Naar hoofdbladzijde / Na hoofbladsy
  Thuis/Tuis   |   Marcel Bas   |   Nieuws/Nuus   |   Vragen/Vrae   |   Links/Skakels   |   Contact/Kontak


Artikelen en bijdragen
Artikels en bydraes

De Afrikaanse taal
Die Afrikaanse taal

De Nederlandse taal
Die Nederlandse taal

Zuid-Afrika
Suid-Afrika

De Afrikaanstaligen
Die Afrikaanstaliges

De Nederlandse cultuur
Die Nederlandse kultuur

Heel-Nederland
Groot-Nederland

Europa
Europa

De volksliederen (MP3)
Die volksliedere (MP3)

Texts in English
Tekste in Engels

Het Zwarte Piet-hoekje
Die Zwarte Piet-hoekie

Grote AF-NL woordenlijst
Groot AF-NL woordelys



U kunt hier het boek bestellen





Teken of kyk na ons besoekersboek



Volg ons ook
op Facebook

Volg ons ook op Facebook

De Roepstem
Die Roepstem




Zuid-Afrika in Diets verband

Een oproep uit 1938

- Prof. dr Geyl



Prof. dr Pieter Geyl

Behoort de Afrikaner samenleving, behoort de Afrikaner cultuur, tot de gemeenschap der Dietse volken? De onderlinge verhouding van Vlaanderen en Holland is zeker anders dan die van een van beide en Zuid-Afika. Maar een gemeenschap als waarvan ik spreek, laat velerlei mogelijkheden toe. Geschiedenis en geografische ligging vormen een samengesteld resultaat. Als men over nationale gevoelens of nationale verhoudingen spreek, moet men niet met vaste normen en enkelvoudige begrippen aankomen. Er ligt aan de Dietse verwantschap één groot feit ten grondslag: de taal. Afkomst, historische verbondenheid, dat wil zeggen feitelijke, staatkundige verbondenheid in het verleden, - dat zijn factoren die meetellen wanneer eenmaal de levende gemeenschap in het heden nog bestaat, en die kan in ons geval aan niets anders dan aan taalgemeenschap ontspringen. Of moet ik zeggen: taalverwantschap? Want het Afrikaans is een zelfstandige taal, en als ik onderscheid maak tussen de positie van de Afrikaners en die van twee andere volksgroepen in ons Diets verband, dan is het niet in de eerste plaats omdat zij aan de andere kant van de aardbol wonen (ofschoon dat zeker veel betekent), maar omdat hun taal zich van het Nederlands van de twee Europese groepen losgemaakt en een eigen ontwikkeling ondernomen heeft.

In de jaren dat de Afrikaners voor de zelfstandigheid van hun taal tegenover de onze strijden moesten, nog geen generatie geleden, richtte hun jong nationalisme juist tegen ons soms een scherpe punt. Met wat een verzengend sarcasme noemde Langenhoven allen die nog aan de band met het Nederlands gehecht bleven, "Dietse Sappen"! Hij zou zeker op de vraag naar Zuid-Afrika's plaats in het Diets verband driftig geantwoord hebben dat het met dat noch enig ander verband ter wereld iets te maken had. Volstrekte zelfstandigheid, daar ging het voor hem om, en hij en zijn tijdgenoten hadden onder de heerschappij van het school-Hollands en van de Hollandse schoolmeester zo geleden, zij moesten juist tegen die aanspraken zo hard vechten, dat niets begrijpelijker is dan dat zij ons ongeduldig uitnodigden om ons net zomin meer met hen te bemoeien als zij het zich met ons dachten te doen.
Maar die strijd is gestreden. Als taal voor het gebruik van Afrikaners in Zuid-Afrika heeft het Nederlands afgedaan, en geen sterveling die eraan denkt het weer te willen invoeren. De Afrikaner intellectueel van nu kan zijn verhouding tot het Nederlands en de Nederlandse beschaving rustig beschouwen, gevoelens van ergernis, wrok of vrees kunnen onmogelijk meer bij hem opkomen.

