgebak, vlaai
Dus niet zozeer een taart als wel een deegkorst met ondiepe zijkanten, zonder korst bovenop, met vulling uiteenlopend van puddingachtige vla [melktert] of zoete rijstevulling [rystert] tot compôte [vrugtetert] en iets hartigs [souttert])
Vgl. voor de betekenis Eng. tart
Vgl. 'koek', 'krummeltert', 'melktert', 'rystert', 'souttert'

(fig.) slet, vrouw van lichte zeden
Vgl. 'koek'

t-hemp – zn

t-shirt

tiekieboks – zn

betaaltelefoon
Ontleend aan Z.-Afr. Eng. tickey box; vernoemd naar tickey, de bijnaam van de oude Z.-Afr. threepence-munt. Deze bijnaam is op zijn beurt ontleend aan het rinkelend geluid dat de munt na inworp in automaten maakte.

tiekiedraai – ww

rondedans

tiemie – zn

tijm (Thymus spp.)

tier – zn

tijger
Opm.: ten onrechte wordt met tier soms ook het luipaard aangeduid

tierboskat – zn

serval (een katachtige: Leptailurus serval)

tierkat – zn

poema (Puma concolor)

tierwolf – zn

volksnaam voor gevlekte hyena (Crocuta crocuta)
Vgl. 'erdwolf', 'strandwolf', 'wolf'

tik – zn

methamfetamine, crystal meth (zeer verslavende, slopende drug)
Vgl. 'blou'

tikkop – zn

methamfetaminegebruiker

tikmasjien – zn

typemachine

tikster – zn

typiste

tjaila – ww

na werk naar huis gaan, na werk op huis aan gaan
Ek tjaila maar, ouens! – 'Jongens, ik ga lekker naar huis!'

tjailatyd – zn

tijd waarop men naar huis gaat vanuit werk

tjakalaka – zn

stoofgerecht van groenten (bonen, tomaten, wortelen, ui, kerrie, knoflook)
Vgl. 'stampmielies'

tjalie – zn

schouderdoek, omslagdoek (vierkanten doek over schouders gedragen; vaak bij klederdrachten)
Vgl. 'serp'

tjank – zn

jankgeluid
Uitdr.: iemand / iets se tjank aftrap – 'van iemand of van iets lastigs afgeraken', 'korte metten maken met iemand of iets lastigs'

tjank – ww

janken

tjankbalie – zn

huilebalk

tjap – zn

stempel

tjap – ww

stempelen, van een stempel voorzien

tjek – zn

cheque (v. bankrekening)

tjello – zn

cello

tjienkerientjee – zn

decoratieve, giftige vogelmelksoort met witte bloemen (Ornithogalum thyrsoides)
De 'zuidenwindlelie' – waarvan naar verluidt de delen het geluid 'tsjink-tsjink' maken wanneer ze tegen elkaar gewreven worden

tjoepstil – bn

doodstil

tjoggem – ww

melk rechtstreeks vanuit de speen van een koe drinken
Vgl. 'klêza'

tjomma – zn

aanspreekvorm voor goede vriend
Vgl. 'tjommie'

tjommie – zn

maatje, gabber, goede vriend
< Eng. chum, 'naaste vriend' + verkleiningsachtervoegsel -ie.
Vgl. 'tjomma'

tjokka – zn

Kaapse pijlinktvis: pijlinktvis uit de Zuid-Afrikaanse kustwateren (Loligo vulgaris reynaudii)
Wordt als calamares verkocht en gegeten.

tjops – zn

speciale stukken varkensvlees voor op de braai
Vgl. 'karmenaadjies' en Eng. chops

tjorrie – zn

oude vrachtwagen

tjorts – tw proost

toe – bn

dicht, gesloten

Maak die deur toe – 'Doe de deur dicht'
Alle winkels is Sondae toe – 'Alle winkels zijn op zondag gesloten'

toe – bw

toen

De persoonsvormen in een verledentijdszin met toe worden meestal in de tegenwoordige tijd vervoegd:
Toe gaan staak hulle – 'Toen gingen ze staken'.
Hy sê toe vir my 'Nee, jy moet maar self jou probleme uitsorteer'. – 'Hij zei toen tegen mij: "Nee, je moet zelf maar je problemen oplossen".'

Uitdr.: Toe nie! – 'Niet dus!' / 'Maar niet heus!' (als weerlegging van een bewering of verwachting)

toe – tw

toe, toe nou

Nou, toe – 'Kom op'

toebalkon – zn

dichtgebouwd balkon

toebroodjie – zn

boterham, sandwich

toedraai – ww

inpakken (met papier)
Sjoe, maar hierdie geskenkie is mooi toegedraai, hoor! – 'Jeetje, dit cadeautje is mooi ingepakt, zeg!'

toegee vir – ww

voorrang verlenen aan
Gee toe vir voetgangers – Verleen voorrang aan voetgangers.
Vgl. Eng. to yield for

toeka: uit toeka se dae – uitdr

lang geleden
Vgl. 'hoeka'

toekenning

toekenning; prijs, award; (prijs)uitreiking
Hierdie toekenning is 'n regte hupstoot vir my werk – 'Deze prijs is echt een stimulans voor mijn werk'
Vanaand sal die 93ste Oscar-toekenningsaand regstreeks op televisie uitgesaai word – 'Vanavond zal de 93ste Oscaruitreiking rechtstreeks op televisie uitgezonden worden'

toelaat – ww

toestaan, toelaten; toestemming krijgen om...
Opm.: in het Afrikaans hoort men zelden 'toestaan'; men zegt eerder 'toelaat' waar men in het Nl. 'toestaan' zou zeggen.

Bijvoorbeeld:
Ons kan nie sulke gedrag in die Nuwe Suid-Afrika toelaat nie – 'Wij kunnen zulk gedrag in het Nieuwe Zuid-Afrika niet toestaan'
By hierdie vergadering word net swart joernaliste toegelaat – 'Bij deze vergadering worden slechts zwarte journalisten toegelaten'
Toeriste word toegelaat om foto's van die paleis te neem – 'Het wordt toeristen toegestaan / toeristen krijgen toestemming foto's van het paleis te maken'

toesak ww

van alle kanten overvallen, binnenvallen, overvallen, insluiten, benaderen; neerdalen, zich om iets sluiten
Vgl. 'uitsak'

toep – zn, bw

app (smartphoneapplicatie)
Vgl 'toepassing', 'toestel'

toepassing – zn, bw

toepassing; app (smartphoneapplicatie)
Vgl 'toep', 'toestel'

toestel – zn

toestel, apparaat; instrument, werktuig, hulpmiddel, tool
Opm.: heel vaak wordt in het Afr. toestel gebruikt waar men in het Nl. 'apparaat', 'werktuig', hulpmiddel, 'tool' of 'instrument' zou zeggen. Toestel wordt derhalve veel vaker in het Afrikaans dan in het Nl. gebruikt. De betekenissen 'instrument', 'tool', enz. zijn wsch. onder invloed van het, fonetisch enigszins op 'toestel' gelijkende, Eng. tool ontstaan. We hebben dus wellicht te maken met een leenvertaling die gestimuleerd is door fonetische overeenkomstigheid.

'n Guillotine is 'n toestel waarmee mense (as 'n vorm van doodstraf) onthoof word. – 'Een guillotine is een apparaat waarmee mensen (als een vorm van doodstraf) onthoofd worden'
My bluetooth kan die toestel nie vind nie – 'Mijn bluetooth kan het apparaat niet vinden'
'n Juk is 'n toestel om twee osse langs mekaar in te span – 'Een juk is een instrument om twee ossen naast elkaar in te spannen'
Dit is 'n nuwe digitale toestel waarmee jy maklik aanlyn aankope kan doen – 'Dit is een nieuwe digitale tool waarmee je makkelijk online aankopen kunt doen'
Pedometer is 'n handige toestel vir mense wat belangstel om genoeg oefening en miskien 'n bietjie motivering te kry – 'Pedometer' is een handige tool voor mensen die geïnteresseerd zijn in het krijgen van genoeg beweging en misschien een beetje motivatie'

Vgl. 'toep', 'toepassing'

toet – bn, bw

lang geleden

toetentaal – zn

geheel en al (spreek uit als "toet-en-taal")

toets – ww

toetsen, testen, uitproberen
Opm.: in tegenstelling tot het Nl. toetsen heeft het Afrikaanse werkwoord toets helemaal dezelfde betekenis als het Engelse werkwoord to test aangenomen, en hebben we dus met een leenvertaling uit het Engels te maken:
Ek toets myself deur ou vraestelle deur te werk – 'Ik test mijzelf door oude proefwerken door te nemen'
Sy is getoets vir MIV/VIGS en volgens die suster het die uitslag gewys dat sy MIV-positief is – 'Zij is getest op HIV/AIDS en volgens de verpleegster toonde de uitslag aan dat zij HIV-positief is'

toets – zn

toets, test, testwedstrijd (cricket)
Opm.: de betekenis van het Afrikaanse woord toets is dezelfde geworden als die van het Engelse woord test, en hebben we dus met een leenvertaling uit het Engels te maken:
Suid-Afrika het dag een van die eerste toets teen Pakistan oorleef – 'Zuid-Afrika heeft dag een van de eerste testwedstrijd tegen Pakistan overleefd'
Die dokter het self die diabetestoets gedoen – 'De dokter heeft zelf de diabetestest afgenomen'

toevou – ww

dichtvouwen

toevoulêer – zn

stofklepmap

toiings – zn

aan flarden gescheurde kleren

tokkelossie, tokkelos, tokkelosj – zn

kleine fabelfiguur die 's nachts je bed inkruipt om je te wurgen

toktokkie – zn

kever die hoorbaar met het achterlijf op de grond klopt (Dichtha spp. en Psammodes spp.)

toktokkie – ww

belletje trekken

tolbos – zn

volksnaam voor compact groeiende struikjes uit de Proteafamilie (Leucadendron spp.); struikjes in droge streken die van de grond losraken en rollend door de wind worden meegevoerd: 'tumbleweed'

toneel – zn

toneel; plaats (v.e. misdrijf, gebeurtenis, ongeval)
De tweede betekenis, die van 'plaats van misdrijf, gebeurtenis, ongeval', duidt op een semantische uitbreiding onder invloed van het Engels, dat ook in beide betekenissen scene gebruikt. We hebben hier dus te maken met een Engelse leenvertaling.

