Pieter Geyl in Londen, 1922.
© FOTO UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
Printervriendelijke
versie
- Door Marcel Bas
In de tweede helft
van 1937 maakte professor Pieter Geyl een reis die, naar eigen zeggen, een
zeer geslaagde episode in zijn leven is geweest. Het schip Jagersfontein
voerde de Utrechtse hoogleraar van IJmuiden naar Kaapstad van waaruit zijn
kennismaking met het zuidelijkste der Dietse volkeren begon en die half
augustus, september, oktober en november zou beslaan. Hij ontmoette
tijdens deze academische reis vele geestdriftige, jeugdige intellectuelen
die op dat moment de stichters waren van - en sleutelfuncties vervulden
binnen - de grootste culturele en intellectuele wederopstanding in de
Afrikaner geschiedenis. Geyl werd deelgenoot van de virulente
nationalistische liefde die de Afrikaners na de Boerenoorlog voor hun taal
en cultuur koesterden. Dit inspireerde hem tot het versterken van de
culturele banden met de Afrikaners. Geyl wou de Afrikaners helpen met
Nederlandse kennis en zijn ervaring binnen de Vlaamse Beweging. In de
koortsachtigheid van het interbellum was de staat, de Unie van
zuid-Afrika, ontvankelijk voor allerlei actuele wereldstromingen,
variërend van nationalisme tot communisme. Geyl sprong in op de culturele
honger van de Afrikaners, die konden putten uit het grote Nederlandse
cultuurreservoir. Maar in hun strijd om culturele en staatkundige
ontkoppeling van het Britse Rijk werd de Dietse Gedachte wel eens
gepasseerd...
Pieter Geyl in Zuid-Afrika
In 2000 is er door het Suid-Afrikaanse Instituut in
Amsterdam een boekje in het licht gegeven dat geheel aan deze reis is
gewijd. Verzorgd en toegelicht door P. van Hees en A.W. Willemsen bevat
Pieter Geyl in Zuid-Afrika een bespreking van Geyls hoedanigheid
als Heel-Nederlands denkend hoogleraar, en de rest van het boek is een
volmaakte transcriptie van Geyls nog niet eerder gepubliceerde
handgeschreven reisherinneringen, plus een daarna opgestelde nota voor de
toenmalige Nederlandse regering om de Nederlandse taal en cultuur zo breed
mogelijk via het onderwijs onder de Afrikaanssprekende mensen te brengen.
Kortom, het boek is, zoals de ondertitel aangeeft, het verslag van de
lezingentournee langs universiteiten in Zuid-Afrika.
De idealen van Geyl
Een kentering vond plaats in de jaren twintig en dertig
toen het Afrikaans door de actieve inzet van Afrikaanse geestdriftigen ook
bruikbaar bleek als omgangs- en schrijftaal voor intellectuelen.
Afrikaanse taaldeskundigen hadden, al dan niet puttend uit de rijkere
Nederlandse woordenschat, hun taal bruikbaar gemaakt voor alle lagen der
maatschappij. Het was de volwaardige voertaal geworden van de pas
opgerichte Afrikaanse universiteiten. Vele andere onderwijsinstellingen
werden verafrikaanst. Ook cultuurkringen sprongen als paddestoelen uit de
grond. De regering was inmiddels overwegend Afrikaans en de behoefte om
een republiek naar Afrikaner inzichten op te richten werd in die tijd
omgezet van wens naar politiek, intellectueel en staatkundig streven
binnen de gehele Unie van Zuid-Afrika, dus niet alleen in de voormalige
Boerenrepublieken. Het Boerevolk was maar net een grote vernedering
te boven gekomen en het was zich aan het mobiliseren. Bij gebrek aan eigen
middelen en taaleigen media werd tijdens deze grote intellectuele
opwekking dikwijls gegrepen naar Angelsaksische literatuur en filosofie om
gaten op te vullen. Geyl was ervan overtuigd dat de Nederlanden en de
Nederlandse taal- en letterkunde de Afrikaners konden voorzien in hun
intellectuele en taalkundige honger. De Afrikaners waren Diets en het zou
ideaal zijn als zij ook uit de Dietse culturele reserves konden
putten!
