De betekenis van de Nederlandse handelscompagnies (1602-1795) voor
de verbreiding van de Nederlandse taal en cultuur
Door drs. Ruud Bruyns *1)
Het gewest Holland profiteerde het meest van deze
handelsexpansie en beleefde in de 17de eeuw haar Gouden Eeuw.
Het is echter minder bekend, dat dit succes tot stand kwam door de
inspanningen van zowel Noord- als Zuid-Nederlanders. In een serie van drie
artikelen zal ik de geschiedenis van de V.O.C. en de W.I.C. beschrijven,
waarbij ik ook aandacht zal schenken aan de Heel-Nederlandse dimensie van
een van de grootste handelsondernemingen uit de wereldgeschiedenis.
Deel 1: De aanvang van
de vaart op de Oost
Aanleiding voor de vaart op de
Oost
Aan het einde van de 16de eeuw was de
zeehandel met Oost-Azië volledig in handen van Portugal, waardoor er hoge
prijzen werden betaald voor de specerijen. De monopoliepositie van
Portugal werd enigszins getemperd door de langer bestaande landhandel via
het Midden-Oosten, maar de Engelse zeeroverij langs de Iberische kust
zorgde voor grote schaarste op de Europese markt. De hoge prijzen voor de
specerijen maakten het zowel noodzakelijk als de moeite waard de zeeroute
naar Azië te vinden om de gewenste producten zelf te gaan halen.
De Nederlanden bezaten de beste kaarten om het Portugese monopolie
van de Aziatische handel te doorbreken. In de vele havens en handelscentra
in de Nederlanden werden er veel contacten met kooplieden over heel Europa
aangeknoopt. Het handelsnetwerk zorgde niet alleen voor aanvoer en afzet
van goederen, maar ook voor kennisuitwisseling over verre en afgelegen
gebieden. De sterke ontwikkeling van de cartografie maakte de effectieve
optekening van de verworven kennis mogelijk. De Leuvense universiteit
leverde vermaarde cartografen, zoals de Vlamingen Gerardus Mercator
en Petrus Plancius.
Dit is de de Orbis Terrarum Typus de Integro Multis in Locis
Emendatus van de Vlaamse cartograaf Petrus Plancius
De tweede succesfactor van de Nederlanden was de
scheepvaart. Aangezien de Nederlanden werden doorkruist door grote
rivieren, en bij wijze van spreken half op de zee waren gewonnen, waren de
Nederlanders vertrouwd met de zeevaart. Vooral in het natte Holland en
Zeeland legde men zich toe op de visserij en de vrachtvaart. Rotterdam was
destijds een grote haven voor de visafslag en Amsterdam bouwde haar macht
op als vrachtvaarder naar de Oostzee, waarbij ze werd bijgestaan door de
Westfriese steden Enkhuizen en Hoorn.
Waar ligt 'Indië'?
De plannen voor de vaart op de Oost waren al snel
gesmeed door de prijsstijgingen van Oosterse producten. De vaart
naar de Oost was echter een heel ander verhaal. Er werd eerst
een poging gedaan om via de noordelijke IJszee naar Azië te varen.
De Hollanders Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck
trachtten in 1595 met zeven schepen deze route te bevaren, maar
raakten in het najaar vast in het pakijs en moesten noodgedwongen
overwinteren op Nova Zembla. Daar bouwden zij met scheepshout een
onderkomen met een sprekende naam: 'Het Behouden Huys'. |
|
Het Behouden Huys op het hachelijke Novaya Zemlya
(Новая Земля) | De Portugezen
hielden de scheepsroute naar Azië om Kaap de Goede Hoop lang geheim. De
Nederlandse vrachtvaarders in dienst van de Portugezen slaagden er echter
in stukje bij beetje de route naar de Oost te ontfutselen aan de Iberiërs.