Gebruik Afr. verhoog voor de betekenis 'toneel' (zie ald.)
Vgl. 'verhoog'

tonnel – zn

tunnel

toom – zn

hoofdstel

toon – zn

teen
Vgl. 'teen'

toor – ww

toveren; goochelen
Vgl. 'betower',goël

toordery – zn

toverij / tovenarij; gegoochel

toordokter – zn

medicijnman, traditionele genezer in Afrika
Vgl. 'sangoma'

toornaar – zn

tovenaar

toring – zn

toren; toorn

torring – ww

tergen, kwellen

aan iemand torring – 'iemand kwellen, lastigvallen'

tou opgooi – ww

de moed laten zakken

toustaan – ww

in de rij staan
Vgl. Eng. to stand in line

touwys: iemand touwys maak – uitdr.

iem. wegwijs maken

traak – ww

storen, 'raken'
Dit traak my nie – 'Het stoort mij niet'

Vgl.'traak-my-nie-agtig', 'traak-my-nie-agtigheid', 'steur'

traak-my-nie-agtigheid – zn

onverschilligheid, onvermurwbaarheid, de illusie dat je onkwetsbaar bent

traak-my-nie-agtig – bn

onverschillig, onvermurwbaar, zich onkwetsbaar wanend
Hierdie siniese vent het 'n traak-my-nie-agtige houding – 'Deze cynische vent heeft een onvermurwbare houding'

transformeer – ww

transformeren, omvormen
Vooral m.b.t. de Z.A. politiek van het zich ontdoen van 'blanke' symbolen, oude 'blanke' plaats- en straatnamen, het doorvoeren van 'positieve discriminatie' tegen blanken, enz.
Vgl. 'regstel' en 'bemagtiging'

transito – zn

doorvoer

transitorooftog – zn

overval op waardetransport

trapsoetjies – zn

kameleon (Chamaeleontidae); slome, slome duikelaar
Vgl. 'trapsuutjies', 'verkleurmannetjie'

trapsuutjies – zn

kameleon (Chamaeleontidae)
Vgl. 'trapsoetjies', 'verkleurmannetjie'

trassie – zn

(neerh.) travestiet, hermafrodiet
Vgl. 'moffie', 'poefter'

tree (tree uit) – ww

functie neerleggen, afscheid nemen van een functie / betrekking
Weens sy gesondheid moes hy uit internasionale krieket tree – 'Vanwege zijn gezondheid moest hij afscheid nemen van het internationale cricket'
Vgl. Eng. to retire from

treffer – zn

hit (muziek)

trek – ww

verhuizen (denk aan Die Groot Trek in 1836s-1838); gelijken (op iemand trek – 'op iemand gelijken')

trek – zn

trek, migratie

trekklavier – zn

accordeon
Vgl. 'konsertina'

trekpas: iem. die trekpas gee – uitdr.

iem. naar huis sturen, iem. wegsturen

troei! – tw

terug! (tegen paarden, ossen)
Vgl. 'hoi!', 'tru!' en 'hokaai'

troeteldier – zn

klein huisdier (hond, kat, cavia, enz.)

tromme zn

drums, trommels

trompop – bw

van dichtbij, recht voor z'n raap; plotseling

trompoppie – zn

majorette

trok zn

vrachtwagen
Vgl. Eng. truck
Vgl. 'lorrie'

trokdrywer zn

vrachtwagenchauffeur
Vgl. Eng. truckdriver

tronk zn

gevangenis, bajes, nor, lik

tronkstraf zn

gevangenisstraf

tronkvoël zn

bajesklant

trop zn

kudde

tros zn

tros; (gemeenz.) balzak, scrotum

troue zn

bruiloft, trouwerij
Vgl. 'bostroue'

tru! – tw

terug! (tegen paarden, ossen)
Vgl. 'hoi!', 'troei!' en 'hokaai'

trurat – zn

versnelling voor achteruit
in trurat – 'in z'n achteruit', 'op de achteruitstand'

truspieël – zn

achteruitkijkspiegel

tsamma – zn

op watermeloen gelijkende wilde meloen, ook kafferwaatlemoen genaamd (Citrullus amarus, syn. C. caffer)
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'waatlemoen'

tsek! – tw

ga weg!, rot op! (afk. v. < voertsek < 'voort zeg ik')
Ook voertsek!, voetsek!
Vgl. 'fokof', 'voertsek'

tsotsitaal – zn

op het Afrikaans gebaseerd sociolect, oorspr. een boeventaal, in de zwarte woonbuurten van Gauteng – thans populair onder zwarte jeugd (ook isicamtho genoemd)
Vgl. 'Fanakalo'. 'flaaitaal'

tuimeldroër – zn

droogtrommel
Vgl. Eng. tumble drier

tuinkers – zn

zie 'waterkers'

tuinmaak – ww

tuinieren

tuis – bw

thuis

tuis gaan – ww

logeren
Vgl. 'loseer', 'oorslaap'

tuiste zn

thuis, tehuis, onderkomen

Tuk, Tukkie (mv. Tuks, Tukkies) – zn

student van de Universiteit van Pretoria

tulp – zn

geen tulp, maar verzamelnaam voor inheemse bolgewasjes die tussen gras of op droge plekken groeien, en taaie sprieten en een irisachtige bloem voortbrengen (Moraea spp.)
Nauw verwant aan het 'uintjie' (zie ald.)

TV-braai – zn

Zuid-Afrikaanse 'tv-barbecue': kleine elektrische grill voor binnenshuis op de tafel of op de bar; met overdekt warmte-element bovenop en lekbak onderin met roostertje erop, waarop vlees geroosterd ('gebarbecued') kan worden
Vgl. 'braai'

twak – zn

tabak; (gemeenz.) onzin; (gemeenz.) dwaze kerel
Vgl. 'snert', 'bog'

twakkerig – bn

onzinnig, dwaas

tweegatjakkals – zn

doortrapte meeprater

tydeloos – bn

tijdsloos

tydens – vz

tijdens
Tydens wordt als verheven taalgebruik beschouwd; gewoonlijk zegt men gedurende (zie ald.)

tydgleuf – zn

zendtijd, uitzendtijd, tijdstip
Vgl. Eng. time-slot

tydperk – zn

periode
Opm.: wat in het Nl. 'tijdperk' betekent, is in het Afrikaans 'era'. Het Afrikaanse 'tydperk' kan ook, bijvoorbeeld, een tijdspanne van twee maanden beslaan, maar niet miljoenen jaren, zoals in het Nl.
In die tydperk van einde Mei tot einde Junie het ons reën gehad – 'Gedurende de periode van eind mei tot eind juni hebben we regen gehad'

Vgl. 'era'

tydsberekening – zn

timing
Sy tydsberekening op die konsertina was fenomenaal – 'Zijn timing op de concertina was fenomenaal'

U

 

ui – zn

ui

uintjie – zn

inheems bolgewasje dat vooral tussen het gras groeit en meestal uit maar een of twee heel lange, taaie sprieten bestaat, waaruit een irisachtig bloemetje voortkomt (Moraea spp.)
Het woord is verwant aan het Ned. woord ajuin, 'ui'.
Vgl. 'tulp'

uintjieskweek – zn

knolcyperus: onkruid met bolletjes als het uintjie (zie ald.) en blaadjes als kweek (zie ald.) (Cyperus esculentus)

uitblaker – ww

uit de school klappen, aan de grote klok hangen, iets vertrouwelijks of geheims luidruchtig verkondigen

uitbuit – ww

uitbuiten; exploiteren, winnen (ook van b.v. delfstoffen)

uitbuiting – zn

uitbuiting; exploitatie, winning (ook van b.v. delfstoffen)

uitdolf / uitdolwe – ww

diep uitgraven

uitdruk – zn

uitdraai (v.e. printer)

uitdruk – ww

uitdraaien, afdrukken (v.e. printer)

uitduik – ww

uit het water halen, opvissen, uit het water vissen, uit het water redden
Vir vanaand het ons vars krewe uitgeduik uit die see! – 'Voor vanavond hebben we verse kreeften uit zee opgevist!'
Hulle het onsuksesvol geprobeer om die drenkelinge uit te duik – 'Ze hebben zonder succes geprobeerd de drenkelingen aan boord te brengen / aan wal te brengen.'

uiteet – ww

uit eten gaan, buiten de deur eten
Een van die dinge wat ek graag op my vakansie doen is uiteet

uitgaan – ww

uitgaan, naar buiten gaan, ergens uit gaan; (vaak uitgaan met) – afspraakjes maken (een liefdesrelatie aanknopen); verkering hebben, een relatie hebben
Kerneels en ek het twee jaar uitgegaan voor hy die jawoord gevra het – 'Kerneels en ik hadden twee jaar verkering voordat hij het jawoord vroeg'

uitgaand – bn

demissionair

uitgetel – bn

moe, uitgeput

uitgevat – bn

chique gekleed

uithaler- – woordd.

woorddeel in samenst. dat voortreffelijkheid uitdrukt
Jou dogter is sommer 'n uithalerstudent! – 'Jouw dochter is echt een uitblinker!'

uithangplek – zn

uitgaansgelegenheid

uitkap – ww

uitkappen; uithouwen; met hard werk een reputatie, carrière, rol tot stand brengen, met grote moeite iets vormgeven

De derde betekenis, 'met hard werk een reputatie, carrière, rol tot stand brengen, met grote moeite iets vormgeven', wijkt sterk af van het Nl.:
U stem sal kan bydra tot die uitkap van ‘n nuwe, beter roetekaart vir ons land se toekoms – 'Uw stem zal kunnen bijdragen tot het tot stand brengen van een nieuwe, betere routekaart voor de toekomst van ons land'
Opm.: dergelijk gebruik van uitkap is waarschijnlijk een door fonetische overeenkomst gestimuleerde leenvertaling van Eng. carve out.