De emancipatie van het Afrikaans
Aangezien de Noord-Nederlander Geyl taalnationalistisch
was bezag hij de emancipatie van het Afrikaans op twee manieren; enerzijds
erkende hij dat de Afrikaanse opwekking een zege op het Engels was,
anderzijds viel het hem op dat de Afrikaner belangstelling voor Nederland
naar zijn mening niet zo groot was en dat onderhuids het ressentiment
tegenover de Hollanders en hun taal nog steeds voortleefde, als erfenis
van Nederlands koloniale regime. Immers, de Nederlanders minachtten in de
daaraan voorafgaande eeuwen het Afrikaanse broebeltaaltje en probeerden
het 'Hollands' bij de bevolking op te dringen.
Geyl merkte echter niet veel van een anti-Hollandse
houding, zo kunnen we opmaken uit zijn reisverslag; zelfs de
medewerkster van de toen inmiddels overleden beroemde C.J.
Langenhoven (1873 - 1932) was uiterst hoffelijk tegenover Geyl
toen hij haar bezocht. Langenhoven, 'Sagmoedige Neelsie', was
befaamd voor zijn omvangrijke oeuvre van proza en poëzie. Hij heeft
'Die Rubaját' van Omar Chajjam vertaald maar hij staat
bovenal bekend om zijn wereldberoemde gedicht Die Stem van
Suid-Afrika, dat tevens het volkslied werd en nog steeds - in
gewijzigde vorm - is, van de Republiek van Suid-Afrika. Langenhoven
bezag Nederlandse pogingen om de Afrikaners binnen het raamwerk van
een Dietse cultuur en levensbeschouwing te verheffen, als een
zwichten voor 'Dietse Sappen'. |
|
C.J.
Langenhoven |
Sappen is op
te vatten als een woordspeling op het bestaan van lichaamsvocht en de
bijnaam voor de niet-republikanistische, onnationalistische leden van de
Suid-Afrikaanse Party (in het verleden dacht men dat geestesgesteldheid en
emoties werden veroorzaakt door lichaamsvocht, zoals gal; vandaar,
overigens, het Nederl. woord humeur > Lat. humor; vocht).
In Langenhovens geheugen hadden de onbehouwen Hollandse schoolmeesters een
slechte indruk achtergelaten. Zoals gezegd was er niet sprake van een
anti-Hollandse houding. Er was echter wel sprake van desinteresse voor de
Nederlandse connectie. Men wist dat de Nederlanders een nauwverwante taal
spraken, maar de strijd moest toch op Afrikaanse bodem worden gevoerd, en
niet in de Lage Landen aan de Noordzee, die niet veel macht
bezaten.
Verder waren er toch onder de nationalistische academici die
Geyl onthaalden, de politiek geëngageerden, die in hun haat voor het
cultuurimperialistische en bepaald niet zachtzinnige Britse Imperium de
Nederlanders wantrouwden omdat Nederland zich tijdens de Boerenoorlogen
niet openlijk anti-Engels had getoond. De talrijke buitenparlementaire,
particuliere initiatieven veler Nederlandse Boerenoorlogcomités ten spijt
(zelfs Abraham Kuyper bezocht destijds de Koning van
Groot-Brittannië - de opvolger van veroveraar Koningin Victoria - om te
pleiten voor de Boeren), waren het in de late jaren dertig met name de
vurigsten onder de nationalisten die Geyl met wantrouwen benaderden.
Nederland was immers een slippendrager van het Empire.
Afrikaans versus Nederlands
Professor Geyl had alle respect voor de verschillende
houdingen t.o.v. het Nederlands. Veel academici waren echte Hollandse
vrienden en anderen gaven niets om de Hollandse oorsprong en taal. De
Afrikaners hadden het Afrikaans verheven ten koste van het Nederlands. Het
had niet veel gescheeld of het Engels had beide talen vervangen, en daar
waren de Nederlandse schoolmeesters dan debet aan geweest omdat zij de
Afrikaners wilden vervreemden van hun eigen taal en hun een vreemde, niet
gesproken taal wilden opdringen. Het praktische Engels was dan de lachende
derde. Maar we moeten de Afrikaners niet onderschatten. We hebben hier te
maken met een gehard, trots volk. Het Nederlands was reeds sedert het
begin van de achttiende eeuw niet meer de taal van de Kapenaars. Om zich
te bewapenen tegen het dominante Engels moesten de Afrikaners zich op een
gegeven moment ontdoen van het juk van de Nederlandse taal die hen dreigde
te verzwakken. De voor de gemiddelde Afrikaner onoverkomelijke taalkundige
ongerijmdheden met het Nederlands dwong hem te kiezen tussen de eigen taal
of een taal waarvan hij zich vervreemd voelde. Geyl begreep dit volkomen.