De zeevaarder Jan Huygen van Linschoten bracht in 1596 zijn werk
'Itinerario' uit, waarin hij een beschrijving gaf van de scheepsroute naar
Azië en enkele beschavingen aldaar. Dat werk luidde feitelijk de
Nederlandse scheepvaart naar Azië in.
De pioniers van de
Nederlandse scheepvaart naar Azië waren de Hollander Cornelis de
Houtman en de Vlaming Joris van Spilbergen. Cornelis de Houtman
was de gezagvoerder van de eerste Nederlandse vloot, die de Indische
archipel (het latere Indonesië) bereikte en zo aantoonde, dat de vaart op
de Oost daadwerkelijk mogelijk was. Joris van Spilbergen was echter de
eerste Nederlander, die nabij Ceylon (het latere Sri Lanka) het Indiase
subcontinent ontdekte en daarmee het vasteland van Azië. Hiermee werd de
grondslag gelegd voor de Nederlandse handel in
Oost-Azië.
Voorcompagniën en oprichting van de
V.O.C.
De vaart op Azië was in het begin vooral een bezigheid
van groepjes particuliere handelaren uit één bepaalde stad. Zij legden
geld in voor een expeditie en na terugkeer werden alle schepen en goederen
verkocht en werd de winst onder de investeerders verdeeld. Op den duur
ontstonden er vaste groepen investeerders, die zich organiseerden in een
plaatselijke 'compagnie'. Alhoewel deze compagnieën ontstonden in de
opstandige provincies Holland en Zeeland waren, zij een aangelegenheid van
zowel Noorderlingen als Zuiderlingen.
In Zeeland waren vooral
gevluchte Antwerpse kooplieden aktief, zoals Balthasar de
Moucheron in het Zeelandse Veere, terwijl in
Holland de kooplieden uit het Brabantse hartland aktief waren, zoals
de Mechelaar Johan van der Veken in Rotterdam. In Amsterdam
was bijvoorbeeld een compagnie aktief, die ondubbelzinnig verwees
naar de herkomst van de investeerders: de Nieuwe Brabantse
Compagnie. Toen de V.O.C. werd opgericht waren de Zuid-Nederlanders
vaak minstens even prominent aanwezig bij de inschrijving van de
aandelen als de Noord-Nederlanders. In Amsterdam vond de
inschrijving zelfs plaats in het huis van een uit Antwerpen
afkomstige koopman! |
|
Het VOC-teken dat in de Oost nog allerwegen op oude gebouwen
afgebeeld staat | Johan van
Oldenbarnevelt was rond 1600 raadpensionaris geworden van Holland,
waardoor hij politiek gezien de machtigste man in de opstandige gewesten
was. Hij zag in de handel naar Azië een bron van handelsinkomsten en een
mogelijkheid om de Spanjaarden militair-strategisch dwars te zitten. De
kleinschaligheid en vrijblijvendheid van de plaatselijke compagniën
verhinderden een blijvende invloed in Azië. Van Oldenbarnevelt besloot
daarom de compagniën in 1602 samen te voegen tot één grote compagnie: de
Verenigde Oost-Indische Compagnie. Zodoende werden Zuid-Nederlandse
koopmansgeest en Noord-Nederlandse zeevaardersgeest gesmeed tot een van de
meest succesvolle ondernemingen uit de Nederlandse geschiedenis.
De organisatie van de V.O.C.
De V.O.C. was niet
een gewone handelsfirma, maar was begiftigd met uitzonderlijke voorrechten
en bevoegdheden. Ten eerste bezat de V.O.C. het monopolie op de handel met
Oost-Azië, waardoor zij in noord-westelijk Europa een machtige positie
bezat ten aanzien van producten uit Azië. Ten tweede was de V.O.C.
georganiseerd als naamloze vennootschap. Dat hield in, dat men aandelen
kon verwerven om vervolgens te kunnen delen in de winst. Er was dus geen
feitelijk hoofd van de V.O.C., maar een commissie van toezicht: de
Heren XVII.
