Die ban werd gebroken, toen hij tijdens Pasen 1534 de
stad uitreed om de belegering van de stad door de verdreven bisschop
eigenhandig te verbreken in de waan dat hij over profetische gaven
beschikte. Hij werd echter op smadelijke wijze gedood.
Na de dood van Matthijs nam Beukelsz het roer in handen
en verstrakte het regime over de stad.
De Sint Lambertuskerk met de kooien waarin de
lichamen van Beukelsz en zijn trawanten tentoongesteld
werden
| | Hij
nam de verdediging van de stad professioneel ter hand, maar hij dreef de
godsdienstwaan ten top en liet zich zelfs tot koning kronen. Toen Munster
in 1535 door verraad viel, werden hij en zijn handlangers gruwelijk
gestrafd door marteling tot de dood erop volgde. De levenloze lichamen
werden in kooien aan de Sint Lambertuskerk opgehangen.
De doperse activiteit in de Nederlanden
Munster was in de jaren 1533/1534 niet alleen een
toevluchtsoord van wederdopers uit alle windstreken, maar tevens het
hoofdkwartier van vele acties van wederdopers om elders besturen over te
nemen in navolging van de staatsgreep in Munster. In 1534 trachtten de
wederdopers in Amsterdam bijvoorbeeld het gemeentebestuur over te nemen
door het stadhuis bij verrassing te bezetten. Zij konden het echter
slechts één dag bezet houden.
De wederdopers waren echter het sterkst in het Noorden
van de Nederlanden, met name in Friesland, Groningen en het naburige
Oost-Friesland. Reeds in 1530 werd er in de gerechtsboeken melding gemaakt
van doperse activiteit in Friesland. In 1535 kwam Jan van Geel, afkomstig
uit Deventer, vanuit Munster naar Friesland om het doperse verzet aan te
voeren tegen de keiharde vervolging van de stadhouder Schenck van
Toutenburg.
Tijdens Pasen 1535 werd er getracht enkele kloosters in
Friesland en Groningen te bezetten. De kloosters waren niet alleen bases
van de Rooms-Katholieke Kerk, maar de stenen gebouwen vormden ook ware
vestingen. In Friesland gelukte het Jan van Geel om met een paar honderd
volgelingen het klooster Bloemkamp nabij Bolsward te bezetten. In
Groningen mislukte een gelijktijdig geplande actie echter jammerlijk.
De bezetting van Bloemkamp bracht heel Friesland in rep
en roer, maar de stadhouder reageerde zeer snel en adequaat. Het klooster
was weldra omsingeld door een contingent soldaten met kanonnen om
uitbreiding van de oproer te voorkomen. Er werd zelfs een algehele
mobilisatie in Friesland afgekondigd om het klooster te belegeren. Na het
klooster in puin te hebben geschoten, werd het bestormd en alle
wederdopers werden ter dood gebracht.
De Mennonieten en de Amish
De doperse beweging leidde een kwijnend bestaan na de val
van Munster. De Bruggeling David Joris (º1501-1556) zorgde onder zijn
charismatisch leiderschap voor een tweede kleine opleving, maar hij zwoer
daarbij het geweld resoluut af. Daarmee bewerkstelligde hij een
historische breuk met het militante doperdom, dat in de begintijd de
overhand had. Hij leefde van 1539 tot 1544 in Antwerpen, maar na die tijd
toog hij definitief naar Basel.
In het kielzog van de Vlaamse Joris volgde de vreedzame
Friese doper Menno Simonsz (º1496-1561), die vooral in Friesland
gemeenten had gesticht. Simonsz had het doperse geloof niet alleen tot een
uiterst vreedzaam geloof gemaakt, maar zelfs ook een uitgesproken
pacifistisch geloof. Zijn geloofsopvattingen raakten wijdverbreid in
doperse kringen en zijn volgelingen noemen zich tot op de dag van vandaag
mennonieten.
De invloed van Menno Simonsz was niet beperkt tot de
Nederlanden, maar ook erg ver daarbuiten reikte zijn invloed. Hij reisde
dan ook stad en land af om te preken in de kleine doperse gemeenschappen,
die over de Noord-Duitse laagvlakte verspreid lagen van Groningen tot in
Oost-Pruisen. Buiten de Nederlanden slaagde hij er vooral in om in het
Rijnland, de Pfalz en de Elzas zijn stempel te drukken op de doperse
gemeenten.
