|
Zuid-Afrika in Diets verband
Een oproep uit 1938 -
Prof. dr Geyl
Prof. dr Pieter Geyl
|
Behoort de Afrikaner samenleving, behoort de
Afrikaner cultuur, tot de gemeenschap der Dietse volken? De onderlinge
verhouding van Vlaanderen en Holland is zeker anders dan die van een
van beide en Zuid-Afika. Maar een gemeenschap als waarvan ik spreek,
laat velerlei mogelijkheden toe. Geschiedenis en geografische ligging
vormen een samengesteld resultaat. Als men over nationale gevoelens of
nationale verhoudingen spreek, moet men niet met vaste normen en
enkelvoudige begrippen aankomen. Er ligt aan de Dietse verwantschap
één groot feit ten grondslag: de taal. Afkomst, historische
verbondenheid, dat wil zeggen feitelijke, staatkundige verbondenheid
in het verleden, - dat zijn factoren die meetellen wanneer eenmaal de
levende gemeenschap in het heden nog bestaat, en die kan in ons geval
aan niets anders dan aan taalgemeenschap ontspringen. Of moet ik
zeggen: taalverwantschap? Want het Afrikaans is een zelfstandige taal,
en als ik onderscheid maak tussen de positie van de Afrikaners en die
van twee andere volksgroepen in ons Diets verband, dan is het niet in
de eerste plaats omdat zij aan de andere kant van de aardbol wonen
(ofschoon dat zeker veel betekent), maar omdat hun taal zich van het
Nederlands van de twee Europese groepen losgemaakt en een eigen
ontwikkeling ondernomen heeft.
In de jaren dat de Afrikaners voor de zelfstandigheid
van hun taal tegenover de onze strijden moesten, nog geen generatie
geleden, richtte hun jong nationalisme juist tegen ons soms een
scherpe punt. Met wat een verzengend sarcasme noemde Langenhoven allen
die nog aan de band met het Nederlands gehecht bleven, "Dietse
Sappen"! Hij zou zeker op de vraag naar Zuid-Afrika's plaats in het
Diets verband driftig geantwoord hebben dat het met dat noch enig
ander verband ter wereld iets te maken had. Volstrekte
zelfstandigheid, daar ging het voor hem om, en hij en zijn tijdgenoten
hadden onder de heerschappij van het school-Hollands en van de
Hollandse schoolmeester zo geleden, zij moesten juist tegen die
aanspraken zo hard vechten, dat niets begrijpelijker is dan dat zij
ons ongeduldig uitnodigden om ons net zomin meer met hen te bemoeien
als zij het zich met ons dachten te doen. Maar die strijd is
gestreden. Als taal voor het gebruik van Afrikaners in Zuid-Afrika
heeft het Nederlands afgedaan, en geen sterveling die eraan denkt het
weer te willen invoeren. De Afrikaner intellectueel van nu kan zijn
verhouding tot het Nederlands en de Nederlandse beschaving rustig
beschouwen, gevoelens van ergernis, wrok of vrees kunnen onmogelijk
meer bij hem opkomen.
Wat de Nederlanders betreft, die konden het opkomen
van de nieuwe taal ten koste van de heerschappij van hun eigen
Nederlands indertijd ook niet zonder "gevoeligheid" aanzien. Men
herinnert zich de raad die Carel Scharten aan Afrikaner dichters gaf,
om liever in het engels te dichten dan in zo'n kinderachtig taaltje.
Dat was ook toen wel extreem, en toch was het tegelijkertijd wel
degelijk typisch. Nu zal geen Hollander of Vlaming licht meer tot een
dergelijke prikkelbare laatdunkendheid tegenover het Afrikaans
vervallen. De tijd heeft ook hier zijn werk gedaan. Men is gewend aan
het bestaan van het Afrikaans als de taal van Hollands Zuid-Afrika,
men aanvaardt het als een natuurfeit. En men kan de verhouding dus ook
onbevangen bekijken. Het Afrikaans in Zuid-Afrika een natuurfeit.