Nu was echter de tijd aangebroken om het Nederlands waar mogelijk aan te
prijzen als de taal die hun letterkunde en woordenschat zou kunnen
verrijken.
De iets te vurige minderheid
Maar de anti-Engelse houding sloeg bij de vurigsten onder
de nationalisten in de jaren dertig meer en meer om in een
opportunistisch-dilettantistische, pro-nazi houding. Dit bevreemdde veel
mensen; waarom van het ene opportunisme - het pragmatisch pro-Engels zijn
- overgestapt naar het andere? De Duitsers overzee waren verenigd in het
Reich van Adolf Hitler en aangezien vele Afrikaners Duitse
voorouders hadden en aangezien Duitsland wel eens de mogendheid kon zijn
die het Britse Imperium op de knieën kon dwingen, vergat men Nederland en
koos men voor nazi-Duitsland. Dit was choquerend voor de Heel-Nederlander
Geyl die een ophanden zijnde Duitse bezetting van Nederland voorzag. Het
was duidelijk dat er een wederzijds wantrouwen ontstond tussen Geyl en de
vurigen.
Een geval van pro-Duitse houding had persoonlijke
gevolgen voor de hoogleraar; Geyl leerde in Londen een bijzondere
persoon kennen, Elizabeth Johanna Möller (Bettie) Conradie
(1903 - 1939). Door haar jeugdigheid en liefde voor de Afrikaanse
taal en cultuur was zij bijzonder pro-Nederlands, maar kort voor
haar dood koos zij voor nazi-Duitsland als culturele en politieke
bondgenoot. Na Geyls bezoek aan Zuid-Afrika bezocht zij hem weer in
Nederland waar zij tot Geyls schrik vol enthousiasme over het Duitse
Rijk sprak. Dat de Nederlanden gevaar liepen was nu ook voor haar
minder belangrijk dan de diepere gevoelens van vergelding. Dat zij,
en velen met haar, met die stellingname het gros van de Nederlanders
van zich vervreemdde, leek in de stormen van de interbellaire
geopolitiek minder belangrijk. |
|
Bettie Conradie |
Zij
had Geyl al eens in Londen bezocht waar hij onder de indruk raakte van
haar gedrevenheid in de strijd voor de Hollandse connectie. Volgens Geyls
reisverslag heeft Conradie zich letterlijk doodgewerkt. Zij heeft in haar
korte leven haar sporen verdiend: in de Afrikaanse Kernensiklopedie
wordt zij omschreven als de persoon die met succes de gedachte
propageerde dat de Nederlandse geschriften die in ZA zijn ontstaan, tot de
Zuid-Afrikaanse literatuur moeten worden gerekend.
Duitse propaganda
Een navrant detail is dat Geyl deze
reisherinneringen neerschreef tijdens zijn jarenlange internering door de
Duitse bezetters. In eerdere geschriften van voor de oorlog deed hij
immers afstand van Duitse propaganda in Heel-Nederlandse tijdschriften en
boeken uit Nederland en Vlaanderen. Geyl bespeurde actieve Duitse
propaganda aan de Afrikaanse universiteiten. Aan de lopende band werden
universiteiten en colleges grondig verafrikaanst. Hier en daar liepen er
Duitse studenten op de universiteiten rond die niet studeerden maar
allerlei pamfletten ronddeelden aan de vakgroepgenoten. Verder waren er
uitzendingen te beluisteren op de Zuid-Afrikaanse radio die rechtstreeks
afkomstig waren van Duitsland. De invloed van die Duitse zender was groot.
Nederland was ook van plan een zender te planten, "maar die kwám maar
niet!", aldus Geyl. Eindeloos heeft Geyl met de Afrikaners over de Duitse
propaganda gepraat. Een Nederlands weerwoord liet maar op zich wachten en
de academici waren best benieuwd en welwillend om dat andere geluid ook te
horen. Volgens Geyl waren de Duitsers helemaal niet zo geïnteresseerd
in
de Afrikaners als volk, maar zagen zij in de Zuid-Afrikanen veeleer een
militair-strategische bondgenoot die hun greep op Afrika kon versterken.