uitken – ww

identificeren, herkennen uit velen
Hoe kan 'n mens giftige sampioene uitken? = 'Hoe kun je giftige paddestoelen identificeren / herkennen?'
Die optelkind was uitgeken as Desmond Radebe – 'De vondeling werd geïdentificeerd als Desmond Radebe'

uitklim – ww

uitstappen; klimmend de top van een berg bereiken; uitklimmen

uitlander – zn

buitenlander

uitlos – ww

met rust laten
Los my uit! – 'Laat me met rust!' / 'Houd mij erbuiten!'
Jy moet die vroumense uitlos – 'Laat die vrouwen toch met rust' / 'Houd je maar niet bezig met vrouwen'

uitoorlê – ww

overtroeven

uitrusters – zn

kledingwinkel

uitsaai – ww

uitzenden (radio/tv)

uitsaaikorporasie – zn

omroepstichting

uitsak: die reën sak uit – uitdr.

het regent
Vgl. 'toesak'

uitset (mv. uitsette) – zn

uitstoot; productie, product; (elektr.) uitgangsvermogen, uitgangsspanning; (comp.) output
Die begrotingstekort het tot 13% van die nasionale uitset gestyg = 'Het begrotingstekort is opgelopen tot 13% van het bruto nationaal product.'
Vgl. Eng. output
Vgl. 'inset'

uitsluitlik – bn

uitsluitend

uitsorteer – ww

uitsorteren; oplossen (v. problemen); bij iem. orde op zaken stellen; straffen
Vgl. Eng. to sort out

uitstaande – bn

uitstekend, geweldig, onovertroffen
< Eng. outstanding

uitstalkas – zn

vitrine, etalage

uitstalling – zn

expositie, tentoonstelling
Vgl. 'skou'

uittree – ww

aftreden, functie neerleggen
Vgl. 'tree'

uitvat – ww

uitdossen; met iem. uitgaan (café, restaurant)
'Ek vat my meisie uit vir 'n ete.' – 'Ik neem mijn vriendin (mee) uit eten.'
Opm.: samenst. met het werkwoord 'vat' gelden als een informele variant van 'neem'. 'Ek neem my meisie uit vir 'n ete' klinkt dan ook iets sjieker.

uitvee – zn

uitvegen, schoonvegen, wissen, uitwissen, uitvlakken, uitgommen/-gummen, verwijderen (van [computer]data, e-postberichten, enz.)
Opm.: deze betekenissen tonen aan dat 'uitvee' een op een gebruikt wordt met het Eng. werkwoord to erase.

uitveër – zn

gummetje, vlakgom
uitveër is een leenvertaling van Eng. eraser
Vgl. 'gom'

uitwaai – ww

(krachtige term) te maken hebben, aangaan
Dit het niks met jou uit te waai nie! – 'Dit heeft niets met jou te maken! / Dit gaat jou niets aan!'
(uitdr.) Dit het niks met die prys van eiers uit te waai nie – 'Dat heeft er helemaal niets mee te maken'

umfaan – zn

Zie 'oemfaan'

unie – zn

vakbond

Unie – zn

de Unie van Zuid-Afrika: (1910-1961) voorloper van de Republiek van Suid-Afrika, ontstaan na samenvoeging van de Britse kolonies Kaap de Goede Hoop, Natal, Transvaal en Oranjerivierkolonie

Unie van Suid-Afrika – zn

van 1910 t/m 1961 voorloper van de Republiek van Suid-Afrika, ontstaan na samenvoeging van de Britse kolonies Kaap de Goede Hoop, Natal, Transvaal en Oranjerivierkolonie

V

 

vaak / vakerig – bn

slaperig
Opm.: ook in bep. Nl. dialecten, zoals in dat van Katwijk, wordt dit woord gebruikt om er 'slaperig' mee uit te drukken. De algemener bekende figuur Klaas Vaak (Klaas Vakie in Zuid-Afrika) is een herinnering aan het algemener gebruik van deze term.

De algem. Nl. betekenis van het bijw. 'vaak' (dikwijls) moet in het Afrikaans met 'dikwels' of 'baie' uitgedrukt worden (zie ald.).

vaalhaar – zn

iem. met kleurloos, futloos haar

vaalhaar – bn

met kleurloos, futloos haar

vaalkorhaan – zn

Zie 'korhaan'

Vaalpens – zn

schertsende benaming voor Transvaler (inwoner v.d. hist. provincie of Boerenrepubliek Transvaal)
Vgl. 'Valie'

vaar – ww

varen; presteren, het doen
Hoe het die sokkerspan gevaar? – 'Hoe heeft het voetbalteam gepresteerd / het gedaan?'
Vgl. Eng. to fare

vadoek – zn

theedoek

Valie – zn

schertsende benaming voor Transvaler (inwoner v.d. hist. provincie of Boerenrepubliek Transvaal)
Vgl. 'Vaalpens'

valskerm – zn

parachute

van – zn

achternaam
Vgl. 'nooiensvan'

van – vz

1. van
Kaapstad is een van die mooiste stede van die wêreld – 'Kaapstad is een van de mooiste steden van de wereld'

2. (van die) 'sommige', 'enkele', 'niet alle'
Opm.: met van die kan men naar een deel van een groep verwijzen. Bijvoorbeeld:
Van die passasiers het baie bang geraak toe die vliegtuig so begin skud – 'Sommige passagiers werden erg bang toen het vliegtuig zo begon te schudden'
Mense is onbetroubaar. Wel, nie alle mense nie: ván die mense is onbetroubaar. – 'Mensen zijn onbetrouwbaar. Nou ja, niet alle mensen: sómmige mensen zijn onbetrouwbaar.'


3. over
Ons praat van die onophoudelike kragonderbrekings in ons woonbuurt – 'We hebben het over / praten over de onophoudelijke stroomstoringen in onze wijk'
Waarvan praat jy? – 'Waar heb je het over?'

Hieraan is ontleend het Eng., in het Nl. niet te vertalen, gebruik van van in combinatie met vergeet:
Ek het daarvan vergeet – 'Dat ben ik vergeten' (m.a.w. 'Dat weet ik niet meer')
Dit gebruik van 'van' is gevormd naar Eng. about:
Ons praat van... – We are talking about...
En gevolgelijk:
Het jy vergeet van jou belofte? – Did you forget about your promise?

Aan dit Eng. gebruik is verder ontleend de constructie bij 4.:


4. (zegsw.) wat van...? – 'en...?', 'en ... dan?', 'geldt dit ook voor...?', 'en ... ook?'
Duitsland is 'n baie groot land. En wat van Nederland? – 'Duitsland is een heel groot land. En Nederland?' (< Eng. And what about...?)
Julle beskuldig my van onbetroubaarheid. Maar wat van julle? – 'Jullie beschuldigen mij van onbetrouwbaarheid. Maar jullie dan?' (< Eng. But what about...?)

Vgl. 'se'

vandag – bw

vandaag

vandat – bw

sinds
Vandat hy 'n minister is, is hy omtrent nooit by die huis nie – 'Sinds hij minister is, is hij vrijwel nooit thuis'.

vandeesmaand – bw

deze maand

vandeesweek – bw

deze week

vanieljegeursel – zn

vanille-essence

vanjaar – bw

dit jaar

vanoggend (spr. 'va-oggend') – bw

vanochtend, vanmorgen, deze ochtend
Goeiemôre! Hoe gaan dit met jou vanoggend? – 'Goedemorgen! Hoe gaat het met jou, deze ochtend?'

vanselewe, vanslewe, vammelewe – bw

van vroeger, lang geleden

vantevore – bw

eerder
Ek het haar nie vantevore in die park gesien nie – 'Ik heb haar niet eerder in het park gezien'
Die kos is nog meer besonders as vantevore – 'Het eten is nog bijzonderder dan eerder'
Opm.: Nl. 'van tevoren' (dus 'ergens aan voorafgaand') wordt in het Afrikaans uitgedrukt met vooraf.
Vgl. 'liewer(s)', 'vooraf', 'vroeër'

varing – zn

(bot.) varen

vark – zn

varken

varkie – zn

big, biggetje; zeevissoort van de familie der grombaarzen (Pomadasys olivaceus); in onbruik geraakte vloeistofmaat

varkoor, varkblom – zn

witte aronskelk (Zantedeschia aethopica)

varktjop – zn

varkenskarbonade

varkvleis – zn

varkensvlees

vars – bn

vers, fris; jofel (vooral in ontkenningen: Nie 'n vars plek nie – 'Niet een jofele plek')
Vgl. 'vers'

vas – bn

stevig, vast, snel

vasbrand – ww

vastlopen

vasbyt – ww

volhouden, doorzetten, zich vastbijten (in iets)

vasgevang

gevangen

vaskeer – zn

iem. in het nauw drijven, klemrijden

vassteek – ww

vast blijven zitten; ook vastmaken (met spelden)
in die modder vassteek – 'in de modder vast blijven zitten'

vastrap – zn

snelle dans bij boeremusiek
Vgl. 'seties'

vastrapplek – zn

steunpunt

vasval – ww

in de modder vastzitten

vasvat – ww

stevig vasthouden

vasvrawedstryd – zn

quiz

vat – ww

pakken, nemen, vatten, snappen/begrijpen; (vaak met aan) aanraken;
iemand vir koffie vat – 'iemand mee (uit)nemen voor een kopje koffie'
Vgl. 'boekevat', 'kortvat', 'rondvat', 'saamvat', 'uitvat', 'vatterig'

vatlappie – zn

pannenlap

vatterig – bn

handtastelijk, plakkerig, te aanhalig

vee / veeg – ww

vegen
Vgl. 'uitvee'

veearts – zn

veearts, dierenarts
Opm.: overeenkomstig het Eng. vetenarian en vet kent het Afrikaans niet, zoals het Nl., een aparte benaming voor een dierenarts:
Ons het die hondjie opgetel en veearts toe geneem – 'We hebben het hondje opgepikt en naar de dierenarts gebracht'

veër – zn

bezem

veganies – bn

veganistisch

vel – zn

huid
Opm.: Het Afrikaanse woord 'huid' betekent in het Nl. alleen gevilde dierenhuid
Vgl. 'huid', ' kopvel' en ' velkleur'

veldfliek – zn

openluchtbioscoop
Vgl. 'inryteater'

veldpou – zn

Zie 'korhaan'

veldtog – zn

veldtocht; campagne
Ondersteun ons verkiesingsveldtog! – 'Steun onze verkiezingscampagne!'