De thuisbasis van de V.O.C. lag verspreid over de steden van
Holland en Zeeland, zodat geen van de grote handelssteden van de
opstandige gewesten tekort werd gedaan. De afdelingen van de V.O.C. in de
verschillende steden werden 'kamers' genoemd. In Amsterdam, Rotterdam,
Delft, Enkhuizen, Hoorn en Middelburg waren er kamers van de V.O.C.
gevestigd, die ieder een proportionele afvaardiging hadden in de Heren
XVII (zie afbeelding). Tegenwoordig ziet men nog steeds vele
monumentale panden, die, prominent aanwezig in de steden, met kapitaal van
de V.O.C. zijn gebouwd.
In Azië had de V.O.C. de beschikking over
verscheidene middelen om haar macht te handhaven en te vergroten. De
V.O.C. mocht zelfstandig oorlog voeren en vrede sluiten met inheemse
vorsten en forten oprichten met garnizoenen om haar bezittingen te
beschermen. Zodoende was de V.O.C. begenadigd met staatkundige middelen,
waarop geen enkele handelsorganisatie zich in die tijd kon beroepen. De
V.O.C. had dus met haar monopolie en militaire macht twee sterke troeven
in handen om de handel in Azië op poten te zetten en Europese mededingers
af te houden.
Geraadpleegde literatuur:
F.S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (Walburg Pers, Zutphen
1991).
W.D. Voorthuysen, Koopman Amsterdam, beknopte geschiedenis van
Amsterdam 1200-1795 (Aksant, Amsterdam 2001).
N. de Roy van Zuydewijn, Van koopman tot icoon, Johan van der Veken
en de Zuid-Nederlandse immigranten in Rotterdam rond 1600
(Prometheus/Bert Bakker, Amsterdam 2002).
Deel 2: De vestiging van de Nederlanders
in Azië en Afrika
Handel en handelssteden
De
Nederlandse handel in Azië was in de tijd vóór de oprichting van de V.O.C.
een vrijblijvende aangelegenheid, dat wil zeggen dat er geen permanente
betrekkingen werden aangeknoopt en handelsposten werden gesticht. Met de
oprichting van de V.O.C. kwam daar verandering in, omdat de V.O.C. over
voldoende kapitaal en materiaal beschikte om een handelsnetwerk in Azië
uit te bouwen. Dit netwerk bestond uit nederzettingen, forten, factorijen
en handelsmissies, die werden bemand door kooplieden, soldaten en
ambachtslieden. Allereerst
was er alles aan gelegen om een veilige en strategisch gelegen
stapelplaats op te richten, waar men ook de schepen kon laten repareren.
Deze plaats moest tevens dienen als residentie voor de bewindhebber van de
handel in Azië. De belangrijke bewindhebber Jan Pietersz Coen uit
Hoorn slaagde erin aan Straat Sunda op Java in 1619 een permanente
nederzetting te stichten, die door de Heren XVII 'Batavia' werd
gedoopt. Deze nederzetting was de eerste Nederlandse stad buiten Europa,
dat wil zeggen met hetzelfde stadsplan, aanzicht en statuut als een
doorsnee Nederlandse stad. Nederlandse handwerklieden en handelaren
vestigden zich als permanente burgers in deze stad, waardoor er zich ter
plaatse een gemeenschap vormde. Batavia groeide uit tot de
belangrijkste stapelplaats van de Nederlandse handel in Azië, maar ook
elders in Azië werden er forten en posten gebouwd. Er waren echter twee
strategische zwaartepunten, namelijk Java en Ceylon. Java lag gunstig ten
opzichte van de belangrijke zeestraten naar China en Japan, terwijl het
eiland Ceylon strategisch lag aan het zuiden van het Indiase subcontinent
en op de zeeroute lag naar de golf van Bengalen. Het was Rijcklof van
Goens uit het Kleverland (thans deel van Duitsland - MRBas), die
Ceylon in 1657 op de Portugezen veroverde en uitbouwde tot Nederlands
steunpunt.