Een ouder Amish-echtpaar van de Alte
Ordnung in Lancaster County (Pennsylvania) anno 2004. Alle
generaties dragen de klederdracht en de mannen dragen
ringbaarden omdat zij geen snorren mogen dragen. Snorren
werden immers gedragen door 18de-eeuwse Europese militairen,
en de Amish zijn uitgesproken
vreedzaam. | |
Onder leiding van Jacob Amman scheurde in 1693 in de
Elzas een groep Mennonieten zich af, omdat ze de Dordtse Mennonietische
belijdenis uit 1632 onderschreven. Eenmaal in Nederland kregen ze vanuit
Noord-Amerika van de Engelse kolonist William Penn begin 18de
eeuw de uitnodiging zich als landbouwers te vestigen in de door hem
gestichte kolonie Pennsylvania. Hun huidige nakomelingen noemen zich thans
Amish naar Jacob Amman, die hen naar Amerika leidde.
De Mennonieten togen met enkele duizenden naar Amerika,
maar heden ten dage vormen zij in Pennsylvania alleen al een gemeenschap
met meer dan 150.000 zielen. Ze zijn aarts-conservatief en houden vast aan
de technologie en de leefwijze van rond 1700. Ook blijven ze het aan het
Nederlands verwante Nederduitse Plautdietsch trouw, ook wel
Pennsylvania Dutch genoemd. Het is hun moedertaal en de taal waarin hun
bijbel is opgetekend.
De
gereformeerden
De tweede protestantse golf
In de tweede helft van de 16de eeuw laat een
derde belangrijke protestantse stroming van zich horen, namelijk het
Calvinisme, dat zich echter vanuit het zuiden over de Nederlanden
verspreidde. Dat is niet verwonderlijk, als
De radicale reformator Johannes Calvijn uit
het Noord-Franse Noyon, dat aan de zuidelijke grens van de
Nederlanden lag. Hij heeft de grondslagen van een sterk
predeterministisch protestantisme gelegd; het
Calvinisme. | | men
zich bedenkt dat Jean Cauvin (º1509-1564) - in het Nederlands Johannes
Calvijn - uit het Picardische plaatsje Noyon stamde, dat aan de grens met
de Zuidelijke Nederlanden lag. Zijn moeder kwam uit de belangrijke
grensstad Kamerijk.
Calvijn bekende zich vanaf rond 1533/1534 tot de
reformatie. In 1536 kwam hij tijdens zijn reis naar het voor protestanten
veilige Straatsburg terecht in het Zwitserse Genève, alwaar de reformatie
in datzelfde jaar was doorgevoerd. Hij werd dadelijk opgeslokt in het werk
om de reformatie plaatselijk gestalte te geven met plaatselijke
reformatoren. Er ontwikkelde zich onder de protestanten een jarenlange
richtingenstrijd, die Calvijn uiteindelijk in 1555 won.
Calvijn stelde in zijn Geneefse jaren een groot aantal
geschriften, waarin hij zijn ideeën over de ideale protestantse
maatschappij uiteenzette. Hierbij streefde hij naar een integrale
wetgeving, die zowel het religieuze leven als het sociale leven omvatte.
Hij vestigde echter vooral veel waarde aan een strenge geloofbelijdenis,
gebaseerd op de reformatorische opvattingen, die door de gehele burgerij
van de stad zou moeten worden beleden.
De eerste Calvinistische predikant in de Nederlanden was
Guido de Brès (º1522-1567), die uit de Henegouwse hoofdstad Bergen (Mons)
kwam.
De Henegouwer Guido de Brès uit Bergen; naar
deze Zuid-Nederlander is het Studiecentrum van de Staatkundig
Gereformeerde Partij in Nederland (SGP)
vernoemd | | Hij
wordt ook wel de hervormer der Nederlanden genoemd. Na in de leer te
zijn geweest bij Calvijn, begon hij in de Zuidelijke Nederlanden te
prediken en werd hij in 1559 predikant in de protestantse gemeente in
Doornik. Hij had zoveel gezag, dat hij zelfs door Willem van Oranje werd
geraadpleegd.