velkleur – zn

huidskleur

vellie – zn

lederen of suède schoen
Vgl. 'velskoen'

velling – zn

velg

veloorplanting – zn

huidtransplantatie

velskoen – zn

lederen of suède schoen
Vgl. 'vellie'

vennoot – zn

vennoot, zakenpartner, partner
As jou eenmansmaatskappy groei is jy verplig om 'n swart vennoot te kry – 'Als jouw eenmansbedrijf groeit ben je verplicht een zwarte partner te vinden'
My vrou is meer as 'n besigheidsvennoot: sy is my lewensvennoot, my sielsmaat – 'Mijn vrouw is meer dan een zakenpartner: zij is mijn levenspartner, mijn zielsverwant'

vennootskap – zn

(zakelijk) partnerschap, partnerschapsovereenkomst
Ons universiteit het goeie vennootskappe met die plaaslike gemeenskappe gesluit – 'Onze universiteit heeft goede partnerschapsovereenkomsten met de plaatselijke gemeenschappen gesloten'

verband – zn

verband; (fin.) hypotheek
Sy het 'n verband op haar huis – 'Zij heeft een hypotheek op haar huis' Ek wil 'n verband registreer – 'Ik wil een hypotheek afsluiten'
Opm.: deze Zuid-Afrikaanse betekenis van 'verband' heeft een equivalent in het Zuid-Afrikaans Engelse 'bond', dat ook 'hypotheek' betekent. Elders in de wereld zegt men in het Engels mortgage. Dit bond en 'verband' zijn typisch Zuid-Afrikaans.

verbandkoers – zn

(fin.) hypotheekrente

verbandlening – zn

(fin.) hypothecaire lening

verbind – ww

verbinden; zich inzetten
Ons is verbind tot die skepping van 'n veilige gemeenskap – 'Wij zetten ons ervoor in om een veilige gemeenschap te creëren'
Opm.: de tweede betekenis, 'zich inzetten', is wsch. een leenvertaling van Eng. to be committed, 'toegewijd zijn, geëngageerd zijn, zich inzetten'.

verbleik – ww

(onoverg.) verfletsen, flets worden, van kleur veranderen, kleur verliezen; flets geworden, kleur verloren
Vgl. overg. 'bleik'

verbleiking – zn

verkleuring

verbleikblom – zn

struik met bloemen die geleidelijk aan van blauw tot wit verkleuren: in het Engels yesterday, today, and tomorrow plant genoemd (Brunfelsia pauciflora)

verbruiker – zn

consument

verbruikers- – woordd.

consumenten-
verbruikersregte – 'consumentenrechten'
verbruikersvriendelik – 'consumentvriendelijk '
verbruikerswenke – 'consumententips'

verbypad – zn

snelweg om een stad

verbysteek – zn

passeren, inhalen (in het verkeer)
Opm.: op tweebaanswegen ziet men op verkeersborden staan:
Hou links, steek regs verby / Keep left, pass right

vereers, vir eers – bw

vooralsnog

vererg, verêre (jou vererg, verêre) – ww

zich ergeren

verfoes – ww

verpesten, bederven

vergasser – zn

carburateur

vergek: vergek hou – uitdr.

voor de gek houden

vergewensgesind – bn

vergevingsgezind

vergunning – zn

toestemming
Opm.: het Nl. woord 'vergunning' is in het Afr. lisensie (of permit'). Afr. vergunning moet opgevat worden als 'dat wat iemand vergund wordt'; dus een gebaar van toestemming of toekenning.

Hierdie foto word met die vergunning van Die Volksblad geplaas – 'Deze foto wordt met toestemming van Die Volksblad geplaatst'

Vgl. 'lisensie', 'permit'

verhoog – zn

toneel, podium, bühne
Vgl. 'toneel'

verhoogvrees, plankevrees – zn

plankenkoorts

verhouding – zn

verhouding; relatie
Ons gemeenskap bou verhoudinge met owerhede – 'Onze gemeenschap bouwt relaties met plaatselijke overheden op'

verkeersirkel – zn

rotonde
(< Eng. traffic circle)

verkeerskonstabel – zn

verkeersagent

verkeerswisselaar – zn

knooppunt

verkies – ww

prefereren, liever hebben

verklaring – zn

aangifte doen bij de politie

verkleurmannetjie – zn

kameleon (Chamaeleontidae)
Vgl. 'trapsoetjies', 'trapsuutjies'

verknorsing – zn

moeilijkheid

verkoeler – zn

radiateur

verkoopsbestuurder – zn

salesmanager

verkoopsdame – zn

verkoopster

verkwalik – ww

iem. iets kwalijk nemen, de schuld geven
Vgl. 'blameer'

verkyker – zn

verrekijker (het Afrikaans kent dus niet dat nep-Zuid-Afrikaanse woord loerpypie!)

verlaas bw

voor het laatst

verlangs – bn, bw

ver (inz. verre familie); via-via
Als bijv. nw.: Paul Kruger is verlangse familie van my
Als bijw.: Verlangs het ek hierdie nuus gehoor

verlede – bn

verleden, vorig
Verlede week het hy tot daardie gevolgtrekking gekom – 'Vorige week kwam hij tot die conclusie'

Vgl. 'laas'

verleë – bn

gegêneerd, in verlegenheid gebracht
Vgl. 'skaam'

verloop – bn

verlopen; afvallig
Opm.: De tweede betekenis, 'afvallig', is waarschijnlijk een door fonetische overeenkomst gestimuleerde leenvertaling van Eng. lapsed

verloorder – zn

verliezer; loser

vermaaklikheid, vermaak – zn

amusement

vermaaklikheidswêreld, vermaakwêreld – zn

amusementswereld, wereld van het amusement

vermaan – ww

vermanend toespreken
'Moenie dit sê nie!', vermaan sy hom – '"Dat mag je niet zeggen!", sprak ze hem vermanend toe'

vermeer, vomeer – ww

braken
Vgl. 'opgooi', 'vomeer'

vermoë – zn

vermogen
dravermoë – draagvermogen

vermors – ww

verspillen
Vgl. 'gemors', 'mors'

verneuk – ww

(gemeenz.) bedriegen, verneuken

verniet – bn

gratis, vergeefs, tevergeefs
Dis verniet vir jou – 'Voor jou is het gratis'
Was al julle swaarkry dan verniet? Dit kon tog nie verniet gewees het nie! – 'Hebt gij zoveel tevergeefs geleden? Indien maar ook tevergeefs!' (Galaten 3:4)

veronderstel – ww

veronderstellen, aannemen, uitgaan van, waarschijnlijk achten; (als verl. deelw.) behoren, horen, zouden moeten, de bedoeling zijn
Opm.: het epistemische oorspr. Nl. verl. dw. veronderstel heeft wsch. onder invloed van Eng. to suppose ook een deontische betekenis gekregen. Er wordt immers met veronderstel niet meer het bestaan van iets beweerd, maar er wordt iets m.b.t. toestemming, verplichting of gedragsregels mee uitgedrukt:

Daar word veronderstel dat 'n land se ekonomie altyd moet groei – 'Er wordt verondersteld / van uitgegaan dat de economie van een land altijd moet groeien' (epistemisch: bewering)

Die trein het later aangekom as wat veronderstel was – 'De trein kwam later aan dan de bedoeling was' (deontisch: tijdsregel)

Kersfees is veronderstel om 'n tyd van vrede te wees – 'Kerstmis (be)hoort een tijd van vrede te zijn / Kerstmis zou een tijd van vrede moeten zijn' (deontisch: ethische regel)

Ons is veronderstel om goeie werke te verrig – 'Wij behoren goede werken te verrichten' (deontisch: gedragsregel)

Jy is nie eintlik veronderstel om jou hare in die kroeg te borsel nie – 'Eigenlijk hoor je niet je haar in het café te borstelen / eigenlijk is het niet netjes als je je haar in het café borstelt' (deontisch: gedragsregel)

Met die nuwe battery is die foon veronderstel om weer te werk – 'Met zijn nieuwe batterij zou de telefoon het weer moeten doen' (deontisch: hoopvolle verwachting)

Vgl. 'behoort'

verpes – ww

verachten
Ek verpes leuenaars – 'Ik veracht leugenaars'
Vgl. 'bederf', 'boelie', 'lol', 'neul', 'pla', 'skoor', 'terg'

verrinneweer – ww

verwoesten
Vgl. 'rinneweer'

vers – zn

vaars
Vgl. 'vars'

verseël – ww

verzegelen; afsluiten, dichten, afdichten
Die lasplek word met kunshars goed verseël – 'De lasplek wordt goed afgedicht met kunsthars'
Voor de tweede betekenis 'afsluiten, dichten, afdichten' vgl. Eng. to seal

verseg – ww

pertinent weigeren

versiersuiker – zn

poedersuiker

verskaffer – zn

leverancier, verschaffer; provider, aanbieder, dienstverlener
Die kleinhandelaar vorm die skakel tussen die verskaffer en die verbruiker – 'De kleinhandelaar vormt de schakel tussen de leverancier en de consument'

Vgl. 'internetverskaffer', 'selfoondiensverskaffer', 'verbruiker'

verskoning; verskoon – zn, ww

excuses; iem. excuseren
Opm.: In het Afrikaans hoort men veel eerder verskoning en verskoon my asseblief dan verontskuldiging en verontskuldig my asseblief. Woorden als ekskuus en skuus zijn eerder tussenwerpsels dan verzoeken en hebben de betekenis van het "Nederlandse" 'sorry' (zie ald.).