Zeker. Maar de nauwe verwantschap van het Afrikaans met het Nederlands
staat daar nu even onomstotelijk als een natuurfeit. De Afrikaner
cultuur onafhankelijk en autonoom. Ongetwijfeld. Maar nu de Afrikaners
die positie eenmaal veroverd hebben en zich in het onbetwistbaar bezit
ervan weten, is er geen enkele reden meer voor hen om het verband met
de oudere Europese cultuur aan welker overheersing zij zich
ontworsteld hebben, af te wijzen voorzover het een natuurlijke
realiteit is en hun eigen binnenste nationale kring op organische,
harmonische wijze naar wijder mogelijkheden openstelt.
Zo in het abstracte zullen, geloof ik, op dit
ogenblik weinig Afrikaanse intellectuelen de neiging gevoelen om tegen
mijn redenering in het verzet te komen. Een nationalisme dat zich met
alle geweld binnen de eigen kring zou willen opsluiten en verkeer met
de rest van de wereld mijden, kan onder hen niet aarden. Zij zijn er
niet minder goede nationalisten om, maar zij gevoelen juist sterk de
behoefte aan voortdurend, levend contact met het Europese denken en
voelen. Dragers van de Europese traditie in die verre hoek van Afrika,
dat te zijn is hun trots, en dat die traditie, met behoud van haar
nationale eigenheid, gedurig aan haar oorsprong gevoed moet worden,
daarvan zijn zij zich heel scherp bewust. Maar practisch gesproken
bedienen zij zich voor de verbinding met de Europese cultuur van het
Engels. Op zichzelf kan geen verstandig mens daar iets op tegen
hebben: waarin zouden de Afrikaners een zo prachtig en doeltreffend
werktuig versmaden? Maar wie de toestanden daarginds kent, weet dat
hier gevaren aan verbonden zijn. Zonder het zelf soms op te merken
leren goede Afrikaners de wereldcultuur dikwijls al te uitsluitend met
Angelsaksische ogen te zien. Ofwel hun Afrikaner cultuur blijft iets
aparts, iets voor gebruik op nationale feestdagen om zo te zeggen, en
iets intiems, terwijl voor de wereld van de geest en voor de wereld
van arbeid en techniek het Engels dient; ofwèl, erger nog misschien,
hun Afrikaner cultuur wordt van Engelse begrippen en hun Afrikaanse
van Engelse termen en wendingen doordrongen. Het beste middel om
zich hiertegen te handhaven, om een evenwicht te bewaren, heeft de
Afrikaner gemeenschap in haar Diets verband. Door zich hun Nederlandse
oorsprong te herinneren, maar vooral door met het levende Nederland en
Vlaanderen van nu voeling te houden en niet enkel voor letterkundig
genot, maar voor wetenschap, techniek, lering op alle mogelijk gebied,
Nederlands te kunnen lezen, kunnen de Afrikaners hun cultuur het best
volgens haar eigen wetten, organisch, in Europese zin verbreden.
Theoretisch, zeg ik nogmaals, geloof ik dat deze
denkbeelden in Zuid-Afrika niet veel bestrijding zullen ondervinden.
Niet alleen zijn, zoals ik al opmerkte, het wantrouwen en de
prikkelbaarheid ten opzichte van de Hollanders en het Nederlands
daarginds vrijwel verdwenen, maar de betekenis van het verband wordt
ook positief meer en meer erkend. De redenering dat men de Afrikaner
cultuur toch niet in 1875 moet laten beginnen, dat men toch werkelijk
een ouder en een rijker verleden heeft, dat men zichzelf schade doet
door die schatten weg te werpen of te verwaarlozen, wordt aan alle
kanten gehoord. Opwekkingen om meer Nederlands te lezen worden met
instemming begroet. De vraag blijft, of er voldoende gedaan wordt om
de praktijk met die theorie in overeenstemming te
brengen.