In 1561 schreef De Brès zijn "Confession de foy"
(Geloofsbelijdenis), die in 1562 alras in het Nederlands werd vertaald tot
"De Nederlandse geloofsbelijdenis", dat een grote invloed had op de
gereformeerde gemeenten in de Nederlanden. In 1561 gooide hij dit werk
over de muur van het kasteel te Doornik als symbolisch aanbod aan Filips
II. Het mocht niet baten, want hij werd in 1567 te Valencijn met andere
protestanten wegens ketterij ter dood gebracht.
De vlam in de pan
De executie van De Brès vond plaats in de golf van
repressie over de Nederlanden na de beeldenstorm in 1566. In dat jaar
vernielden radicale protestanten in het Zuid-Vlaamse Steenvoorde de
beelden en de schilderijen van de Rooms-Katholieke kerken. Deze
protestantse geloofsijver bracht een kettingreactie van soortgelijke
acties teweeg en vond navolging door de hele Nederlanden, van Vlaanderen
tot diep in Groningen.
De daaropvolgende repressiegolf tegen protestanten dreef
de radicale protestanten in ballingschap in Engeland en Oost-Friesland,
alwaar zij zich verenigden in rebelse genootschappen, die zich
Geuzen noemden. Het woord Geus (afgeleid van Gueux:
bedelaar) werd in 1566 smalend gebruikt om het Eedverbond der Edelen aan
te duiden, die de landvoogdes een smeekschrift aanboden ter verzachting
van de repressie van protestanten.
Op 1 april 1572 slaagden de Geuzen ter zee, ook wel
Watergeuzen genoemd, erin om tijdens een fouragetocht het
vestingstadje Den Briel aan de monding van de Maas te bezetten.
De verovering van Den Briel in
1572 | | Dit
bracht een kettingreactie teweeg onder de Hollandse en Zeeuwse steden, die
zich vrijmaakten van het centrale gezag in Brussel en trouw zwoeren aan
hun stadhouder, Prins Willem van Oranje (º1533-1584). Het protestantisme
kreeg hierdoor vaste voet in de Nederlanden.
De val van Den Briel luidde een ommekeer in van de strijd
tegen de centralisatiepolitiek van de Spaanse vorst Filips II en de
vervolging van de protestanten. De XVII Provinciën maakten zich
grotendeels vrij van het feitelijke gezag van Filips II, maar dat schiep
ook een machtsvacuüm. De Staten-Generaal kwamen daarom in 1576 te Gent
bijeen om orde op zaken te stellen in het door wanorde en wetteloosheid
geteisterde land, wat resulteerde in de Pacificatie van Gent.
De Pacificatie van Gent bracht echter niet de gewenste
orde en rust, en al helemaal niet de godsdiensttolerantie, die Willem van
Oranje zo vurig bepleitte. De protestanten zagen hun kans schoon om het
protestantisme door te drijven en de Rooms-Katholieken te vervolgen. Zo
ontstond er in Gent in de periode van 1578 tot 1584 een calvinistische
stadsrepubliek met een heuse universiteit, geheel naar het voorbeeld van
Calvijn in Genève.
Terugplooiing op Holland
Na de moord op Willem van Oranje in 1584 leek de opstand
stuurloos ten onder te gaan aan de militaire capaciteiten van de Spaanse
generaal Alexander Farnese hertog van Parma. Vooral de val van de grootste
havenstad Antwerpen in 1585 was een grote klap. De burgemeester van
Antwerpen was destijds de Brusselaar Filips Marnix van Sint Aldegonde,
vertrouweling van Willem van Oranje en vrij waarschijnlijk de dichter van
het Wilhelmus.
De hertog van Parma veroverde vrijwel alle gewesten van
de Nederlanden met uitzondering van Holland, Zeeland en Friesland. Met het
aantreden van Prins Maurits als stadhouder van de opstandige gewesten in
1588 leek het tij echter te keren. Toen werd de Spaanse Armada door de
Engelsen met behulp van de Hollanders in het Kanaal verslagen en tien jaar
later was de verovering van de oostelijke gewesten van de Nederlanden door
Maurits afgerond.
