Aat
van Gilst: Herman Wirth, Uitgeverij Aspekt, 2006.
In
de reeks Aspekt-Biografieën van uitgeverij Aspekt is dit jaar van de hand van Aat
van Gilst een werkje over de volkskundige en autodidactische prehistoricus
Herman Wirth verschenen. Een nieuwe publicatie over Wirth is opmerkelijk,
omdat, zoals de biografie vertelt, Wirth doorgaans een omstreden wetenschapper
is geweest. Hij werd vele decennia doodgezwegen en niet serieus genomen. Deze
biografie verbreekt de stilte rondom de man. Hij was een tijdje bijzonder
geliefd binnen Duitse en Nederlandse nationaal-socialistische kringen. In 1938
was het gedaan met die twijfelachtige eer, toen hij gegevens publiceerde die de
leiderscultus van de Nazi’s in een ander perspectief stelden.
Hij
was geboren op 6 mei 1885
in Utrecht en overleed op 16 februari 1981
in Kusel,
Duitsland. Zijn vader was Duits en zijn moeder Nederlands. Hij was
bijzonder gefascineerd door voorchristelijke symbolen uit het Germaanse
grondgebied. Het meest grensverleggende werk dat hij verrichte deed tevens de
meeste wenkbrauwen fronsen: hij wijdde hele boeken aan de onechte ‘oerfriese’ Oera-Lindakroniek
en aan de vóór-Indo-Europese cultuurgeschiedenis van Europa. Hij meende gemeenschappelijke
substraten te ontwaren in de Europese én Amerindische en Inuïtvolkscultuur van
de afgelopen millennia. Aanwijzingen daarvan vond hij in de Oera-Lindakroniek,
prehistorische vondsten in Europa en Noord-Amerika, in de Edda, en in
voorwerpen als boerenkalenders in Scandinavië.
Hij
geloofde heilig in de waarde van onze voorchristelijke symbolen. Deze symbolen
bestonden bijvoorbeeld uit hoeves met maalkruizen en donderbezems op de buitenwanden, rotsen met
uitgehouwen symbolen, slangvoorstellingen, in koekplanken gegraveerde
voorstellingen, runen en bepaalde bouwsels als oeleborden (gestileerde Friese
nokluiken die als alternatief voor de schoorsteen fungeerden). Deze symbolen
waren volgens hem de manier waarop onze oervoorouders ideeën en wereldbeelden
overbrachten, aangezien het (runen-)schrift nog niet was ontwikkeld of nog onvoldoende bekend was bij de bevolking.
In
de jaren dertig probeerde Wirth verbanden te leggen tussen de beschavingen en
rassen van het noordelijk Halfrond. Hierbij maakte hij gebruik van wat toen het
meest op genenonderzoek leek: hij vergeleek bloedgroepen, waaruit zou moeten
blijken dat zowel de Indianen als de Germaanse volkeren voortkomen uit één ras:
de Noord-Atlantische volksgroep. De noordelijke volkeren zouden uit vermenging
van de prehistorische Cro-Magnonmensen zijn voortgekomen, maar de Germanen
zouden hun raskenmerken aan isolatie (dus raszuiverheid) te danken hebben. Het
verloren land Atlantis zou in het Poolgebied hebben gelegen. Atlantis zou het
hartland van deze Noord-Atlantische beschaving zijn geweest. Opgravingen in het Noord-Amerikaanse
arctische gebied brachten volgens hem een cultuur aan het licht die voor de
komst van de Inuït (“Eskimo’s”) heerste en door hem Thule-cultuur genoemd werd.
Het is eigenaardig dat Wirth, volgens de biografie, ook hier een rol voor het ‘Oud-Friese’
Oera-Lindaboek weggelegd zag. Legio aanwijzingen hadden hem ervan kunnen
overtuigen dat het boek veel en veel jonger was dan de megalithische en de
klokbekercultuur. Van Gilst geeft aan dat hij later niet meer repte over de inmiddels
weerlegde bloedgroeptheorie, maar dat hij wel tot aan het eind vasthield aan het Oera-Lindaboek.
Wirth
geloofde ook dat de Futhark, het runenalfabet, zijn oorsprong in Noord-Europa
vindt en dus een innovatie was van onze Germaanse (of liever; Vóórgermaanse,
maar de biografie haalt deze begrippen vaak door elkaar – conform Wirth?)
voorouders. Iedereen met enig logisch inzicht kan echter inzien dat het runenalfabet
ontleend is aan een vorm van het Semitisch alfabet, zoals ons huidige Romeinse alfabet, maar ook het Griekse en dus het Cyrillische, en ook het Arabische en Hebreeuwse alfabet.