Eerlijk gezegd is het voor mij geen vraag. Er wordt
niet voldoende moeite gedaan. Nederland's houding tegenover
Zuid-Afrika is ook niet altijd de juiste geweest. De Vrijheidsoorlogen
hebben hier een geweldige weerklank gevonden, maar de prachtige
ontwikkeling die uit de nederlaag van 1902 ontsproten is, werd hier
langzaam en laat begrepen; dat ze gepaard ging met de vervanging van
het Nederlands door het Afrikaans bemoeilijkte de zaak natuurlijk
zeer. In het algemeen gesproken trouwens is de Nederlandse beschaving
in haar taak ten opzichte van de Dietse gemeenschap - dit geldt voor
Vlaanderen misschien nog meer dan voor Zuid-Afrika - te kort
geschoten. Het bewustzijn van die taak is pas in de laatste tijd
ontwaakt. |
|
Toelichting
Professor
doctor Pieter Geyl was de meest enthousiaste en meest onderlegde
academische voorstander van meer eenheid tussen de Nederlanden. De in 1966
overleden historicus - schrijver van o.m. het standaardwerk De
Geschiedenis van de Nederlandse Stam - zag Nederland en Vlaanderen mede door hun taal
en hun culturele - niet alleen staatkundige - geschiedenis, als
eenheid. Ze dienen in staatsverband herenigd te worden. Vlamingen en
Nederlanders zijn volgens hem één volk, ondanks dynastieën van op
beheersing en behoud van gebieden gebrande koningshuizen, ondanks
regeringen en strategische pogingen van de omringende landen om de
Nederlanden te splijten en gespleten te houden. Er is sprake van één
volk, ondanks de overwinning van het Protestantisme in het Noorden en
het Katholicisme in het Zuiden. Bij deze Heel-Nederlandse zienswijze
hoorde - en hoort - natuurlijk de wens tot het aanhalen van zo nauw
mogelijke contacten met de volksbroeders in Zuid-Afrika, de
Afrikaners.
In 1938 was de verbreiding en verheviging van het
Afrikaner nationalisme in een stroomversnelling geraakt door de
indrukwekkende herdenking van de Grote Trek die 100 jaren daarvoor was
volbracht. Deze Simboliese Ossewatrek schudde de Afrikaners
over het gehele land wakker en ontstak in hen de liefde voor eigen
taal en cultuur. Intellectuelen hadden de heropleving zien aankomen,
zij omarmden deze uitbundigheid voor wat eigen is met alle energie die
zij hadden en vervatten die in hun poëzie, proza, staatkunde en andere
wetenschappen. Geyl bezocht Zuid-Afrika van augustus t/m december 1937
waar hij lezingen aan universiteiten hield. Hij ontmoette er
intellectuelen, was deel van deze heuglijke ontwikkelingen en bracht,
vol ideeën, zijn indrukken mee naar Nederland om o.m. deze bijdrage te
leveren aan een uitgave uit 1938 van de Elckerlyc-boekjes:
1938; Kroniek van Zuid-Afrika, red. dr J. Haantjes.
Zoals gebruikelijk was voor de tijd vóór de Duitse
Bezetting, gebruikt Geyl de term Diets in plaats van
Heel-Nederlands. Beide bijvoegelijke naamwoorden willen niets
anders zeggen dan dat iets betrekking heeft op die landen en streken
waar hoofdzakelijk een vorm van het Nederlands wordt gesproken. Het
Afrikaans en de Afrikaners zijn door hun gemengde afkomst niet
expliciet Diets te noemen, maar ze hebben weldegelijk een Dietse
oorsprong en hun taal is vrijwel volledig Diets. Helaas hebben de
Duitse bezetters in Nederland de term Diets misbruikt door
Dietsch synoniem aan Deutsch te maken en zodoende de
Nederlanders en Vlamingen te betrekken bij hun perfide rassenleer, en
hen in te lijven bij het Duitse Rijk. De Dietse mensen moesten Duitse
wetten en het Duitse gezag aanvaarden. Zo moest het Dietsch
Studenten Verbond (DSV) kort na de Nederlandse capitulatie trouw
zweren aan het Duitse Rijk. De meeste leden bedankten hiervoor en
ondertekenden de trouwverklaring aan Duitsland niet. Ergo, zij
moesten onderduiken. Dankzij de Duitsers is de Dietse beweging
geperverteerd en tot op de dag van vandaag effectief met de grond
gelijk gemaakt!