De verbreiding van de Nederlandse beschaving
In de slipstroom van de Nederlandse handel en de
nederzettingen verbreidde zich ook de Nederlandse beschaving in Azië.
Batavia was feitelijk een in de tropen gestichte Nederlandse stad compleet
met Europese vestingwerken, molens, grachten en trapgeveltjes. Ook in de
bestaande Aziatische steden onder Nederlands gezag, zoals Colombo en
Jaffna op Ceylon, verbreidde zich de Nederlandse cultuur door de
permanente vestiging van Nederlanders. Deze invloed werkt in sommige
plaatsen zelfs tot op de dag van vandaag door.
Gezien de
gevaarlijke zeereis en het harde tropenklimaat vestigden zich vooral
Nederlandse mannen in Azië, waardoor men zich vaak wendde tot inheemse
vrouwen. De lokale Nederlandse bevolking was dus etnisch gemengd, maar was
in taalkundig, cultureel en religieus opzicht Nederlands. De grootste
Nederlandse gemeenschap, die in Batavia, heeft tot 1949 bestaan, waarna de
Nederlanders massaal werden verdreven en het Nederlands werd verbannen uit
het openbare leven als gevolg van de Indonesische
onafhankelijkheid.
De tweede grote Nederlandse gemeenschap zijn de
Dutch Burghers op Ceylon. Zij zijn in etnisch opzicht gemengd, maar
tot in de 19de eeuw spraken en kleedden zij zich Nederlands,
namen het Europese concept van burgerschap over (o.a. lokaal bestuur en
burgerwacht) en waren lid van de Nederlands-hervormde Kerk. Na de Britse
verovering in 1796 zijn de Burghers in de loop van de 19de eeuw
Engels gaan spreken. Deze gemeenschap bestaat echter heden ten dage nog
steeds en telt ettelijke duizenden leden, die zich voorstaan op hun
Nederlandse afstamming.
Vier willekeurige Dutch
Burghers, al dan niet van Sri Lanka geëmigreerd: (vlnr.)
David de Kretser, anatoom en endocrinoloog in Australië,
maar geboren op Ceylon/Sri Lanka; Jeremy Buultjens,
universitair docent in Australië, maar geboren op Ceylon/Sri
Lanka; Peter Nathanielsz, prenataal arts en onderzoeker in
de Verenigde Staten, geboren op Ceylon/Sri Lanka; (onder)
Deloraine Brohier, Voorzitter van de Dutch Burgher Union in
Colombo, Ceylon/Sri Lanka. |
Japan heeft een zeer bijzondere band met de Nederlandse
beschaving, want het was meer dan drie eeuwen de enige niet-Aziatische
beschaving, waarmee men in contact stond. Vanaf 1637 voerde de Japanse
stadhouder namelijk een strikte isolatiepolitiek, waardoor de Nederlanders
de enige niet-Aziaten waren waarmee werd gehandeld. De Japanners
gebruikten de Nederlanders echter ook om kennis te verwerven over de
Europeanen en de Europese wetenschap. In Nagasaki, waar de Nederlandse
handelspost op een kunstmatig eiland was gevestigd, is er tegenwoordig een
cultureel centrum en themapark over Nederland om deze bijzondere band te
benadrukken.
De Kaapkolonie in zuidelijk
Afrika
Toen de voornoemde Vlaming Joris van Spilbergen voor het
eerst naar Azië voer, kwam hij langs Kaap de Goede Hoop, alwaar hij de
berg die over de kaap heenkijkt zijn naam gaf: de Tafelberg. Het duurde
echter tot 1652 aleer er een Nederlandse kolonie werd gesticht in
Zuid-Afrika door Jan van Riebeeck. Deze koopman uit Culemborg, een
stadje aan de Lek, had namelijk van de Compagnie de opdracht gekregen in
zuidelijk Afrika een verversingspost voor de schepen op te zetten. Daaruit
groeide in de loop van de 17de en 18de eeuw een
permanente kolonie van Nederlandse kolonisten, die zich op den duur
'Afrikaners' noemden.
