|
De snelle verbreiding van het Engels voor academische doeleinden (EAP)
Waarom moeten academici dit proces stoppen?
Door Marcel Bas
PDF-weergave
|
Taalverscheidenheid is mondiale verscheidenheid
08/07/2013
|
De academische wereld maakt een proces van snelle verengelsing door. De snelheid waarmee het Engels als internationale academische lingua franca zijn intrede doet, wordt over het algemeen gezien als een slechts praktisch gevolg van de behoefte aan informatievergaring en –uitwisseling. Maar we zien ook dat daar waar English for Academic Purposes (hierna EAP) aan terrein wint, de hoge registers van andere talen – edulecten (Hyland 125) – aan terrein verliezen. Vanwege dit proces verdwijnt taaldiversiteit: dit heeft de bekende taalkundige Joshua Fishman er zelfs toe aangezet zich af te vragen of het Engels een “goedaardig extraatje of een voortwoekerend gezwel der moderniteit” is (Fishman 49). In deze verhandeling zullen we inventariseren wat we in dit proces kunnen verliezen en waarom wij onze moedertalen tegen de verbreiding van het Engels moeten beschermen.
We zouden ervan kunnen uitgaan dat de verbreiding van EAP een blind proces is, veroorzaakt door noodzaak en de wet van vraag en aanbod. Inderdaad, een van de drijvende krachten erachter is een utilitaristische gedachte, zoals ook C.A. Ferguson in een boek van R. Philipson opmerkt:
Toen de te verwerken hoeveelheid informatie het menselijk vermogen te boven begon te gaan, verscheen de computer ten tonele ... toen de behoefte aan mondiale communicatie de beperkingen van de taalgrenzen begon te overschrijden, versnelde de verbreiding van het Engels zich, waardoor het bestaande internationale communicatiestructuren grondig omvormde (Philipson ix).
Zeker, het Engels bewijst haar grote nut in onze pogingen informatie te vergaren. Maar we hebben niet alleen te maken met een onwillekeurig proces.
Een universiteit is niet een geïsoleerde instelling die slechts onderwijst: ze voorziet ook in een behoefte. Dus teneinde de impact van het Engels in academia te begrijpen, moeten we onderzoeken wat de redenen zijn voor het feit dat het juist het Engels – en niet, bijvoorbeeld, het Frans – is dat de wereld buiten academia zo aanspreekt. Sue Wright (Wright 162) noemt twaalf factoren, waarvan ik er hier kort acht zal herformuleren omdat zij relevant zijn voor de verbreiding van het Engels als voer-, onderwijs- en publicatietaal in de universiteiten:
1. Postnationalisme. Systemen en maatschappelijke verbanden opereren in toenemende mate op supranationaal niveau. Derhalve neemt de gewichtigheid van nationale talen af en neemt de gewichtigheid van internationale talen toe.
2. De verbreiding van internationale handel en financiële activiteiten. De Verenigde Staten van Amerika, Groot-Brittannië en Australië vormen gezamenlijk het grootste eentalige handelscomplex. In Oost-Azië, het andere handelscomplex, krijgt het Engels steeds minder te maken met de concurrentie van andere talen.
3. De verbreiding van democratie. De krachtigste moderne politieke invloeden komen voort uit de democratieën in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van Amerika, dus opereert de wereldwijde democratische beweging in het Engels. Het democratisch jargon is in vele landen gebaseerd op Engelse woorden en democratie wordt vanuit het Engelse taaleigen begrepen.
4. De groei van het kapitalisme. De Industriële Revolutie in Groot-Brittannië en de opbrengsten die van de Britse koloniën afkomstig waren maakten het Engels tot internationale handelstaal. Amerikaans kapitalisme schiep massaproductietechnieken en vandaag de dag speelt Amerika (en het Engels) een leidende rol op het gebied van farmaceutische bedrijven, audiovisuele technologie, biotechnologie en informatietechnologie. Wright merkt in 2004 op dat volgens The Economist eenderde van alle webinhoud in het Engels was opgesteld.
5. Het Engels is de taal van internationale organisaties. Internationale organisaties schoven het Frans ter zijde ten gunste van het Engels toen de VS en Groot-Brittannië als overwinnaars uit de Eerste en Tweede Wereldoorlogen waren gekomen. De Engelstalige wereld won aan militaire en politieke invloed en de Amerikaanse privaatsector draagt thans bij aan de verbreiding van de aantrekkelijke neoliberale ideeën van vrij ondernemerschap en mensenrechten.