Vgl. 'ekskuus', 'skuus'

verslag – zn

verslag; rapport
Die kommissie het gister sy verslag gepubliseer – 'De commissie heeft gisteren haar rapport uitgebracht'

verslankingskuur – zn

vermageringskuur

versmaai – ww

verwerpen, versmaden, minachten, geringschatten
Opm.: in tegenstelling tot in het hedendaagse Nl. wordt versmaai ook gebruikt in gevallen waarbij men naar niet naar consumptieve zaken verwijst. Men kan zelfs personen versmaai.

verspot – bn

gek, belachelijk, lichtzinnig, melig
Vgl. 'mallerig', 'mal', 'katools'

verspreiding – zn

verspreiding, distributie
Die verspreidingsnetwerke in Afrika is verbeter – 'De distributienetwerken in Afrika zijn verbeterd'

versorger – zn

verzorger, zorger
informele versorger – 'mantelzorger'

verstaan – ww

verstaan; begrijpen

versteek – ww

verbergen, verstoppen
Opm.: dit woord wordt, met 'wegsteek', gebruikt waar men in het Nl. gewoonlijk 'verstoppen' zou zeggen:
Hy het 'n mes in een van sy tasse versteek, maar die doeane het dit nie opgemerk nie – 'Hij had een mes in een van zijn koffers verstopt, maar de douane had het niet opgemerkt'
Die huis is versteek agter digte struike en bome – 'Het huis zit verstopt/verborgen achter dichte struiken en bomen'
Vgl. 'wegsteek', 'wegkruipertjie', 'verstop'

verstek – bn, (in samenst.) zn

standaard-
Opm.: als bijv. nw. wordt verstek losgeschreven en in samenst. wordt het als zelfst. nw. aaneengeschreven:
(als bijv. nw.) As jy geen keuse maak nie, sal dit die verstek opsie wees – 'Als je geen keuze maakt, dan zal dit de standaardoptie zijn'
(als zelfst. nw. in samenst.) Volg hierdie stappe om jou verstekinstellings te herstel – 'Volg de onderstaande stappen om de standaardinstellingen te herstellen'
Vgl. Eng. default

versteuring – zn

verstoring; stoornis
posttraumatiese stresversteuring – 'posttraumatische stressstoornis'
bipolêre versteuring – 'bipolaire stoornis'

verstop – ww

dichtstoppen, dichtslibben, dichtgeraken, verstoppen
Opm.: Dit woord wordt uitsluitend in de zin van 'de doorgang verstoppen' gebruikt, en heeft dus niets met de Nl. betekenis 'verbergen, wegsteken' te maken:
Die buis is verstop met dik olie
Almal se dreine sal verstop raak – 'Bij iedereen zullen de waterafvoerbuizen verstopt raken'
Vgl. 'versteek', 'wegsteek', 'wegkruipertjie'

vertikale blindings – zn

lamellen

vertoonkamer – zn

showroom

vervaardiger – zn

producent (ook van tv-programma's en films)

verversings – zn

versnaperingen, hapjes (bij bijeenkomsten, vergaderingen, evenementen)

vervies: jou vervies oor – ww

kwaad worden over, zich enorm ergeren aan
Vgl. 'vererg'

vervlaks! – tw

verdorie!, vervloekt!

verwerking – zn

arrangement (muz.)

verwysingsraamwerk – zn

referentiekader

vet – zn

vet

vet – bn

dik (van mensen)

vetkoek – zn

traditioneel gerecht van hompjes deeg uit tarwemeel, water, gist en zout, gefrituurd in olie en dikwijls doormidden gesneden en gevuld met kerriegehakt of iets anders hartigs.
Het is vrijwel hetzelfde als (hartige) oliebollen.
Vgl. 'koeksister'

vetterig – bn

vettig, vet (van haar)

vierrigtingstop – zn

kruising zonder voorrang

vierspoedratkas – zn

vier versnellingen hebbende versnellingsbak

vies – bn

kwaad
Vgl. 'vuil'

vieslik – bn

vies, vuil; afkeurenswaardig, walgelijk
Ek hou rêrig nie van vieslike grappe nie.
Dit is vieslik om iemand te ontslaan omdat hy vet is.

vigs – zn
(verworwe immuniteitsgebreksindroom)

aids
Vgl. 'MIV'

vingeralleen – bn

moederziel alleen

vingerete – zn

koud of warm buffet
Vgl. Eng. finger food

vingerpol – zn

medusawolfsmelk, kwallenhoofd, medusa's haar – wolfsmelk uit de West-Kaapprovincie (Euphorbia caput-medusae

vingerskorsie – zn

courgette – ook murgpampoentjie genoemd
Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma', 'waatlemoen'

vingersuring – zn

soort klaverzuring (Oxalis polyphylla)

vinkel – zn

venkel (Foeniculum vulgare)

vinnig – bn

snel

vir – vz

voor; tegen, naar, om, aan, 'voorwerpswoord'
Opm.: vir wordt veel meer gebruikt dan het Nl. 'voor', omdat het meer betekenissen heeft. Hier komt de verklaring:
voor: Hierdie koppie koffie is vir oupa – 'Dit kopje koffie is voor opa'
tegen: Moenie vir my lieg nie – 'Je moet niet tegen mij liegen'
tegen: Jy kan dit maar vir my sê, hoor – 'Tegen mij kun je het zeggen, hoor'
naar: Ek geniet dit so om vir jou te kyk – 'Ik geniet er zo van om naar jou te kijken'
Nou moet jy mooi vir my luister, boetie! – 'Luister jij eens goed naar mij, jochie!'
om: Lekker lag ek nou vir jou aksent – 'Ik moet zo om jouw accent lachen'
aan: Gee dit asseblief vir my, en nie vir hom nie – 'Geef het alsjeblieft aan mij, en niet aan hem' (bij benadrukking van de meewerkende voorwerpen)
aan: Ek het dit mos vir hom gesê – 'Ik had het nog zo aan hem gezegd'
niet altijd vertaalbaar, bij meewerkend voorwerp: Gee gou-gou vir my die biltongmessie – 'Geef me 's even het biltongmesje'
naar: Ek kyk vir jou – 'Ik kijk naar jou'
niet altijd vertaalbaar, bij meewerkend voorwerp: Ek het vir hulle gevra of ons skoon komberse kan kry – 'Ik heb (aan hen) hun gevraagd of we schone dekens kunnen krijgen'
niet vertaalbaar, bij lijdend voorwerp: Ken jy vir Christo? – 'Ken jij Christo?'
niet vertaalbaar, bij lijdend voorwerp: Moenie vir my slaan nie, dit was nie ek nie – 'Je moet mij niet slaan, ik was het niet'
Glo vir my, ek het swaargekry – 'Geloof me, ik heb het zwaar gehad.'

Deze laatste, in het Nl. onvertaalbare betekenis vindt zijn oorsprong wsch. in het Maleis-Portugees uit de begindagen van het Kaaps-Hollands, dat later tot het Afrikaans zou uitgroeien.
Voor de leerder van het Afrikaans is het handig te weten dat je de onvertaalbare vir bij een lijdend voorwerp meer moet invoegen, naar mate er meer sprake is van een lijdend voorwerp. Bijvoorbeeld: Ken jy vir Mandela? kun je vertalen met: 'Ken je Mandela persoonlijk?', terwijl Ken jy Mandela? eerder op te vatten is als: 'Ben je bekend met Mandela?'

In het Roemeens vindt men een soortgelijk syntactisch gebruik van een voorzetsel dat zijn eigen betekenis verliest omdat het gebruikt wordt voor het versterken van een persoon als lijdend voorwerp. Om een persoon in de accusatief te benadrukken, plaatst men er pe (dit betekent eigenlijk 'op') voor: David l-a ucis pe Goliat – 'David heeft Goliath gedood' Dit is vergelijkbaar met de Afrikaanse zin David het vir Goliat doodgemaak

visenteer – ww

fouilleren

vlag – vlae – zn

vlag – vlaggen
Opm.: de Afrikaanse meervoudsvorm met de lange 'a' komt overeen met de Hollandse meervoudsvorm 'vlagen')

vlak – zn.

vlak; peil, niveau, mate, gebied; (bij uitbr.) gewenst peil, juist niveau, juiste mate
Opm.: de tweede en derde betekenissen, 'peil, niveau, mate, gebied' en 'gewenst peil, juist niveau, juiste mate', wijken af van het Nl. en duiden wsch. op leenvertalingen van Eng. level:

'n Meetkundige vlak is 'n plat, oneindige vlak, met 'n oneindige oppervlakte – 'Een meetkundig vlak is een plat, oneindig vlak met een oneindige oppervlakte'
Die Kougadam se vlak daal onrusbarend – 'Het peil van het Kouga-stuwmeer daalt onrustbarend'
Hierdie vlak is moeilik omdat leerders gevra word om alle Duitse naamvalle korrek te gebruik – 'Dit niveau is moeilijk omdat leerlingen gevraagd wordt alle Duitse naamvallen correct te gebruiken'
Ek het 'n gebrek aan kennis op die vlak van ekonomie – 'Ik heb een gebrek aan kennis op het gebied van economie'
Ons benodig vlakke van ekonomiese groei wat tot ’n daling in werkloosheid kan lei – 'We hebben de (juiste) mate van economische groei nodig die tot een daling in werkloosheid kan leiden'

vlakvark – zn

wrattenzwijn (inheemse, grofgebouwde zwijnachtige met slagtanden en met wratachtige uitsteeksels aan schedel: Phacochoerus aethiopicus)
Vgl. 'bosvark'

vlees – zn.

vlees (verh., overdr.)
Opm.: met vlees verwijst men naar menselijk vlees of meestal, overdrachtelijk, naar de vleselijke mens of de mensheid. Bijvoorbeeld:
Ons stryd is nie teen vlees en bloed nie, maar teen elke mag en gesag, teen elke gees wat heers oor hierdie sondige wêreld, teen elke bose gees in die lug – 'Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht' (Efeziërs 6:12)
Hierdie astrante kind is my doring in die vlees. – 'Dit brutale kind is mij een doorn in het vlees (oog)'
Vgl. 'vleis'

vlei – zn

ondiep meer dat al of niet droog komt te staan; moerassig gebied waar ooit een ondiep meer was (< Nl. vallei)
Vgl. New Yorks Leegduits Vlei, Vly en Fly in Nl. plaatsnamen in New York, dat in het Europees Nl. 'moeras', 'kreek' betekent

vleis – zn

vlees
Opm.: met vleis verwijst men naar vlees als consumptiewaar. Het Afrikaans kent echter ook het aan het Standaardnederl. ontleende vlees, dat meestal in overdrachtelijke of verheven zin gebruikt wordt (zie ald.)