In de Kaapkolonie woonden - in tegenstelling
tot de Nederlandse nederzettingen in Azië - overwegend boeren, die de
verversingspost moesten voorzien van vers voedsel. Deze boeren kwamen
overwegend uit Zeeland (dialectografisch onderzoek doet echter vermoeden
dat de taal der Afrikaners gevormd werd door Zuid-Hollandse dialecten -
MRBas), maar aan het eind van de 17de eeuw vestigden er ook
Hugenoten uit Frankrijk zich. De eerste nederzettingen waren Kaapstad aan
de kust en Stellenbosch in het binnenland. Beide plaatsen zijn erg
belangrijk geweest voor het behoud van de Nederlandse beschaving in
zuidelijk Afrika.
Het voormalige gastenverblijf van de VOC, het Tuynhuys
in Kaapstad, is nu een van de gebouwen voor de Zuid-Afrikaanse president
Thabo Mbeki.
In Stellenbosch werd namelijk de eerste
Nederlandstalige universiteit gevestigd onder de latere Britse
heerschappij.
In 1795 veroverden de Britten de Kaapkolonie, alsmede
vele andere Nederlandse koloniën in Azië. De Britten hadden echter weinig
respect voor de traditie van zelfbestuur van de Nederlandse gemeenschap,
waardoor er naast de cultuurverschillen ook bestuurlijke fricties kwamen.
Vanaf 1834 trok een aanzienlijk aantal boeren uit onvrede verder de
binnenlanden van Afrika in, buiten het bereik van het Britse bestuur. Dit
zou later bekend worden als de 'Grote Trek'. De vestiging van de boeren en
de stichting van de onafhankelijke republieken in de binnenlanden van
Afrika valt echter buiten het bestek van dit artikel.
De
handel en wandel van de V.O.C.
In het begin van de
17de eeuw lag het zwaartepunt van de V.O.C.-handel in de
Indische archipel omwille van de specerijenhandel. Onder aanvoering van
Jan Pietersz Coen werden de eilanden, waar specerijen werden
verbouwd - met name de Molukken - veroverd op de Portugezen en werden
andere centra van productie stelselmatig vernietigd. Hierdoor slaagden de
Nederlanders erin om de productie van en de handel in bepaalde specerijen
te monopoliseren, waardoor zij hun handelspositie in Europa aanzienlijk
wisten te versterken.
Later in de 17de eeuw begon men
zich meer te richten op de enorme afzetmarkt op het Indiase subcontinent,
waardoor het belang van de vestiging op Ceylon toenam. De voornoemde
Rijcklof van Goens wilde in de tweede helft van de 17de eeuw
het zwaartepunt zelfs verleggen naar Ceylon, maar dat heeft geen doorgang
gevonden, omdat de residentie van de bewindhebber in het relatief veilige
Batavia bleef. Ceylon bleef wel stevig in de greep van de Nederlanders,
totdat de Engelsen het in 1796 veroverden. Een ander belangrijk steunpunt
in het midden van de 17de eeuw was Formosa (het latere Taiwan),
dat echter al na paar decennia werd veroverd door de machtige Chinese
keizer.
In de 17de eeuw waren de specerijen het
belangrijkste Aziatische product op de Europese markt, maar in de
18de eeuw zou de Chinese thee deze rol overnemen en werden de
Britten de marktleiders. De ondergang van de V.O.C. had verscheidene
oorzaken, maar twee springen daarbij in het oog. Ten eerste was er de
corruptie onder V.O.C.-ambtenaren, die wilden meeprofiteren van de enorme
winsten. Ten tweede was er de steeds sterkere concurrentie van Europeanen,
waarbij vooral de Britse zeemacht heeft bijgedragen aan de neergang van de
Nederlandse handel.