6. De Engelssprekende gemeenschap is cultureel divers. Het Britse Gemenebest is multicultureel en de VS en Canada staan bekend als immigratielanden. Deze landen – en Schotse zangers, Ierse dichters en Afrikaanse schrijvers – maken het Engels tot een internationaal buigbare, transnationale taal met vele locale dialecten. Veel academici zullen zich aangetrokken voelen tot dit internationalistische imago van het Engels.
7. Het Engels heeft een symbolische status. De hierboven genoemde factoren verschaffen het Engels een buitengewone status en het imago van een taal die veel belangrijker is dan andere talen. Het gebruik van Engels is een kenmerk van persoonlijk succes en ontwikkeling.
8. De opkomst van een kritische massa. De postcommunistische Oost-Europese landen en China beleven de opkomst van nieuwe klassen van kritische burgers. Niet langer worden het Duits, het Russisch en (in Roemenië) het Frans aangeprezen als tweede talen. Ook in China wordt er aan het Engels de voorkeur gegeven als er internationaal gecommuniceerd moet worden. Dit genereert een zichzelf versterkend proces, aangezien de meeste wereldburgers zich niet meer geroepen zullen voelen een andere taal dan het Engels te leren (Wright 162).
Deze acht factoren vertegenwoordigen sectoren in de economie, het maatschappelijk leven, wetenschap en cultuur. De sectoren zijn stuk voor stuk gebieden waarop van academici expertise verwacht wordt. Elke sector is dan ook in academia vertegenwoordigd en dus is ook daar de behoefte het Engels als lingua franca te gebruiken, vertegenwoordigd.
Als we kijken naar enkele factoren zullen we zien dat de verbreiding van het Engels niet langer uit een blinde noodzaak voortkomt. Factoren 4, 5, 6, 7 en 8 wekken de indruk dat het toegenomen gebruik van het Engels ook toegeschreven kan worden aan moedwilligheid van de zijde van de mensen die kleinere talen spreken. Deze talen lijken het slachtoffer te zijn van een afbrokkelend imago als zij geconfronteerd worden met het grotere Engels. Kleinere talen hebben niet de ‘marketingkracht’ om in alle sectoren te kunnen overleven, en academici die in de sectoren gespecialiseerd zijn, grijpen naar het Engels teneinde een groter publiek te bereiken.
Terwijl ze publiceren, schuiven zij hun moedertaal opzij en omarmen zij de kansen die het majoritaire EAP hun biedt. John M. Swales merkt het bestaan op van “[…] de vaak gesignaleerde neiging van meer marginale wetenschappers om te proberen hun ‘beste in het Westen’ gepubliceerd te krijgen en hun minder goede werken voor te leggen voor locale publicatie” (Hyland 126). Vervolgens wordt dit proces verergerd door een zichzelf versterkend mechanisme, want academici gaan onverschillig voort met het ter zijde schuiven van het vermogen van hun moedertaal en haar prestige, terwijl zij – inherent daaraan – de groei van het prestige van EAP herbevestigen en aanjagen. Ik karakteriseer dit proces als cultureel majoritarianisme, dat uitmondt in een op het Engels gegrondveste monoculturisatie.
De op het Engels gegrondveste monoculturisatie van academia wordt niet alleen gevoed door anderstalige academici die naar EAP grijpen. Mauranen noemt ook de Engelstalige (meest Amerikaanse) “poortwachters”, die oproepen tot standaardisering van academische retorische gebruiken omdat zij onwillig zijn verscheidenheid op dit terrein te accepteren. Op pejoratieve wijze kenschetsen zij ‘buitenlandse’ redekunstige gebruiken als vaag of als afdwalend, en Swales verdenkt hen zelfs ervan te stellen dat “’deze buitenlanders gewoon niet weten hoe ze te werk moeten gaan om hun stellingen en argumenten te framen op een manier die wij prettig vinden,’ want anders zouden die buitenlanders toch wel afzien van hun pogingen tot dergelijke praktijken” (Hyland 126). Het is niet verbazingwekkend dat het Engelse werkwoord to frame in de vorm van het leenwerkwoord framen zijn weg in de Nederlandse taal heeft gevonden, omdat sprekers van het Nederlands zodanig geframed zijn geraakt dat ze denken dat er geen equivalent voor is te vinden in de Nederlandse taal (framen betekent ‘in een kader plaatsen’ en ‘omlijsten’, maar ook ‘vals beschuldigen’ of ‘erin luizen’).