De oude Duitse kolonie Südwest Afrika, het tegenwoordige Namibië, was
reeds deel geworden van de Unie van Zuid-Afrika. Geyl heeft vlak voor de
Duitse bezetting meer taalkundig en cultureel contact met de Nederlanden
tot stand gebracht. Een verder verloop van deze ontwikkeling werd
lamgelegd toen de Duitsers Nederland bezetten en Geyl c.s. vleugellam
maakten. Overigens is Zuid-Afrika altijd erg belangrijk geweest voor de
grootmachten. De kostbare grondstoffen en de militair-strategische ligging
van Zuid-Afrika hebben tijdens en na de nazi-periode bij de Sovjet-Unie en
de Verenigde Staten een meer dan gemiddelde belangstelling gewekt. Over
Zuid-Afrika is zowat de hele wereld gevallen, en heus niet aléén omdat er
een onderdrukkende rassenpolitiek heerste.
Nationalisme in de politiek
Eindeloos heeft Geyl ook gepraat over de gunstige invloed
die Nederland kon hebben op de Afrikaner taal en cultuur. De mensen die
een humaan, positief nationalisme voorstonden en zich niet lieten leiden
door angst hadden meestal oren naar Geyls pleidooien. Zo ontmoette hij in
Kaapstad de gewezen hoofdredacteur van het invloedrijke nationalistische
dagblad Die Burger.
Zijn naam was dr Daniel François Malan die
op dat moment de leider was van de Nasionale Party. Van deze partij
kan men zeggen dat zij de politieke vertegenwoordiger was van het
nieuwe nationalisme van de intellectuelen. De voorgaande politieke
bewegingen waren het initiatief van de oude strategen uit de
Boerenoorlog; dit nationalisme kwam uit de schoot van de academies
en de kerk. Malan was dominee, een bijzonder belezen persoon met een
fabelachtige redekunst. Hij had ook een gewillig oor voor Geyls
pleidooien voor de versterking van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse
connectie. |
|
D.F. Malan als
premier |
Onvergetelijk is Malans toespraak van 1948 toen hij bij
de opening van het Voortrekkermonument ten overstaan van vele
tienduizenden Afrikaners het tijdperk van de Afrikaners inluidde; Malan
was op dat ogenblik reeds premier van de Zuid-Afrikaanse Unie en leider
van de eerste Afrikaner nationalistische regering. Zijn kabinet bestond
uit de mensen die Geyl tien jaren voordien ontmoette; mensen die vol
geestdrift gehoor gaven aan de roepstem van hun voorvaderen die, in de
strijd tegen de Britten, waren gestorven voor Afrikaner zelfbeschikking.
Malan was in de eerste plaats theoloog. Op basis van zijn overtuiging
meende hij aan te tonen dat het omarmen van het Duitse Rijk een dwaling
was. Geyl merkt op: "Maar was hij wel baas binnen eigen partij?" Jazeker,
dat was hij.
Kopstukken en goedgezinden
Een van de leden van Malans kabinet was dr
Hendrik Frensch Verwoerd. Geyl verwarde hem in zijn
reisherinneringen echter met G.D. Scholtz die aan de
Gemeentelijke Universiteit promoveerde. Geyl leerde Scholtz kennen
als bijzonder hoffelijke man die beleefd luisterde naar zijn
pleidooien voor meer contact met Nederland. De man was sterk
anti-Engels. Niettemin, Verwoerd, die Geyl zeer zeker ook tijdens
zijn Zuid-Afrikaanse bezoek ontmoette, was geboren in Amsterdam en
zou in 1958 de zesde premier van de Zuid-Afrikaanse Unie worden.
Later zou hij het land uit het Britse Rijk loodsen en de eerste
premier van de onafhankelijke Republiek van Suid-Afrika zijn.
H.F. Verwoerd werd bekend doordat hij het reeds door het
imperialistische Groot-Brittannië geïnitieerde apartheidssysteem bij
wet liet vastleggen. |
|
H.F. Verwoerd |
Een van de twee keren dat Geyl en zijn vrouw Lien niet in
een hotel verbleven maar bij iemand thuis, was ten huize van dr E.G.