Er tekende zich vanaf 1600 een tweedeling af in de
Nederlanden. Ten noorden van de grote rivieren was het overwegend
protestantse deel, dat later de Republiek der Verenigde Nederlanden
(Belgium Foederatum) zou gaan heten, en ten zuiden daarvan het
Rooms-Katholieke deel dat onder gezag van de koning bleef (Belgium
Regium). Desalniettemin bleef men sindsdien verlangen naar een
herstelde eenheid in de vorm van de Leo Belgicus.
Het twaalfjarig bestand
Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) bracht een relatieve
rust in de door oorlog geteisterde Nederlanden. Deze rust was relatief,
omdat er in de Noordelijke Nederlanden al spoedig godsdiensttwisten
uitbraken tussen verschillende protestantse stromingen in de Noordelijke
Nederlanden. Deze twisten mondden uit in een tweestrijd aan de
theologische faculteit van de kersverse Leidse universiteit, die in 1575
was gesticht door Willem van Oranje.
De godsdiensttwist spitste zich toe tussen twee
hoogleraren aan de Leidse universiteit, namelijk Jacob Harmensz
(º1559-1609, Arminius) en Frans Gomaire (º1563-1641,
Gomarus). In 1603 werd Harmensz nog door Gomaire geschikt geacht
voor een aanstelling aan de Leidse universiteit, maar al snel kwamen ze
tegenover elkaar te staan als de voormannen van respectievelijk de
rekkelijken en preciezen.
Jacob Harmensz werd in 1559 in het Hollandse Oudewater
geboren. Hij was één van de eerste studenten aan de Leidse universiteit in
1575. Na de afronding van zijn studie werd hij in 1587 predikant te
Amsterdam. Hij kwam na zijn aanstelling als hoogleraar tegenover de
Vlaamse hoogleraar Frans Gomaire te staan, die in 1563 te Brugge was
geboren. Gomaire kwam voort uit een typisch orthodox en militant
protestants milieu in Vlaanderen destijds.
Gomaires orthodoxie kwam waarschijnlijk ook voort vanuit
zijn achtergrond als banneling. Hij vluchtte in 1578 met zijn ouders als
gevolg van de vervolging naar de Pfalz en vervolgens naar Frankfurt am
Main, waar een grote gemeente van Nederlandse protestantse ballingen was
neergestreken. Na zijn studie aan verscheidene universiteiten in Europa,
werd hij van 1587 tot 1593 predikant van de Nederlandse protestantse
gemeente in Frankfurt.
De Synode van Dordrecht
De ruzie tussen Arminius en Gomarus nam tijdens het
Twaalfjarig Bestand maatschappelijke proporties aan. In Leiden werd er
zelfs door stadhouder Prins Maurits militair ingegrepen door het opwerpen
van een schans om het stadhuis te beschermen tegen de strijdende facties.
De Synode van Dordt (13 november
1618) | | De
godsdiensttwist dreigde de maatschappij van de prille Republiek te
verscheuren en daarom werd besloten een landelijke kerkvergadering te
houden.
In 1618 werd door de Staten-Generaal de zogenaamde
Synode van Dordt bijeen geroepen om zich te buigen over de
godsdienstkwesties die in de voorgaande jaren waren gerezen. Gomarus had
zich intussen teruggetrokken van het godsdienstige slagveld naar de luwte
van Middelburg en uiteindelijk naar de Universiteit van Groningen. Daar
bekleedde hij het hoogleraarschap Hebreeuws van 1618 tot zijn dood in
1641.
Intussen liet Gomarus wel zijn invloed na door zijn
leerling Johann Bogermann (º1570-1637). Bogermann werd in 1570 geboren in
het Oostfriese Uplewert als zoon van de lokale predikant. Hij studeerde in
1591 aan de Friese universiteit in Franeker en vervolgens aan verscheidene
Europese universiteiten. Hij werd vanaf 1599 achtereenvolgens predikant in
de Friese steden Sneek, Enkhuizen en Leeuwarden. Hij werd in 1636
hoogleraar in Franeker.
De Statenbijbel en standaard Nederlands
De Synode van Dordt resulteerde in het besluit tot de
eerste Nederlandstalige bijbelvertaling. Deze bijbelvertaling werd
verzorgd door twee Friezen, drie Vlamingen en een Hollander.