Met het handig omvormen van de connotatie van 'Diets'
als 'West-Germaans' tot 'Arisch', was de culturele Anschluss
compleet. Mij dunkt echter dat de term Diets zo lang in
onbruik is geraakt dat hij bij de meeste mensen niet meer de negatieve
bijklank heeft en heringevoerd kan worden om aan te duiden wat de
Nederlanders, Vlamingen en Zuid-Afrikaners inzonderheid bindt. In
Zuid-Afrika is deze term niet omstreden zodat ik niet meen een
omstreden daad te stellen door deze tekst van de vroege Pieter Geyl,
waar dikwijls aan de Dietse talen en volken wordt gerefereerd,
integraal te publiceren. Moge de Dietse gedachte - d.w.z. de erkenning
van Nederland, België, Luxemburg en Afrikaanssprekend Zuid-Afrika als
culturele eenheid - door toedoen van deze webstek beter begrepen
worden!
Marcel
Bas.
|
Is het zelfs nu sterk en algemeen genoeg om te
bewerken dat de duizenden Nederlandse landverhuizers, die zich in de
laatste jaren in Zuid-Afrika neergezet hebben, hun roeping tegenover
de Dietse gedachte - elk in zijn kring en op de natuurlijkste,
bescheidenste wijze: ik denk volstrekt niet aan propaganda - steeds
vervullen? Toch is er in dit opzicht wel degelijk iets veranderd.
Zelfs de Nederlandse regering, die vroeger op het engste
staats-standpunt placht te staan en van de stamgedachte een angstige
afschuw had, schijnt tegenwoordig bereid te zijn om cultuurwerk op de
grondslag van die gedachte te steunen. Een zwakheid aan deze kant is
nog, dat men van de moderne Afrikaanse letterkunde en cultuurbeweging
in het algemeen te weinig notitie neemt. Ook daar worden trouwens wel
pogingen tot verbetering in het werk gesteld, en daar zal op den duur
de regering, als het haar ernst is, allicht het meeste kunnen
doen.
Maar voor de Afrikaners kan, als ik het wel zie, wat
Nederland doet of laat, de doorslag niet geven. Zij hebben voor hun
eigen zelfstandige ontwikkeling de Nederlandse cultuur nodig. En dan
is het natuurlijk een zaak van betekenis, dat de Nederlandse cultur
tegenwoordig niet enkel meer op Holland rust: ze heeft door de
ontwakening van Vlaanderen een bredere grondslag gekregen. In sommige
opzichten moet de band met Holland, het eigenlijke stamland, en waar
de godsdienst vandaan komt, nauwer blijven; maar in het jonge,
nationaal-bewuste van Vlaanderen, dat ook zijn strijd heeft moeten
voeren, zitten voor Zuid-Afrika juist waardevolle en aantrekkelijke
elementen. In ieder geval: de wens moet van Zuid-Afrika uitgaan en
Zuid-Afrika moet de inspaning doen, in zijn eigen belang, om het Diets
verband tot een realiteit te maken. En, zei ik, het doet niet
genoeg. De fout ligt in het onderwijs. Hoe na is het Afrikaans aan
het nederlands gebleven! En nu het zich tot cultuurtaal ontwikkeld
heeft, is het er zelfs nader aan gekomen. Want de schrijvers van
Afrikaans, niet enkel de letterkundigen, maar vooral ook de
journalisten, hebben, gedeeltelijk omdat ze het zo wilden,
gedeeltelijk omdat het niet anders kon, ruim uit het Nederlands geput.
Geen Hollander of Vlaming kan moeite hebben met een Afrikaanse krant;
na twee dagen ten hoogste is hij eraan gewend; en zonder bezwaar lopen
ook gesprekken met ontwikkelde Afrikaners, waarin elk zijn eigen taal
spreekt; als een Nederlander een toespraak of een redevoering in het
Afrikaans hoort, volgt hij ieder woord. Maar de gemiddelde Afrikaner
leest toch geen Nederlands; verbeeldt zich dat het moeilijk en vreemd
is. De boekwinkels bieden hem aan alle kanten Engelse boeken te kust
en te keur, goede en slechte, een overvloed, en goedkoop. Om
Nederlandse boeken te vinden moet hij de weg kennen, hij moet zich de
moeite getroosten, alle initiatief moet van hem uitgaan. Er is hier
een wisselwerking. De Afrikaner leest weinig Nederlands; daarom durven
de boekwinkels weinig in voorraad nemen. Omdat de boekwinkels weinig
in voorraad hebben, leest de Afrikaner weinig Nederlands. Het punt om
die vicieuze cirkel te doorbreken, ligt in het onderwijs.