Jansen. Jansen (1881 - 1959) was een nationalist die in de jaren
daarna op cultureel en geschiedkundig gebied zijn sporen zou verdienen als
voorzitter van talrijke cultuurorganisaties. In 1909 was hij een van de
oprichters van de Suid-Afrikaanse Akademie. Hij was schrijver van
artikelen en werken over de Grote Trek en zou van 1948 tot 1950 minister
van 'Naturellesake' (d.i. aangelegenheden van inheemse volkeren) in het
eerste kabinet van Malan zijn. Nadien was hij tot aan zijn dood in 1959
Goewerneur-Generaal van de Britse Koningin voor de Unie van
Suid-Afrika; een functie die te vergelijken is met die van Viceroy.
Jansen was kort na Geyls bezoek voorzitter van het
Voortrekker-Eeufeeskomitee waar hij de grootste volksheropleving
hielp tot stand komen door de onvergetelijke Simboliese Ossewatrek
te organiseren. Deze heropvoering van de Grote Trek, die een eeuw daarvoor
grote delen van zuidelijk Afrika voor de Nederlandse en westerse cultuur
ontsloten had, schudde de Afrikaners van allerwegen wakker. Men was een
beetje overdonderd door de geestdrift en de snelheid waarmee het
nationalisme sinds de verloren Boerenoorlog opbloeide. Ter afsluiting van
deze symbolische pionierstocht werden de grondvesten voor het te bouwen
Voortrekkermonument gelegd door E.G. Jansen en tien jaar later
mocht de eerste nationalistische premier D.F. Malan het imposante monument
bij Pretoria openen (voor meer informatie over de Simboliese
Ossewatrek en zijn blijvende invloed, klik hier).
Het Voortrekkermonument anno
2002
Deze tien jaren kunnen worden gerekend tot de mooiste
tijd uit het Afrikanerdom. Jansens rol was groot daarin, en behalve grote
liefde voor zijn volk had hij oog voor de Kleurlingen en de Bantoes. In
het boek Die Voortrekkermonument in Pretoria (1948) dat geschreven
werd ter ere van de opening van het Voortrekkermonument, is hij de enige
die de Kaffers niet omschrijft als barbaren en - wat meestal niet
werd genoemd - maakte hij melding van de vele Kleurlingen die de Boeren
vergezelden in de Voortrek. De bekende architect Gerard Moerdyk, die
tevens het monument heeft ontworpen, liet zich in het boek, waar het de
Bantoes betreft, van een veel minder begripvolle kant zien. Enkele
passages uit zijn hoofdstuk zijn zelfs verwijderd omdat ze te
Bantoe-onvriendelijk waren.
In Stellenbosch ontmoette Geyl professor François
Malherbe die in zijn hoedanigheid als hoogleraar Nederlandse en
Afrikaanse Letterkunde in de praktijk werd geconfronteerd met hoezeer zijn
studenten van het Nederlands waren vervreemd. Zij hadden niet meer als
kind een Nederlands boek in handen gekregen. Tijdens zijn redevoeringen
pleitte Geyl voor het bij kinderen introduceren van Nederlandse boeken en
Malherbe was het met hem eens. Malherbe had een eigen methode ontworpen om
zijn studenten met het Nederlands vertrouwd te maken. Het voornaamste was
om rekening te houden met de smaak en het begrip van de jonge Afrikaners
en niet, zoals C.J. Langenhoven zo sarcastisch opvoerde, vol waanwijsheid
en omslachtigheid van de betweterige Hollandse schoolmeesters. François
Malherbe promoveerde in Amsterdam op een proefschrift; Humor in die
algemeen en sy uiting in die Afrikaanse Letterkunde. Met Abraham
Jonker en Jacques Malan gaf hij vanaf 1937 het tijdschrift
'Ons eie boek' uit dat een grote pedagogische rol vervulde.
Verder is de persoon De Vos Malan noemenswaardig,
die Geyl bijzonder welwillend tegemoet trad. Malan was secretaris van
onderwijs in het bestuur van de Kaap en ze zouden elkaar veel
ontmoeten.