Geraadpleegde literatuur:
F.S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (Walburg Pers, Zutphen
1991).
Deel 3: De
West-Indische Compagnie
De oprichting en de aard van
de W.I.C.
Het succes van de Verenigde Oost-Indische Compagnie
(vanaf 1602) in Oost-Azië, alsmede het gemis aan een sterke zeemacht om de
Spaanse aanvoerlijnen van goud en zilver uit de Amerika's af te snijden
hebben geleid tot de oprichting van de West-Indische Compagnie in 1609.
De W.I.C. had dan ook van meet af aan een sterk
militaire inslag, omdat het Zuid- en Midden-Amerikaanse continent
sterk in de greep was van de Spanjaarden en de kaapvaart op korte
termijn veel opbracht. Kaapvaart was een wijdverbreid middel in de
Caraïben om concurrenten schade te berokkenen, aanvankelijk alleen
tegen de Spaanse vijanden, maar later ook tegen de Engelse en de
Franse concurrenten. |
|
Het teken van de West indische Compagnie
(Geoctroyeerde West-Indische
Compagnie | De W.I.C. wordt
doorgaans gezien als het zwakke broertje van de V.O.C. door haar gebrek
aan kapitaalkracht. Dat kwam, omdat bij de W.I.C. aanvankelijk de
militaire functie belangrijker was dan de handelsfunctie. Bovendien
leverde de kapitaals-intensieve plantage-economie op de eilanden in de
Caraïben geen snelle en grote winsten op, zoals de V.O.C.-vaart naar
Oost-Azië. Ook de slavenhandel op de bezittingen aan de Afrikaanse
Westkust, die ook onder de W.I.C. ressorteerde, leverde een laag rendement
op en diende vooral om de plantages te voorzien van arbeid.
Aan de
kapitaalvergaring van de W.I.C. lagen vooral de Antwerpse kooplieden, met
name Dierck van Os, Balthasar de Moucheron en Willem Usselinx.
Laatstgenoemde was woonachtig in Amsterdam, maar onderhield contacten met
zijn broer Hubert in Antwerpen, die daar op de beurs kapitaal vergaarde
voor de prille compagnie. De grootste kapitaalinjectie kwam echter van de
kaapvaart van de W.I.C., namelijk de roemrijke zilvervloot van de
Hollander Piet Heyn in 1628. Hij slaagde erin om nabij Cuba de
jaarlijkse zilvervloot naar Spanje te overvallen en veroveren en legde
hiermee de financiële grondslag voor de Nederlandse expansie in
Zuid-Amerika.
Nederlandse nederzettingen in Amerika en de
Caraïben
Eén van de eerste Nederlandse koloniën in de
Amerika's was de nederzetting Nieuw Amsterdam, dat in 1616 werd
gesticht. Voor een appel en een ei werd het eiland Manhattan gekocht van
de lokale Indianen, waarna er een klassieke Nederlandse stad werd gebouwd,
waar zich in grote getale Waalse gezinnen vestigden.
Het standbeeld van gouverneur Peter Stuyvesant in New
York |
|
Het gebied rondom Nieuw Amsterdam werd Belgica
Nova oftewel Nieuw Nederland genoemd. De kolonie werd echter
omringd door talrijke Franse en Engelse nederzettingen, waardoor de
Nederlandse heerschappij geen lang leven was beschoren. In 1667
moest men afstand doen van Nieuw Amsterdam als gevolg van de
verloren zeeoorlog met Engeland. De Hollandse gouverneur Peter
Stuyvesant droeg Nieuw Amsterdam over aan de Engelsen, die het
prompt omdoopten tot New York. In ruil voor Nieuw Nederland
kreeg men Suriname in Zuid-Amerika. Hiermee eindigde de invloed van
de Nederlandse beschaving in Noord-Amerika en kwam het zwaartepunt
definitief te liggen in Zuid-Amerika en de Caraïben. In de
Caraïben was een zestal eilanden in Nederlandse handen, te weten de
'benedenwindse' ABC-eilanden (Aruba, Bonaire, Curaçao) en de
'bovenwindse' eilanden Saba, Sint Maarten en Sint Eustatius.