Het Germaanse runenalfabet, ook futhark genoemd | |
De Europese alfabetten, en ook de Futhark, zijn waarschijnlijk via Egypte naar Europa gekomen. Maar volgens Wirth kwam onze beschaving dan ook niet uit het Oosten, maar is
ze inheems in het Noord-Westen en sijpelde ze langzamerhand vanuit hier naar
het Zuiden en het Oosten.
De
Reichsführer-SS Heinrich Himmler zag wel iets in deze etnocentrische
opvattingen. Wirth werd hoofd van het wetenschappelijke bureau van de SS, Ahnenerbe.
Hij stond ook aan de wieg van niet pseudo-wetenschappelijke organisaties, zoals
de Nederlandse “Landsbond der Dietsche Trekvogels” (geënt op de Duitse Wandervogel)
en de Vlaamse “Blauwvoeterie”. In 1938 lieten de Nazi’s Wirth echter vallen,
nadat hij bevonden had dat deze grote cultuur van het Noorden ten tijde en vanwege de Grote
Volksverhuizing een decadente tijd had doorgemaakt. Deze decadentie mondde zich
uit in de omverwerping van een wijdverbreid matriarchaat door mannen die het
vooral van lichamelijke in plaats van spirituele kracht moesten hebben.
Voorheen zou Europa de jaargetijden, Moeder Aarde en de vrouw als oermoeder
hebben aanbeden. Daar zijn legio archeologische aanwijzingen voor. Met de
vermannelijking kwam hier een einde aan; de Wodancultus zou voorts de verdere
personifiëring van het goddelijke hebben aangemoedigd (de Edda zou zelfs een patriarchaal
verzinsel van de skalden zijn) en daar kwam nog eens het monotheïstische
christendom overheen. Dit zeer oude, haast ongrijpbare denken dat Wirth
propageerde, waarbij hij de vrouw als middelpunt stelde, was in strijd met de Nazi-idealen,
en Wirth werd zelfs liberalisme (!) verweten. Hij mocht niet meer publiceren en
toespraken houden. Na de oorlog werd hij gearresteerd, waarna hij weer mocht
publiceren, zij het met moeite (bij gebrek aan belangstellenden). Veel boeken
zijn nooit gepubliceerd.
Na
het lezen van de biografie kan men van Wirth denken wat men wil, maar bepaalde
zaken zijn geloofwaardig, zoals het prehistorische matriarchaat, de prehistorische
natuurgodsdienst en de symbolenleer die daar delen van aantoont. Verder is de
verdienste van Wirth m.b.t. het ontsluiten en registreren van bedolven en verborgen
Germaanse en/of megalithische symbolen van onschatbare waarde. Van Gilst voegt
eraan toe dat latere onderzoekers als Jürgen Spanuth, Barry Fell en Jacques Mahieu
ook oordeelden dat de oorsprong van “onze cultuur” niet in het Oosten ligt. De
vraag is wat mij betreft echter nog steeds of het hier om de Indo-Europese of
de voor-Indo-Europese cultuur handelt. De eerstgenoemde komt namelijk vrijwel
zeker uit het Oosten, en de laatstgenoemde niet (we zouden kunnen denken aan de
prehistorische Jastorfcultuur en het cultureel en het taalkundig substraat van
het Nordwestblock). Misschien kan Van Gilst dit in een volgend werk over Wirth
verduidelijken.
Het
probleem met Wirth is dat zijn werk met een cruciale vooronderstelling lijkt te
beginnen, waarna het onderzoeksmateriaal dat die vooronderstelling moet staven,
uitvergroot wordt, en de zaken die de vooronderstelling zouden kunnen
weerleggen vrijwel genegeerd worden. Die vooronderstelling is voor een groot
deel aan Wirths fantasie ontsproten. Men denke aan het Oera-Lindaboek en de Noord-Amerikaanse,
groot-Germaanse connectie. Van Gilst zegt dan ook: “Hij poneerde stellingen die
evenals esoterische beweringen niet te bewijzen zijn. “ En falsifieerbaar zijn
ze evenmin. Zo bezien krijgen indianenverhalen plotseling een extra dimensie.
Marcel Bas, Voorschoten.
Hierdie boekbespreking is in januarie 2007 geplaas in die tydskrif Delta
van die Werkgemeenschap "De Lage Landen", en op Die Roepstem geplaas op
Woensdag 23 Januarie 2008.
|