Van de taalproblemen die men met het Nederlands ondervond
kunnen we naadloos overgaan naar een ander kopstuk; over Henry Allen
Fagan, een vooraanstaande Afrikaner die goed past in het proces van
indrukwekkende verheffing van de Afrikaner waarvan Geyl deelgenoot werd,
schrijft hij:
|
"Het (een voorbeeld van een
taalprobleem - MRBAS) werd mij gegeven door Fagan, een van de
aardigste mensen die ik in Kaapstad leerde kennen. Advocaat en
parlementslid, man van ruime beschaving, aardig gezin, welstand; in
weerwil van zijn Ierse naam is Fagan Afrikaner, bekend als schrijver
van (overigens niet zeer daverende) toneelstukken; volgeling van
Hertzog, niet meegegaan met Malan, en deswege bitter aangevallen
door zijn naaste vrienden; kort na ons vertrek werd hij minister van
onderwijs. Welnu, Fagan zei mij, op een autotochtje, dat hij aan
zijn, veel jongere, broer kon merken hoe ver de generatie die onder
de nieuwe schooltoestanden opgroeide, van het Hollands was
afgeraakt. Eens was het liedje
"Daar buiten in de biezen Daar lag een hondje
dood"
te berde gekomen en Fagan had zijn broer gevraagd
of hij dat begreep. 'Ja!' had de jongeman geantwoord: 'Die hontjie
hè hom dood gelag...' (gelachen)." (spelling is van de auteur -
MRBAS) |
|
Fagan (1889 - 1963) schreef uiteraard in het Afrikaans en
hij was jurist. Van 1914 tot en met 1915 was hij advocaat, dan journalist,
professor in de Rechten in Stellenbosch, Lid van de Volksraad (parlement)
en minister van Naturellesake (inheemse-volkerenzaken), Onderwijs
en Volkswelzijn (1938), appèlrechter en hoofdrechter (1953 - 59). Zijn
toneelstuk Ousus kreeg in 1935 met enkele andere toneelstukken van
zijn hand de prestigieuze Hertzogprys.
De verhouding tussen het blanke en andere rassen
Geyl merkte al op dat veel Afrikaners de Bantoes en
Kleurlingen als minderwaardige volkeren zagen waarvan wel dankbaar gebruik
kon worden gemaakt als werkkracht. Hij zag dit met zorg aan; hoe lang nog
konden de Afrikaners de meerderheid van het land eronder houden, en -
sterker nog - snijden de Afrikaners zichzelf en hun taal en cultuur niet
in de vingers als zij de nauw aan hen verwante en dezelfde taal sprekende
Kleurlingen van zich vervreemden? Men had Geyl ervan overtuigd dat de
kracht van het nationalisme in de taalstrijd lag en dat de taal ook het
strijdpunt was voor de opkomende Nieuwe Afrikaner. Dit was wat hij ook
verwachtte na zijn ervaringen in Vlaanderen, waar hij de vernederlandsing
van vele instituten had helpen bespoedigen. Maar hij begon in Zuid-Afrika
te beseffen dat er ook andere sentimenten meespeelden dan alleen taal- en
cultuurtrots. Want waarom anders zou men de Kleurlingen niet omarmen en
zich niet zorgen maken om hun maatschappelijke toestand?
Geyl wist dat de Afrikaanssprekende Blanke koste
wat kost verheven moest worden; waarom dan niet de
Afrikaanssprekende kleurling? Tijdens zijn bezoek aan een fabriek
merkte de professor op dat de baas aldaar zijn hoopvolle
Kleurlingwerknemers blij had gemaakt met een dooie mus; binnenkort
zouden deze werknemers op last van de regering moeten worden
vervangen door kansarme blanken.
De Bantoes begonnen zich te
roeren. Zij organiseerden zich politiek steeds beter om hun deel van
de buit op te eisen en gemakkelijker toegang te krijgen tot de
blanke steden waar werk was. Marxisten in binnen- en buitenland
sprongen daar handig op in om deze samenlevingsvorm te verstoren.