| In de Caraïben en in Suriname ontwikkelde
zich een plantage-economie met behulp van aangevoerde slaven uit
West-Afrika. Hierdoor ontstonden er grote gemeenschappen van slaven in de
Nederlandse koloniën in Zuidelijk Amerika. In deze gemeenschappen werd de
taal van de meesters de voertaal, ook na de onafhankelijkheid van Suriname
na 1975 (al werd er ook in Suriname aanvankelijk een op het Engels
gebaseerde pidgintaal van de Britse plantagehouders en slavendrijvers
gesproken; dit pidgin was de oervorm van de huidige Surinaamse creooltaal,
het Taki-taki of Sranantongo -
MRBas).
Brazilië als Nederlandse kolonie: Nieuw
Holland
Na de overmeestering van de Spaanse zilvervloot door
Piet Heyn in 1628 was er geld in overvloed om de macht van de dominante
Iberische koninkrijken aan te tasten. Er werd besloten om zich eerst de
Portugese bezittingen in Brazilië eigen te maken. Na een mislukte poging
in 1625 slaagde een expeditieleger er in 1630 wel in om een groot gedeelte
van Brazilië te veroveren op de Portugezen. Ondanks de snelle en
gemakkelijke overwinningen op de noordkust slaagde men er niet in om de
gehele Portugese kolonie te veroveren, waardoor de Portugezen een
bedreiging bleven. De nieuwe Nederlandse kolonie in Brazilië werd
Nieuw Holland genoemd, maar van een grootschalige Nederlandse
kolonisatie was geen sprake.
Pernambuco, een buitenpost van de West-Indische Compagnie,
uit het meesterwerk van Johannes Blaeu, de Atlas maior, siue,
Cosmographia Blauiana (Amsterdam, 1662) |
|
De Nederlanders bleven tijdens hun krappe 25 jaar
van heerschappij over de Braziliaanse noordkust een minderheid.
Hierdoor ontstond een broos evenwicht tussen de Hollandse
protestantse bestuurselite en de Portugese katholieke landadel.
Uiteraard waren de Hollandse Calvinisten niet populair onder de
Portugese Katholieken, maar één gouverneur wordt tot op de dag van
vandaag geëerd in Brazilië, namelijk Johan Maurits van Nassau.
| Johan Maurits van Nassau-Siegen
(°1604 - 1679) was een achterneef van Willem van Oranje, die van
1637 tot 1644 gouverneur was van Nieuw Holland. Hij zorgde niet
alleen voor een harmonieuze verhouding tussen Katholieken en Protestanten,
maar evenzeer voor zelfbestuur door middel van gemeenteraden en
districtsraden. Daarnaast was hij een mecenas van de kunst en de
wetenschap. Hij haalde tal van kunstenaars en wetenschappers over uit de
Nederlanden en bouwde tal van wegen en bruggen ten behoeve van het
welvaren van het land. Toen de Nederlanders in 1654 uit Brazilië werden
verdreven was hij echter al lang ontslagen uit zijn functie, omdat hij de
compagnie teveel geld kostte.
(*1Drs Ruud Bruyns is historicus en
gespecialiseerd in de koloniale geschiedenis van
Nederland.
Geraadpleegde literatuur:
G.V. Scammell, The first imperial age, European expansion
1400-1715 (Routledge, New York & Londen 1992).
S. Blankendaal, 'Brazilië viert geboortedag Maurits van Nassau' in
Historisch Nieuwsblad (september 2002) blz. 8.
Hierdie bladsy is gepubliseer op 13 Maart 2003.
|