vlerk – zn

vleugel (v. vliegend wezen of voorwerp), wiek
Vgl. 'vleuel'

vlermuis – zn

vleermuis (Chiroptera)

vleuel – zn

vleugel (zijdeel v. gebouw, factie binnen groepering)
Vgl. 'vlerk'

vliegies – zn

kleine vliegjes

vliegtuig ry – ww

in het vliegtuig zitten (vliegen)

vloed zn

overstroming
Verlede jaar se vloede het 254 lewens geëis
Opm.: op het eerste gezicht lijkt dit gebruik van vloed op een letterlijke vertaling uit het Engels. Echter, in het Nl. kennen we dit ook. Men denke aan de Sint-Elisabethsvloed in 1421.
De Afr. meervoudsvorm vloede, zoals in het voorbeeld aangegeven, zou daarentegen wel kunnen duiden op een Engelse invloed (< floods).

vloer – zn

verdieping, vloer

vloerlap – zn

dweil

vlot – bw

vloeiend
Op die plaas in Utrecht het ek vlot Zoeloe en 'n bietjie Fanagalo leer praat – 'Op de boerderij in Utrecht heb ik vloeiend Zoeloe en een beetje Fanagalo leren praten'

vlugvoos – bn

een jetlag hebbend
Vgl. 'voos', 'vlugvoosheid', 'vuisvoos'

vlugvoosheid – zn

jetlag
Vgl. 'voos', 'vlugvoos', 'vuisvoos'

voël – zn

vogel (ook mann. geslachtsorgaan)

voëlblom, kraanvoëlblom – zn

paradijsvogelbloem (Strelitzia reginae)

voertsek! – tw

ga weg! (< 'voort zeg ik')
Ook tsek!, voetsek!
Vgl. 'fokof', 'tsek'

voet: jou voet!, se voet! – tw

ben je gek/mal!, wat nou ...!, mooi niet!
Hoe noem jy Pretoria? Tshwane? Tshwane se voet! – 'Hoe noem jij Pretoria? Tshwane? Wat nou Tshwane!'
Vakansie? Jou voet! – 'Vakantie? Mooi niet!' / 'Vakantie? Ben je gek!'

voetangel – zn

laagblijvende, pollen vormende, zeer stekelige wolfsmelksoort met wit melksap uit de Oost-Kaap: ook tepelnoors genaamd (Euphorbia mammillaris)
Vgl. 'knuppelnoors', 'soetnoors', 'suurnoors', 'tepelnoors'

voetjie-voetjie – bw

voetje voor voetje, stapje voor stapje

voetjie-voetjie speel – ww

voetje vrijen (onder de tafel)

voetoorgang – zn

zebrapad

voetslaanpad – zn

wandelroute

voggies – zn

(gemeenz.) borrel, neut, drankje
Vgl. 'dop', 'regmakertjie' en 'sopie'
Dit woord is een typisch voorbeeld van een eufemistisch gebruik van een woord voor iets dat als ongezond gezien wordt. Het gaat dan ook meestal om sterke, gedistilleerde drank. 'Vochtjes' zou de betekenis van dit wat omslachtige, ondeugende woord zijn. Taboewoordvorming heeft hier z'n werk gedaan.

volgehoue – bw

blijvend, aanhoudend, voortdurend
Een gevolg van volgehoue werkloosheid is armoede = 'Één gevolg van aanhoudende werkloosheid is armoede'
Vgl. 'volhoubaar', 'volhoubaarheid'

volhoubaar – bw

duurzaam, verantwoord
Vgl. 'volhoubaarheid', 'volgehoue'

volhoubaarheid – zn

duurzaamheid
Vgl. 'volhoubaar', 'volgehoue'

volk – zn

volk; (rac.) neerhalende benaming voor niet-blanke arbeiders op boerderij; neerhalende benaming voor Bruinmense (Kleurlingen)
Opm.: de woorden volk of volkies, als specifieke manier om ermee naar Bruinmense en andere niet-blanken op de boerderij mee te verwijzen, wordt thans als kwetsend en racistisch beschouwd.
Vgl. 'bitterbek', ' ghoffel', 'hotnot', 'houtkop', 'kaffer', 'meid'

Volksraad – zn

parlement van verschillende voormalige Zuid-Afrikaanse Boerenrepublieken
Men had de Volksraad van de Zuid-Afrikaansche Republiek, Volksraad van de Oranje-Vrystaat, Volksraad van de Unie van Zuid-Afrika, enz.

volksplanting – zn

bevolking door kolonisatie

volskaals – bn

totaal, volledig, levensgroot
Die Amerikaanse president dreig met 'n volskaalse oorlog teen Rusland – 'De Amerikaanse president dreigt met een totale oorlog tegen Rusland'
Vgl. 'grootskaals'

volskaal(s) – bw

in zijn geheel, volledig
Vgl. 'grootskaals'

volstruis – zn

struisvogel
(ouder Nl. vogelstruys > Kaaps-Hollands voëlstruis* > modern Afrikaans volstruis)

voltyds – bn, bw

full-time

volvloermatte – zn

vaste vloerbedekking

vomeer, vermeer – ww

braken
Vgl. 'opgooi', 'vomeer'

vonkelwyn – zn

mousserende wijn, zoals champagne, op de Méthode Champenoise gebrouwen

vonkprop – zn

bougie
Vgl. Eng. spark plug

voor – zn

sloot

voor – bw

voor, vóór
Opm.: voor is het tegenovergestelde van na en agter. Het Nl. woord voor wordt, in andere betekenissen, meestal vertaald met vir (zie ald.).

vooraf – bw

vooraf, van tevoren
Hy wil altyd hê dat ons alles noukeurig vooraf bepaal en beplan – 'Hij wil altijd dat wij alles van tevoren nauwkeurig bepalen en plannen'

voorkeer – ww

tegenhouden

voorkom – ww
(klemtoon op voor-)

overkomen, lijken, de indruk wekken
Opm.: aangezien het Afrikaanse werkwoord lyk o.i.v. Eng. to look de betekenissen van het Nl. 'eruitzien', 'lijken op' heeft aangenomen, heeft voorkom de betekenis die wij aan Ned. 'lijken' toekennen.
Sy opmerkings kom ondeurdag voor, maar hulle is nie – 'Zijn opmerkingen komen ondoordacht over / lijken ondoordacht, maar zijn het niet'

voorkoms – zn

uiterlijk

voorskrif – zn

(dokters)recept; (in samenst.) op sterkte: voorskrifsonbril – 'zonnebril op sterkte', voorskrifbril – 'bril op sterkte'

voorskoot – zn

schort

voorstad – zn

buitenwijk

voorste – bn

vooraanstaande, beste
Kader Asmal was een van die ANC se voorste intellektuele reuse – 'Kader Asmal was een van de vooraanstaande intellectuele reuzen van het ANC'

voorstedelike trein – zn

trein naar de buitenwijken

voort; voort- – woordd.

verder, voort; voort-, verder- door-

Opm.: in het Afrikaans wordt dit woord(deel) vaker gebruikt en de betekenis is er breder dan in het Nl.. Dit komt doordat het Afrikaanse verder eerder 'daarnaast' en 'overigens' betekent, en de vergrotende trap van 'ver' is. Gebruik voort- ook in samenst. waar wij 'verder-' of 'door-' zouden gebruiken: Doen so voort! – 'Ga zo verder!' (compliment)
Ek gaan voort met my werk – 'Ik ga door met mijn werk'
Die finansiële verknorsing duur voort – 'De financiële problemen duren voort'
Vgl. 'vort'

vooruitskatting – zn

prognose

voos – bn

zacht, zonder sap (van vruchten); slap, futloos
Vgl. 'vlugvoos', 'vlugvoosheid', 'vuisvoos'

vorentoe – bw

vooruit, naar voren, goede vorderingen makend; in de toekomst

vorm (mv. vorms) – zn

vorm; formulier

vort – bn

ervandoor; vort wees met – 'ervandoor zijn met'
Nou is daai dief vort met my motor! – 'Nu is die dief ervandoor met mijn auto!'
En dan is dit weer vort – En dan moeten we er weer vandoor.
In Augustus is ek vort Port Elizabeth toe – 'In augustus ben ik weg, naar Port Elizabeth'

Vgl. 'voort', 'waai'

vraat – zn

veelvraat (roofdiersoort); veelvraat (gulzigaard)

vreet – ww

eten (dieren)

Opm.: in het Afrikaans maakt men onderscheid tussen eet, wat door mensen gebeurt, en vreet, wat door dieren gebeurt. Hetzelfde geldt voor doodgaan of sterf vs. vrek (zie 'vrek')
Overigens kan vreet ook in neerhalende zin of in grof taalgebruik toegepast worden op mensen.

vrek – ww

doodgaan (van dieren en planten)

Opm.: in het Afrikaans maakt men onderscheid tussen doodgaan of sterf, wat hoofdzakelijk door mensen gebeurt, en vrek, wat door dieren en planten gebeurt. Ong. hetzelfde geldt voor eet vs. vreet (zie 'vreet')
Overigens kan vrek ook in neerhalende zin of in grof taalgebruik toegepast worden op mensen.

Hoewel vrek afgeleid is van Nl. 'verrekken', moet de verledentijdsvorm met ge- gevormd worden:
Ek het bankrot gegaan nadat meeste van my vee en gewasse gevrek het – 'Ik ging failliet nadat het meeste van mijn vee en gewassen was doodgegaan'

Verder:
Ek vrek van die honger, man! – 'Ik verrek van de honger, man!'