Bij de grote hervorming van nog maar een twintigtal
jaren geleden, toen het Afrikaans als voertaal de plaats van het
Hollands kwam innemen, is het beginsel van de onverbrekelijke
verbondenheid van Afrikaans en Hollands wel erkend. Aan de
universiteiten wordt het ook bij de studie van het Afrikaans in
praktijk gebracht. Maar op de scholen is de praktische toepassing van
het begin af ongelukkig geweest, en ofschoon daarin sedert kort wel
enige verbetering is gekomen, dat is toch altijd nog het punt waar het
aan hapert. Ik geloof niet dat ik overdrijf, wanneer ik zeg dat op de
meeste scholen (en ik bedoel Afrikaans-medium-scholen) het Hollands in
de Afrikaanse les aan de kinderen vrijwel zonder resultaat
voorbijgaat. Dat komt doordat de behandeling te zuiver letterkundig is
en zonder voldoende voorbereiding geschiedt. De twee talen staan zo
dicht bij elkaar; het zou mogelijk zijn om Afrikaner kinderen
spelenderwijs met het schriftbeeld van het Nederlands vertrouwd te
maken, zodat zij het leerden lezen voor hun genoegen (leren schrijven
en spreken laat ik daar: leren lezen zou genoeg zijn). Maar door een
goed bedoeld maar onpractisch ingericht leerplan wordt de kans om in
de eigen taal een sleutel tot een Europese cultuur te krijgen almaar
door verzuimd en generaties van kinderen zijn nu al opgegroeid, die
ofschoon ze zoveel sterker in hun Afrikaans staan dan hun voorgangers
uit de Hooghollandse tijd, zich volslagen vreemd tegenover het
Nederlands voelen. Ofschoon zeg ik; want als men aan de
mogelijkheden denkt die het Afrikaans in zich bevat, dan ligt hier een
schrijnende tegenstelling. Alle Afrikaner onderwijsdeskundigen,
alle intellectuelen durf ik wel te zeggen, geven toe dat er hier iets
niet in orde is. Maar de toestand dat een onderwijsregeling algemeen
afgekeurd wordt en toch jaren, ja geslachten, voortduurt, terwijl over
verschillende methoden van verbetering gekibbeld wordt, is ook buiten
Zuid-Afrika maar al te bekend. Maar het gaat hier wel om een zeer
groot belang. Het gaat vooral hierom of Zuid-Afrika met het Diets
verband waartoe het van nature nog altijd behoort, wezenlijk zijn
voordeel doen zal. De letterkundigen zeker, die vinden de weg tot het
Nederlands wel. Is het genoeg als dichters en schrijvers hun taal en
hun geest in de omgang van het Dietse letterkundig leven verrijken? Ik
geloof dat er zelfs een gevaar bestaat voor een vervreemding tussen
hen en hun Afrikaner lezers, als die zelf aan die omgang geheel vreemd
blijven. Maar het is vooral hierom niet genoeg, dat tenslotte het
leven, het geestelijk leven, het maatschappelijk leven, net nationale
leven, zoveel meer dan letterkunde nodig heeft. En op al die andere
gebieden is het contact nog geringer, nog meer louter individueel.
Wie als Dietsvoelend intellectueel, 't zij Afrikaner
of Nederlander, de toestand beschouwt, kan niet bij enkel beschrijven
en ontleden blijven. Wij zijn nog aan elkaar verbonden, wij maken nog
deel uit van een gemeenschap die aan elks nationale cultuurkracht
ruimer mogelijkheden biedt. Maar wij verwaarlozen die mogelijkheden
nog te veel. Kleine volken als wij zijn in een wereld waarin
massavorming zich meer en meer doet gelden, kunnen wij onze
ontwikkling niet op haar beloop laten. Wij moeten trachten aan onze
toekomst te werken. Wij moeten onze zwakheden en tekortkomingen in het
oog vatten en met wil en beleid pogen onze mogelijkheden te
verwezenlijken. Dat kan het Diets verband ons alle drie versterken.
Anders zal het niet gaan. PROF.
DR P. GEYL.
Hierdie bladsy is op Die Roepstem gepubliseer op 20 November 2001
|
|
|