Swales constateert dat Engelstalige commentatoren minachtend neerzien op pogingen van de Franse regering om de levensvatbaarheid en het “historisch Gallische karakter” van het Frans vooruit te helpen (Hyland 125). We mogen aannemen dat de Franse regering het Frans vooruit tracht te helpen omdat ze haar landstaal koestert en omdat zij het prestige van de taal hoog probeert te houden. Maar als we het probleem naar een mondiaal niveau trekken, waarom is het wenselijk dat verscheidenheid aangemoedigd wordt? Wat staat er op het spel?
Zoals in het geval met alle professionele registers van een taal, kunnen bepaalde gedachtegangen enkel tot bloei komen binnen specifieke, inheemse (endemische) verbanden. Swales doet ons kond van het feit dat de Zweedse academische taal de manier is geweest waarop ‘de hoogst ontwikkelde vormen van sociaaldemocratie en de verzorgingsstaat’ overgebracht konden worden; dat het de ‘Duitse geleerdheid is die het overredingskrachtige redekunstige hulpmiddel van de voetnoot heeft uitgewerkt en gehandhaafd, en […] dat het het Duits was dat de Exkurs heeft ontwikkeld’ en dat ‘Finse retorica aanmerkelijk verschilt van Anglo-Amerikaanse retorica’ (Hyland 126). Nog een voorbeeld kan gevonden worden in Zuid-Afrika, waar frisse ideeën over identiteit voortgebracht zijn vanuit de intense academische polemieken over het afschaffen van het Afrikaans (ten gunste van het Engels) aan traditioneel Afrikaanstalige universiteiten (Giliomee & Schlemmer). Swales verplaatst het academisch register naar de wereld van de kunst als hij opmerkt:
Het verlies van professionele taalregisters heeft enkele nogal duidelijk herkenbare gevolgen alsook enkele minder duidelijk herkenbare. Een van de minder duidelijk herkenbare gevolgen is het verlies aan professionele taaldifferentiatie. Taaldifferentiatie wordt, bijvoorbeeld, aangewend bij het neerzetten van personages in de literatuur, in amusement en/of in een parodie. Als niemand meer als een professor in de geneeskunde of als een wetenschappelijk onderzoeker praat, of zelfs als een avant-gardistisch criticus omdat al die rollen inmiddels door het Engels ingenomen zijn, dan is de creatieve, nationale allure zelf verarmd. (Hyland 126).
Als EAP nog meer aan terrein wint, zal de intellectuele en temporele continuïteit van ’s werelds inspirerende culturele verscheidenheid voor altijd doorgesneden zijn.
Niet alleen valt er te vrezen voor een aanstaande breuk in de - horizontale - intellectuele en temporele continuïteit van locale academische culturen; we moeten ook rekening houden met een aanstaand verdwijnen van de - verticale - verbindingen die een universiteit als broeiplaats voor kennis en inzichten met de rest van de samenleving onderhoudt. Aan een universiteit leren academici gebruik te maken van hun moedertaal als het vehikel voor het academisch discours. Dit vehikel is door de geschiedenis heen met vernuft en taalvindingrijkheid ontwikkeld om complexe en abstracte zaken over te brengen. Het heeft academici ertoe in staat gesteld boeken uit te brengen, rapporten en lesmateriaal op te stellen: kortom, het stelde hen ertoe in staat informatie aan de rest van de bevolking door te geven. Als EAP de onderwijstaal zou worden aan - bijvoorbeeld – Nederlandse universiteiten, dan zullen toekomstige generaties van niet-academische Nederlanders zich niet langer vertegenwoordigd voelen in academia. De Nederlandse academische woordenschat en het Nederlandse academische begrippenapparaat zullen in onbruik en in de vergetelheid raken en uiteindelijk zal de Nederlandse taal niet langer geschikt zijn voor communicatie op academisch niveau. Aldus verliest een taal drastisch aan prestige. Sociolinguïstisch onderzoek heeft herhaaldelijk aangetoond dat talen eerst sterven nadat zij drastisch aan prestige hebben ingeboet. De Noorse taalkundige Sigmund Ongstad heeft opgemerkt dat zodra een taal haar genres begint te verliezen, zij begint te sterven (Hyland 126). Op mondiale schaal leidt het invoeren van het Engels als academische taal tot een onherstelbare taalkundige en culturele ontvlechting tussen de wereld van de wetenschap en onze samenlevingen in het verleden, heden en toekomst.