Vgl. voor vervoeging het ww 'glo'

vrek – bw

verrek(te)
Dis vrek koud in Sutherland, vandag – 'Het is verrek(te) koud in Sutherland, vandaag'

vrekte – zn

sterfte (onder dieren)
Daar is vrekte onder my beeste

vries – bn

vriezen
Vgl. 'ys'

vroeër – bw

vroeger; eerder
Opm.: waar het Nl. 'eerder' correct is, kent het Afrikaans – mogelijk onder invloed van Eng. earlier – het woord 'vroeër':
Ons het vroeër berig dat hy in hegtenis geneem is – 'Eerder berichtten wij dat hij in hechtenis genomen was'
Die brand wat daar vroeër vandag gewoed het, is nou onder beheer – 'De brand die daar eerder vandaag woedde, is nu onder controle'
Vgl. 'liewer(s)', 'vantevore', 'vooraf'

vroetel – ww

wroeten

vroetelbord – zn

activiteitenbord (voor baby's)

vrot – bn

(ver)rot; slecht

vroteier – zn

(kinderspel) zakdoekje leggen, zakdoek leggen

vrotsig – bn

nutteloos, onbekwaam ('n vrotsige kêrel)

vrug – zn

vrucht

vrugreg – zn

vruchtgebruik (usufructus)

vrugte – zn

fruit, vruchten
B.v.:
vrugtemandjie – 'fruitmand'
vrugtebak – 'fruitschaal'

vrugteboord – zn

boomgaard
Vgl. 'boord'

vrugtekelkie – zn

fruitcocktail

vry – ww

iem. het hof maken, flirten
Opm.: ook in het Nl. betekende 'vrijen' – evenals nu in het Afrikaans – 'iemand het hof maken'. Op een gegeven moment werd 'vrijen' eufemistisch aangewend in de betekenis van 'geslachtsgemeenschap hebben'. Nu is 'vrijen' een gewoon synoniem daarvoor geworden en leeft de oude betekenis vooral voort in het zelfst. nw. 'vrijer', dat 'gegadigde' of zelfs, scherts., 'geliefde' betekent.

Waarskuwing vir Afrikaanssprekendes: in Nl. beteken 'vrijen' deesdae geslagsgemeenskap hê. Indien jy die Afr. betekenis van om te vry wil benader, sê liewers 'iemand het hof maken' of 'flirten'.

vryf, vrywe – ww

aaien, wrijven
Opm.: het Afrikaans kent ook het werkwoord aai, maar is tegenwoordig weinig gebruikelijk. Daarnaast betekent het iets anders, namelijk 'zachtjes strelen'. Aaien, wat minder zachtjes maar toch liefkozend is, moet derhalve vertaald worden met vryf.
Hy vryf sy meisie se blonde koppie.
Sy het die straathond gevryf waarna sy stert entoesiasties begin kwispel. Ai, die arme ding.

vrykamer – zn

logeerkamer

vryskutjoernalis – zn

freelance-journalist

vryspring – ww

ontkomen aan

vuil – bn

vies, vuil
Vgl. 'vies'

vuilgoed – zn

de vuile was

vuilis – zn

vullis, schorem, uitschot, persoon / personen van laag allooi
Wat in het Nl. vuilnis is, d.w.z. 'afval', is vullis in het Afrikaans (zie ald.).
Vgl. 'vullis' en 'afval'.

vuilspel – zn

valsspelen
Vgl. Eng. foul play

vuisvoos – bn

moegestreden, murw (van het proberen, protesteren)
Ek is vuisvoos van al die politieke speletjies – 'Ik ben moegestreden van al die politieke spelletjes'
Vgl. 'vlugvoos', 'vlugvoosheid', 'voos'

vul – zn

veulen

vullis – zn

afval, vuilnis
Wat in het Nl. vullis is, d.w.z. 'schorem', 'uitschot', 'persoon van laag allooi', is vuilis in het Afrikaans (zie ald.). Verder is afval in het Afrikaans een gerecht van orgaanvlees (zie ald.).
Vgl. 'vuilis' en 'afval'.

vulsel – zn

vulling

vulstasie, petrolstasie – zn

tankstation
Vgl. Eng. filling station

vurk – zn

vork

vuurhoutjie – zn

lucifer

vuuryster – zn

pook

vyg, vy (mv. vye) – zn

vijg (mv. vijgen); verzamelnaam voor inheemse vetplanten van de ijskruidfamilie Aizoaceae (onderfamilie Mesembryanthemoideae)
Opm.: vyg verwijst naar de vrucht van de gewone, bekende, eetbare vijg (Ficus). Vygie en vy, daarentegen, verwijzen naar vetplanten met fijne straalbloemen. Denk bijvoorbeeld aan de hottentotvijg – hotnotsvy of suurvy (Carpobrotus edulis) en het Tankwavygie (Tanquana prismatica).

W

 

wa – zn

wagen

waai – ww

waaien; zwaaien (met hand)
Vgl. 'skommel', 'swaai'
waai: gaan waai – ww weggaan, vertrekken
Ek gaan nou waai! – 'Ik ga nu weg!'
Vgl. 'vort'

waaier – zn

ventilator

waak – zn

weeralarm
Die Suid-Afrikaanse weerdiens het 'n waak uitgereik vir moontlike hewige donderbuie oor Port Elizabeth – 'De Zuid-Afrikaanse weerdienst heeft een weeralarm afgegeven voor hevige onweersbuien boven Port Elizabeth'

waakeenheid – zn

intensive care
Ook 'hoësorgeenheid' (zie ald.)

waar – vw

waar; terwijl
Opm.: de tweede betekenis, 'terwijl', wordt duidelijk gemaakt in onderstaand voorbeeld:
Die regering hou die grense oop, waar 67% van die mense nie meer immigrasie wil hê nie – 'De regering houdt de grenzen open, terwijl 67% van de mensen geen immigratie meer willen'

waarborg – zn

garantie, (fin.) borgstelling

waatlemoen – zn

watermeloen (Citrullus lanatus)

Vgl. 'botterskorsie', 'kafferwaatlemoen', 'makataan', 'maranka', 'murgpampoentjie', 'pampoen', 'skorsie', 'spanspek', 'tsamma'

waboom – zn

grote, boomachtige protea (Protea nitida)

waffers: nie waffers nie – bn

niet erg mooi

wag-'n-bietjiebos – zn

boom met haakvormige doornen (als men erlangs loopt, blijft men haken; a.h.w. 'wachten' – Ziziphus mucronata)

walgooi: teen iets walgooi – uitdr.

iets proberen tegen te houden

wapenlisensie – zn

vuurwapenvergunning

warmerig – bn

nogal warm

warmfles – zn

thermosfles
Vgl. 'bottel', 'fles'

wasgoeddraad – zn

waslijn

wasgoedpennetjie – zn

wasknijper

waterblommetjie – zn

Kaapse waterlelie, wateraar (Aponogeton distachyos)
Dit eetbare plantje drijft op het water en draagt mooie, witte aartjes als bloeiwijze

waterblommetjiebredie – zn

traditionele stoofpot bereid uit de Kaapse waterlelie (Aponogeton distachyos) en, voor de zure smaak, met klawersuring (Nl. knikkende klaverzuring: Oxalis pes-caprae) eraan toegevoegd

waterhoender – zn

waterhoen (Gallinula spp.)
Opm.: in Zuid-Afrika kent men het goughwaterhoender (Gallinula comeri), het grootwaterhoender (Gallinula chloropus – ook bekend in Nederland en Vlaanderen) en het kleinwaterhoender (Gallinula angulata).

waterkers – zn

tuinkers (Lepidium sativum) (ook 'tuinkers')
Vgl. 'bronkors'

watse – vr. vnw.

wat voor
Hy's weer laat – ek wonder met watse smoesie hy vorendag gaan kom – 'Hij is weer te laat – ik vraag me af met wat voor smoesje hij zal komen aanzetten'

watsegoed – zn

dinges (gezegd als een woord of naam iem. ontschoten is)

watsegoedsegeid – zn

dinges (gezegd als een woord of naam iem. ontschoten is)

watsenaam – zn

hoe-heet-ie-ook-alweer, dinges (gezegd als iemands naam iem. ontschoten is)

watter – vr. vnw.

welke; (uitroep) wat een...!
Watter een is myne? – 'Welke is van mij?'
Watter twak was dit nie! – 'Wat een onzin was dat, zeg!'

watwonders – bn

buitengewoon
'n watwonderse kêrel

wawielore – zn

flaporen
'wawiel' – wagenwiel

webmeester – zn

webmaster, websitebeheerder

webblad – zn

webpagina

webtuiste – zn

website, webstek

webwerf – zn

website, webstek

weduwee – zn

weduwe

weeksdag – zn

doordeweekse dag, werkdag
Vgl. Eng. week day

weens – vz

wegens

weereens – bw

alweer
Vgl. Eng. once again

weergawe – zn

versie
Ek wil graag jou weergawe van hierdie gebeure hoor – 'Ik wil graag jou versie van deze gebeurtenis horen'

wegkruipertjie speel – ww

verstoppertje spelen
Vgl. 'versteek', 'wegsteek', 'verstop'

wegneemetes – zn

take-away-dinner, eten om mee te nemen

wegraping – zn

opname van de gemeente
Hoofdz. prot.-chr. eschatologische misvatting volgens welke Christus, voorafgaand aan de plagen van het einde der wereld, gelovigen plotseling aan de wereld zal ontrukken.
Opm.: het woord wegraping is wsch. een leenvertaling uit het Engels, gestimuleerd door het er fonetisch enigszins op gelijkende, doch onverwante, Eng. rapture, 'opname van de gemeente'.

wegrokkel – ww

iem. met vleierij weg- of aanlokken (ook: afrokkel)

wegskram – ww

terugdeinzen
vir iets wegskram – 'voor iets terugdeinzen'

wegsteek – ww

verbergen, wegsteken, verstoppen
Opm.: Nl. 'verstoppen' heeft een betekenis die afwijkt van Afr. 'verstoppen' (zie ald.).
Vgl. 'versteek', 'verstop', 'wegkruipertjie'

welsand, willesand – zn

drijfzand

welsynstaat – zn

welvaartsstaat, (in be­per­ken­de be­te­ke­nis) verzorgingsstaat

wen – ww

winnen (spel), verslaan

wendyhuis – zn

houten (tuin)huisje, ook wel gebruikt om aan bedienden of arme mensen onderdak te kunnen bieden
Nadat my broer sy werk verloor het, moes hy en sy gesin in die wendyhuis in ons agterplaas kom bly – 'Nadat mijn broer zijn baan was kwijtgeraakt, moesten hij en zijn gezin in het tuinhuis in onze achtertuin komen wonen'