Geyl wist dat er een tragiek schuilging achter de rassenpolitiek; de
Afrikaners waren doodsbenauwd voor wat komen ging. |
|
Een voorbode van de etnische brand die zou uitbreken
was het drama bij Sharpeville in 1962; ruim 24 jaar na Geyls
observaties |
Wat Geyl niet had kunnen bevroeden is dat de ontknoping
zich eerst in de jaren negentig van die eeuw zou voordoen. De Afrikaner
wou Zuid-Afrika blank houden, zo constateerde Geyl. De Bantoes werd niet
alleen land onthouden, maar ze werden ook afgevoerd naar woonkampen,
eufemistisch 'tuislande' genoemd. Tekenend voor de angst waarmee de
Bantoe van de Blanke werd afgedreven is de volgende aanhaling uit de
reisherinnering:
|
"De Kaffer mag niet reizen zonder pas;
hij mag geen vuurwapen bezitten; men mag hem in de Transvaal zelfs
niet als chauffeur gebruiken. Dat laatste om te beletten dat de
Kaffers op de dag van de grote opstand gebruik zouden kunnen maken
van auto's! Die grote opstand, dat is een onbestemd maar toch
werkelijk drukkend toekomstbeeld dat men zich maakt. En als middel
ertegen heeft men dus enkel repressie." (blz. 23)
|
|
Natuurlijk kon hij niet ontkennen dat er een kloof van
beschavingen tussen blank en zwart gaapte en dat het kleurtje op de huid
van beide rassen in het niet viel vergeleken bij het verschil in
beschavingspeil. Tot op de dag van vandaag is écht samenleven met de meeste
Bantoes voor de blanke vrijwel onmogelijk en dat is niet te wijten aan
racisme maar aan onoverkomelijke verschillen in gedrag en moraal.
Samenzijn op de werkvloer is totnogtoe wel haalbaar gebleken, al leggen
tegenwoordig meer en meer Bantoes een verwesterde houding en intellectuele
ontwikkeling aan de dag die, al dan niet ingegeven door carrièreoogpunten,
contact met de blanken mogelijk maakt in het onderwijs, besturen en privé.
'Adapt or Dye' zei de Zuid-Afrikaanse cabaretier Pieter-Dirk Uys
reeds in het begin van de jaren negentig.
Die Dertigers
Behalve politiek geëngageerde intellectuelen ontmoette
Geyl de dichters en schrijvers die later bekend zouden komen te staan als
Die Dertigers. Dit was een geslacht van dichters dat om en nabij
1930 aan het woord kwam en op het gebied van de poëzie een volwassenheid
bevestigde die de Afrikaner op de andere terreinen aan het bereiken was.
Figuren waren: C.M. van den Heever, I.D. du Plessis, W.E.G.
Louw, N.P. van Wyk Louw, Uys Krige en Elisabeth
Eybers. Laatstgenoemde woont thans nog steeds in Nederland. Wat de
werken dezer dichters onderscheidt van andere stromingen is het ongekende,
bruisende enthousiasme en de biechttoon, de wil tot kunstenaarschap, de
accentuering van de noodzakelijkheidvorm en het rake en mooie woord. De
dichter wordt een bewuste vakman.
C.M. van den Heever
|
|
Geyl ontmoette een enthousiaste nationalist die
veel werk had verricht in het verheffen van de Afrikaner, zijn
karaktervorming en diens zelfvinding. Het was de dichter
Christiaan Maurits van den Heever (1902 - 1957), geboren in het
concentratiekamp in Norvalspont. Hij werd in zijn studententijd in
Bloemfontein sterk beïnvloed door zijn universitaire leermeester
D.F. Malherbe en hij promoveerde op een proefschrift Die
digter Totius (1932). Tot aan zijn dood was hij voorzitter van
de Skrywerskring. Geyl ontmoette Van den Heever, die toen
hoogleraar in het Afrikaans en het Nederlands was, regelmatig in
Johannesburg, tezamen met de dichter / hoogleraar Latijn
Haarhoff en Van Heerden, die de hoofdredacteur van
Die Vaderland was. |
Over Van den
Heever schrijft hij:
|
"Van den Heever kende ik uit Londen.
Een ietwat stille, verlegen man, wiens wetenschappelijke verdienste
mij niet zo groot leek, maar die op politiek en cultuur-politiek
gebied goed omlijnde denkbeelden had en daarover wel los kwam. Hij
was een van die Afrikaners wier uiterlijk doen denken: gekleurd
bloed! - maar dat mocht natuurlijk niet gezegd worden. Hij had een
vrij onmogelijke, aanstellerige vrouw, wat de omgang
bemoeilijkte." |
|
Na het bezoek; werk aan de winkel
Na zijn bezoek aan Zuid-Afrika, waar hij behalve
Afrikaner politici en culturele kopstukken ook de Nederlandse ambassadeur
Van Lennep en Nederlandse hoogleraren ontmoette, probeerde
professor Pieter Geyl door het laten zenden van Nederlandse boeken en
langspeelplaten naar onderwijsinstellingen intensievere culturele
uitwisseling met Zuid-Afrika op poten te zetten. Dat was een lijdensweg.