Anderstalige academici, dus zij wier moedertaal niet het Engels is, voelen zich in veel gevallen ook afgeremd in hun intellectuele ontwikkeling als zij geconfronteerd worden met EAP. Academici zijn hierin niet anders dan de rest van de samenleving: de Zuid-Afrikaan Neville Alexander stelde: “Een beleid dat uitgaat van slechts Engels, of zelfs van hoofdzakelijk Engels, moet wel de meeste mensen – en dus het hele land – veroordelen tot een permanente staat van middelmatigheid, aangezien mensen niet meer in staat zullen zijn spontaan, creatief en zeker van zichzelf te zijn als ze niet hun eerste taal kunnen gebruiken.” (Giliomee & Schlemmer i). Dit trekt parallellen met het ‘cultureel regenwoud’-argument van Mauranen dat niet zozeer het behoud van de onderscheidenlijke landstalen in academische publicaties aanbeveelt. Wat het wel doet, is academici ertoe oproepen hun specifieke retorische gebruiken en culturele gedachtestructuren te handhaven door hen in de aanvaarde wereldtaal – in ons geval EAP – te gieten. Dus redekunstige verscheidenheid en veelvormigheid zouden van buitensporige standaardisering gevrijwaard kunnen worden en anderstalige academici zouden in staat kunnen zijn hun vernieuwende en creatieve werk voort te zetten (Hyland 126).
Het Engels verspreidt zich dwars door de academische wereld ten koste van locale edulecten. Hiertegenover zouden niet onverschilligheid of de blinde marktwetten van vraag en aanbod moeten staan. Er zal ongetwijfeld een waaier aan mondiale factoren bestaan die academia “noodzakelijkerwijs” steeds homogener maakt. Maar aangezien universiteiten een grote invloed op hun samenlevingen uitoefenen, zouden academici zich bewust moeten zijn van de gevolgen die hun keuzen hebben. Als zij hun taal aan de universiteit uitsluiten, dan ontnemen zij hun taal de mogelijkheid te functioneren op het benodigde intellectuele niveau. Het zal er tevens toe leiden dat academici niet langer beschikken over moedertaalvaardigheid op academisch niveau. Zij ontzeggen aldus hun taal haar dominantie binnen de samenleving. Een dominante taal wordt geassocieerd met prestige (Holmes 61) en, omgekeerd, wordt een ondergeschikte taal geassocieerd met gebrek aan prestige. Indien het invoeren van EAP niet de ondergang van de tot voor kort dominante taal inluidt, dan zal het beslist leiden tot het doorsnijden van de informatieoverdracht naar de samenleving, alsook tot gebrekkige taalvaardigheid en verlies aan taalgebonden redekunst en gedachtegoed. Dit zijn alles verliezen die aangevangen en aangezet zijn door de academici zelve. Meer cultureel en taalkundig bewustzijn onder academici zou hen er, derhalve, evengoed toe kunnen aanzetten het tegengestelde te doen: hun taal hoog te houden, in al haar functies en rijkdom.
Aangehaalde en geraadpleegde werken
Fishman, J. Bilingual
education: an international sociological perspective. Rowley, Mass:
Newbury House, (1976). Druk.
Giliomee, H. & Schlemmer,
L.‘n Vaste plek vir Afrikaans: Taaluitdagings op kampus.
Stellenbosch: SUN Press, (1976). Druk.
Holmes, J. An
Introduction to Sociolinguistics. New York: Longman Publishing,
(1992). Druk.
Phillipson, R. Linguistic imperialism.
Oxford: Oxford University Press, (1992). Druk.
Swales, J.
English as Tyrannossaurus rex. In: K. Hyland, English for
academic purposes: an advanced resource book (pp. 124-125). Abingdon:
Routledge, (1997). Druk.
Wright, S. Language Policy and
language planning: from nationalism to globalisation. London:
Macmillan, (2004). Druk.
Marcel Bas
8 juli 2013
Dit artikel is ook verschenen in het herfstnummer (2013) van de Nieuwsbrief Taalverdediging van de Stichting Taalverdediging.
|
|