Opm.: vernoemd naar het kleine houten huisje waarin Wendy Darling in het verhaal Peter Pan kon aansterken: oorspronkelijk, en nog steeds in het Verenigd Koninkrijk, verwijst Wendy house dan ook naar een speelhuisje voor kinderen.
Vgl. 'oumawoonstel'

wenk – zn

aanwijzing, tip
Vgl. 'wink'

wentelbaan – zn

baan (v. hemellichaam)

wêreld – zn

wereld

wêreld: my wêreld! – tw

uitroep van verbazing
Vgl. 'mensig'

wêreldklas – zn

wereldformaat
Opm.: in samenst. staat wêreldklas- gelijk aan de kwalificatie 'van wereldformaat':
Ons gaan wêreldklasonderrig lewer – 'Wij gaan onderwijs van wereldformaat leveren'

werf – zn

erf; werkplaats, bouwplaats ("bouwwerf")

werk – zn

werk

werk / werke – zn

werk; baan / banen
Ek het geen werk nie – 'Ik heb geen baan / werk'.
Opm.: werk, in de zin van 'baan', is in het Afrikaans een telbaar zelfst. nw. Dus: Ek soek 'n werk – 'Ik zoek een baan'

werskaf – ww

druk bezig zijn
Ek het die hele dag in die kombuis gewerskaf – 'Ik ben de hele dag druk in de keuken bezig geweest'
Ons woel en werskaf so om voor sewe uur klaar te wees – 'Wij zijn zo druk in de weer omdat we vóór zeven uur klaar moeten zijn'

werklikheidsepie – zn

realitysoap

werklikheidsreeks – zn

realityserie
Boer soek 'n vrou is Suid-Afrika se gewildste werklikheidsreeks. – 'Boer soek 'n vrou is de populairste Zuid-Afrikaanse realityserie.'

werkskepping – zn

werkgelegenheid, creëren van werkgelegenheid, scheppen van banen

werksmag – zn

beroepsbevolking
Vgl. Eng. labour force

werksoeker – zn

werkzoekende

wetenskaplike – zn

wetenschapper

wewenaar – zn

weduwnaar

wie se – vr. vnw.

wiens, wier, van wie
Ek wonder wie se hoed is dit – 'Ik vraag me af wiens hoed dit is'
Wie se hoed is dié? – 'Van wie is die hoed?'
Die vrou wie se motor gesteel was – 'De vrouw wier auto gestolen werd'
Vgl. uitleg bij 'se'

wildebees – zn

gnoe

wildedagga – zn

in Zuid-Afrika groeiende, oranje bloeiende lipbloemige, ook duiwelstabak genoemd (Leonotis Leonurus)
Opm.: wildedagga is niet verwant aan dagga (de ons beruchte wietplanten van het geslacht Cannabis). Hij doet eerder aan een enorme dovenetel of salie denken, hij heeft mooie, oranje, buisvormige, viltige lipbloemen en wordt gebruikt als traditioneel medicijn tegen koorts, hoofdpijn, hoesten en dysenterie. Ook de eenjarige planten Leonotis ocymifolia en L. nepetifolia hebben een bedwelmende en geneeskrachtige werking, bijvoorbeeld bij diabetes type II, en ook zij worden dagga genoemd.
Vgl. 'dagga', 'klipdagga'

wildehond – zn

Afrikaanse wilde hond, hyenahond (Lycaon pictus)

wildemalva – zn

Zuid-Afrikaanse kaasjeskruidachtige met gele bloemen en op lindeloof gelijkende, fluweelachtige blaadjes (Abutilon sonneratianum)

wildepou – zn

zie 'korhaan'

wildsbok – zn

verzamelnaam voor in het wild aangetroffen kleine tot middelgrote herkauwende evenhoevigen, zoals gazelles, antilopen en hartebeesten (Bovidae)
Vgl. 'bok', 'takbok'

wildsplaas – zn

Afrikaans safaripark, vaak met hotelvoorzieningen, waar men georganiseerd op inheemse dieren kan jagen (Eng. game lodge)

wil-wil – ww

aarzelend willen
Die son wil-wil deurkom, maar die winter is nog nie verby nie

win – ww

(in)winnen, iets op iem. overwinnen

windswael – zn

gierzwaluw (fam. Apodidae)
Vgl. 'swael'

wingerd – zn

wijngaarde, druivenplant

wingerdstok – zn

wijnstok

wink – zn

wenk
Vgl. 'wenk'

wink – ww

wenken
Vgl. 'wenk'

winskopie – zn

koopje, aanbieding

wisselaar – zn

knooppunt (verkeer)
Vgl. Eng. interchange

witblits – zn

gedistilleerde (60%) Boeren-vruchtenschnapps uit de West-Kaapprovincie
Vgl. 'mampoer'

witgatboom – zn

boomsoort met gele onderkant (Boscia albitrunca)

Withuis (die Withuis) – zn

het Witte Huis

Wits – zn

Universiteit van die Witwatersrand

witseerkeel – zn

difterie

wittebrood – zn

huwelijksreis, wittebroodsweken
Ons was op wittebrood in Mauritius. Dit was heerlik. – 'Wij waren op huwelijksreis in Mauritius. Het was heerlijk.'

woef, woefie – zn

(gemeenz.) hond, hondje

woefkardoes – zn

doggie bag
Vgl. 'brakkiesbakkie'

woema – zn

kracht, pit, energie
Hy is 'n man vol woema – 'Hij is een man vol pit'
Watter bier wil jy hê? Die een met woema? Hy het 9 persent alkohol. – 'Welk bier wil jij? De ene met pit? Die heeft 9 procent alcohol.'
Vgl. 'gô'

wolf – zn

volksnaam voor bepaalde hyenasoorten (bruine hyena of strandwolf – Hyaena brunnea, en de gevlekte hyena of tierwolf – Crocuta crocuta)
Vgl. 'erdwolf', 'jakkals', 'strandwolf', 'tierwolf'

wonder – ww

zich afvragen
Ek wonder wat gaan aan – 'Ik vraag me af wat er aan de hand is'
Dit laat jou wonder wat daar bespreek is – 'Je gaat je afvragen wat er besproken is'

wonderlik – bn

fantastisch, geweldig
Vgl. qua betekenis en vorm Eng. wonderful

wonderpeper – zn

piment (specerij)

wonderpeperkorrel – zn

pimentkorrel

woonbuurt – zn

wijk, woonwijk

woonstel – zn

flat, appartement

woonstelblok – zn

flatgebouw

woonwa – zn

caravan
Vgl. 'karavaan'

woonwapark – zn

camping

woordverwerker – zn

tekstverwerker

worg – ww

wurgen / worgen

worrie – ww

(gemeenz.) zich zorgen maken
Moenie worrie nie! – 'Maak je (maar) geen zorgen!'
Opm.: dit woord is niet officieel en beperkt zich tot het informele taalgebruik. Zie voor correct taalgebruik bij 'bekommer'.

worries – zn

(gemeenz.) zorgen, problemen
Opm.: dit woord is niet officieel en beperkt zich tot het informele taalgebruik: gebruik 'kommer' (zie ald.)

wors – zn

worst; (afkort.) boerewors (zie ald.)

worsie – zn

worstje; Russiese worsie – soort braadworst (eig. kolbasa) bestaand uit grof gehakt varkensvlees met o.a. karwijzaad, uien, knofook, peper en peterselie
Vgl. 'kaasworsie'

worsrolletjie – zn

broodje worst (meestal boerewors)
Vgl. 'boerewors'
Vgl. Eng. sausage roll

wraggies – bw

heus, echt, waarachtig, warempel
Maar wraggies, my vriend, julle gaan swaarkry – 'Maar echt, mijn vriend, jullie gaan het zwaar krijgen'

wurm (mv. wurms) – zn

worm (mv. wormen)

wyfiekat – zn

poes, vrouwtjeskat

wyfieleeu – zn

leeuwin

wys – ww

laten zien, (ver)tonen
Ek sal jou 'n bietjie wys hoe om dit te doen – 'Ik zal je even laten zien hoe je het moet doen'
Ons nuwe televisiestasie sal net kinderprogramme wys – 'Onze nieuwe televisieomroep zal alleen maar kinderprogramma's vertonen'
Opm.: het heeft er alle schijn van dat wys semantisch gezien de eigenschappen van het Engelse werkwoord to show heeft aangenomen, en dat we dus met een anglicisme te maken hebben.

wyster, wyser – zn

wijzer (op een klok)

X

 

X-strale – zn

röntgenstralen

Y

 

ys – zn

ijs

ys – ww

bevriezen, huiveren, sidderen van angst

yskas – zn

koelkast

yslik – bn

enorm, vreselijk groot

yster – zn

ijzer; jou yster! – uitroep van bewondering voor iem.:'wat een kanjer ben je!', 'je bent geweldig!'
Vgl. 'doring'

Ystergarde – zn

IJzergarde
Paramilitaire tak van de Afrikaner Weerstandsbeweging (AWB). Naamgenoot van de IJzergarde (Garda de Fier) in het Roemenië van het interbellum
Vgl. 'Gryshemde', 'Ossewabrandwag'

ystervark – zn

stekelvarken (Hystrix africaeaustralis)

ystervarkpatat – zn

op heggerank gelijkende klimplant uit de komkommerfamilie (Kedrostis nana), komt voor in de bossen van de provincie Oost-Kaap, is tweehuizig, heeft groene bloemetjes, oranje, rozenbottelvormige bessen, vlezig gelobd blad, hechtranken en dikke wortelknol (caudex)
Vgl. 'dawidjieswortel', 'patat'

Z

 

zebrastrepe – zn

zebrapad

zirts – ww

onverwachts steken (zoals een insect doet)

zol – zn

joint, stickie (drugs) – zn
Fanie, ons moet gesels. Daai is nie die ruik van braaikruie nie. Ek kén die ruik van 'n zol. – 'Fanie, we moeten praten. Dat is niet de geur van barbecuekruiden. Ik kén de geur van een joint.'
Vgl. 'dagga', 'bomzol', 'boom' en 'skyf'




Voorschoten, Marcel Bas

Online gezet op maandag 4 november 2002 – uitgebreid op dinsdag 15 april 2025. vertaling, betekenis, vertaling, betekenis, vertaler, afrikaans, marcel bas



Tweeten
Twiet

  Naar boven  |  Marcel Bas, Voorschoten, Nederland   |  © Kopierecht M.R. Bas   |   Volg ons ook op Facebook   Stuur ons een bericht / Stuur ons    |  1999-2025