Het titelblad van de Statenbijbel, in
opdracht van de Synode van Dordt
opgesteld | | Er
werd uit de toen heersende streektalen in de Nederlanden een spelling en
grammatica afgeleid, die in 1628 werd vastgelegd in de zogenaamde
'Resolutiën'. Deze vertaling van de bijbel leidde dus tot de formulering
van een Standaardnederlands, dat tot op heden zou doorwerken.
Niet alleen heeft de Statenbijbel haar stempel gedrukt op
de Nederlandse taal, maar evenzeer op de Nederlandse schat aan spreuken.
Vele uitdrukkingen en gezegden, die wij nu nog kennen komen rechtstreeks
uit de Nederlandse vertaling van de bijbel, zoals de steen des
aanstoots, op twee gedachten hinken en zich niet onbetuigd laten. Ook
heeft het gezorgd voor een invloed van de Zuid-Nederlandse woordenschat op
dat van de Noordelingen.
De bijbelboeken werden vertaald door zowel Zuidelijke als
Noordelijke Nederlanders. Het Oude Testament werd vertaald door twee
Vlamingen en een Oost-Fries, terwijl het Nieuwe Testament in het
Nederlands werden overgezet door een Vlaming, een Hollander en een Fries.
Zij kwamen allen bijeen aan de Leidse Universiteit om van 1626 tot 1637
met behulp van de rijkgevulde Leidse universiteitsbibliotheek aan de
vertaling te werken.
In 1637 werd de zogenaamde Staten-Bijbel voltooid en
daarmee werd niet alleen de religieuze grondslag gelegd voor de toenmalige
Republiek, maar ook het hedendaagse Nederlands. Het was een mengeling van
vrijwel alle Nederlandse streektalen uit die tijd, maar met veel invloed
van het Nederlands uit de Zuidelijke Nederlanden, dat beschouwd werd als
zeer plechtig en beschaafd. Bovenal was het dus een Heel-Nederlands
project.
Conclusie
De reformatie kreeg eerst in Duitsland zijn beslag
alvorens het overwaaide naar de Nederlanden. Het feit dat de Luther-bijbel
haar beslag kreeg in Noord-Duitsland, maar niet in de Nederlanden heeft er
op lange termijn voor gezorgd dat de eenheid van het Noord-Duitse
taalgebied werd verbroken en dat de Nederlandse taal zich onafhankelijk
zou gaan ontwikkelen.
De protestanten vestigden zich aanvankelijk vooral in de
grensgebieden, zoals Oost-Friesland en het Munsterland, waar het gezag van
de vorst zwak was. De wederdopers maakten daar dankbaar gebruik van door
elkaar aan beide kanten van de grens te steunen. Nederlandse dopers gingen
naar Munster en vanuit Munster ging er weer invloed uit naar
Noord-Nederland.
De wederdopers werden streng vervolgd, waardoor deze
eerste golf van protestantisme in de Nederlanden geen voet aan de grond
kreeg. Toch oefenden Nederlandse wederdopers een grote invloed uit op
doperse gemeenten in heel het Duitse Rijk. David Joris en Menno Simonsz
maakten van het doperse geloof een vreedzaam geloof en vonden veel
navolging.
Het Calvinisme kreeg als eerste in het Zuiden van de
Nederlanden voet aan de grond. De geloofsbelijdenis van Guido de Brès en
de beeldenstorm begonnen allemaal in uiterste Zuiden van de toenmalige
Nederlanden. Pas tijdens de Nederlandse Opstand tegen Filips II verschoof
het zwaartepunt van Vlaanderen naar Holland, met name door de val van Den
Briel in 1572.
Ondanks de verdrijving van het Calvinisme in Vlaanderen
bleven de Vlaamse Calvinisten toonaangevend in Nederland, waarvan de twist
tussen Arminius en Gomarus aan de Leidse Universiteit getuigde. De meest
blijvende culturele invloed hadden zij bij het samenstellen van de
Statenbijbel, die de taalkundige grondsteen legde voor de grammatica van
onze taal.
*)Drs Ruud Bruyns is
historicus en is verbonden aan diverse culturele organisaties.
Hierdie artikel is geskryf in April 2004 en gepubliseer op
Saterdag 19 Junie 2004.
|