Hij heeft gesproken met Van Kleffens van Buitenlandse Zaken. Hij
luisterde tenminste, maar de toenmalige minister Patijn bezag Geyl
ietwat sarcastisch als een onbeduidende persoon. Hij trok wat bij toen hij
doorhad dat-ie Geyl had gekwetst, maar het gesprek was zinloos.
De eerste minister Hendrik Colijn
|
|
De Eerste Minister Hendrik Colijn was
allervriendelijkst, maakte aantekeningen, maar deed verder niets.
Bij de Radioraad sprak hij met voorzitter Gerbrandy, maar die
kon niets doen omdat dat niet in de bevoegdheden van de Raad lag, en
de bekende Pretoriase theoloog Engelbrecht beloofde veel,
maar deed weinig. Geyl had verwacht dat zij met elkaar zouden
samenwerken. Ze hadden immers de hele terugreis samen doorgebracht.
Maar Engelbrecht wilde zijn eigen weg gaan. Dit is tekenend voor
veel Afrikaners; men vindt het moeilijk om 'nee' te zeggen, teneinde
de sfeer gemoedelijk te houden. Maar uiteindelijk is de Afrikaner
"nie 'n slaaf van sy eie woord nie." Voeg daarbij de Afrikaner aangeboren neiging tot individualisme in gedachtengoed en je hebt een volk dat moeilijk samenwerkt in tijden van nood. In de tegenwoordige praktijk
leidt dit tot een gigantische versnippering binnen Afrikaner
gelederen. |
Hoe klein het Afrikanervolk is, zo groot is het aantal
clubjes en organisaties dat zich tracht in te zetten voor het behoud en
de uitbouwing van de Afrikaner taal en cultuur. De energie en de goede wil
zijn er; de saamhorigheid en continuïteit ontbreken echter dikwijls. Hij
bereikte wel wat via de Nederlands Zuid-Afrikaanse Vereniging (NZAV) en
het Algemeen Nederlands Verbond (ANV) die een paar kisten met kinderboeken
naar Bloemfontein zonden. Bij de AVRO vond hij in de persoon van
voorzitter Vogt een gewillig oor. Vogt heeft dan ook platen naar
Zuid-Afrika gezonden. Het werk was wat verdeeld, ongestructureerd en
verdere kansen werden afgesneden door de Tweede Wereldoorlog.
Pieter Geyl heeft zich na de bezetting geconcentreerd op
zijn werkzaamheden in de Verenigde Staten. Langzaam maar zeker verdween
zijn inzet voor Zuid-Afrika en de Heel-Nederlandse zaak. In zijn
hoofdwerk, De Geschiedenis van de Nederlandse Stam, een gechiedenis
van het Nederlandse taal- en cultuurgebied, ontbreekt Zuid-Afrika niet.
Het eerste deel verscheen in 1930 en het derde en laatste deel in 1937,
waarbij het verhaal liep tot 1751. Tussen 1948 en 1959 verscheen een
nieuwe uitgave in drie delen, waarbij het verhaal tot 1798 werd
gebracht.
Zijn verdienste voor Zuid-Afrika laat zich vooral gelden
op het gebied van de bewustmaking; De Nederlanders in Nederland en België
weten dat zij nauw aan de Afrikaners verwant zijn en dat dat iets is wat
consequenties heeft voor hoe men Zuid-Afrika beziet. We moeten beginnen
met elkaars talen te leren begrijpen en elkaar te ondersteunen in het
spreken en blijven schrijven van onze talen Nederlands en Afrikaans. Dit
heeft Geyl ons aangetoond.
Pieter Geyl heeft in 1938 een artikel geschreven naar
aanleiding van deze reis langs de Zuid-Afrikaanse academies. Dit artikel
is integraal opgenomen bij De Roepstem en kunt U hier inzien: "Zuid-Afrika in Diets
Verband."
Bij De Roepstem U kunt meer te weten komen
over de bovengenoemde kopstukken en de geschiedenis, toedracht en bloei
van het vroege Afrikaner nationalisme, in het artikel "De Herrijzenis van een
vertrapte Taal en Cultuur; Afrikaners 1902 - 1948."
Voorschoten, Marcel Bas