Wat de Nederlanders betreft, die konden het opkomen van de nieuwe taal ten koste van de heerschappij van hun eigen Nederlands indertijd ook niet zonder "gevoeligheid" aanzien. Men herinnert zich de raad die Carel Scharten aan Afrikaner dichters gaf, om liever in het engels te dichten dan in zo'n kinderachtig taaltje. Dat was ook toen wel extreem, en toch was het tegelijkertijd wel degelijk typisch. Nu zal geen Hollander of Vlaming licht meer tot een dergelijke prikkelbare laatdunkendheid tegenover het Afrikaans vervallen. De tijd heeft ook hier zijn werk gedaan. Men is gewend aan het bestaan van het Afrikaans als de taal van Hollands Zuid-Afrika, men aanvaardt het als een natuurfeit. En men kan de verhouding dus ook onbevangen bekijken.
Het Afrikaans in Zuid-Afrika een natuurfeit. Zeker. Maar de nauwe verwantschap van het Afrikaans met het Nederlands staat daar nu even onomstotelijk als een natuurfeit. De Afrikaner cultuur onafhankelijk en autonoom. Ongetwijfeld. Maar nu de Afrikaners die positie eenmaal veroverd hebben en zich in het onbetwistbaar bezit ervan weten, is er geen enkele reden meer voor hen om het verband met de oudere Europese cultuur aan welker overheersing zij zich ontworsteld hebben, af te wijzen voorzover het een natuurlijke realiteit is en hun eigen binnenste nationale kring op organische, harmonische wijze naar wijder mogelijkheden openstelt.

Zo in het abstracte zullen, geloof ik, op dit ogenblik weinig Afrikaanse intellectuelen de neiging gevoelen om tegen mijn redenering in het verzet te komen. Een nationalisme dat zich met alle geweld binnen de eigen kring zou willen opsluiten en verkeer met de rest van de wereld mijden, kan onder hen niet aarden. Zij zijn er niet minder goede nationalisten om, maar zij gevoelen juist sterk de behoefte aan voortdurend, levend contact met het Europese denken en voelen. Dragers van de Europese traditie in die verre hoek van Afrika, dat te zijn is hun trots, en dat die traditie, met behoud van haar nationale eigenheid, gedurig aan haar oorsprong gevoed moet worden, daarvan zijn zij zich heel scherp bewust. Maar practisch gesproken bedienen zij zich voor de verbinding met de Europese cultuur van het Engels. Op zichzelf kan geen verstandig mens daar iets op tegen hebben: waarin zouden de Afrikaners een zo prachtig en doeltreffend werktuig versmaden? Maar wie de toestanden daarginds kent, weet dat hier gevaren aan verbonden zijn. Zonder het zelf soms op te merken leren goede Afrikaners de wereldcultuur dikwijls al te uitsluitend met Angelsaksische ogen te zien. Ofwel hun Afrikaner cultuur blijft iets aparts, iets voor gebruik op nationale feestdagen om zo te zeggen, en iets intiems, terwijl voor de wereld van de geest en voor de wereld van arbeid en techniek het Engels dient; ofwèl, erger nog misschien, hun Afrikaner cultuur wordt van Engelse begrippen en hun Afrikaanse van Engelse termen en wendingen doordrongen.
Het beste middel om zich hiertegen te handhaven, om een evenwicht te bewaren, heeft de Afrikaner gemeenschap in haar Diets verband. Door zich hun Nederlandse oorsprong te herinneren, maar vooral door met het levende Nederland en Vlaanderen van nu voeling te houden en niet enkel voor letterkundig genot, maar voor wetenschap, techniek, lering op alle mogelijk gebied, Nederlands te kunnen lezen, kunnen de Afrikaners hun cultuur het best volgens haar eigen wetten, organisch, in Europese zin verbreden.

Theoretisch, zeg ik nogmaals, geloof ik dat deze denkbeelden in Zuid-Afrika niet veel bestrijding zullen ondervinden. Niet alleen zijn, zoals ik al opmerkte, het wantrouwen en de prikkelbaarheid ten opzichte van de Hollanders en het Nederlands daarginds vrijwel verdwenen, maar de betekenis van het verband wordt ook positief meer en meer erkend. De redenering dat men de Afrikaner cultuur toch niet in 1875 moet laten beginnen, dat men toch werkelijk een ouder en een rijker verleden heeft, dat men zichzelf schade doet door die schatten weg te werpen of te verwaarlozen, wordt aan alle kanten gehoord. Opwekkingen om meer Nederlands te lezen worden met instemming begroet. De vraag blijft, of er voldoende gedaan wordt om de praktijk met die theorie in overeenstemming te brengen.

Eerlijk gezegd is het voor mij geen vraag. Er wordt niet voldoende moeite gedaan. Nederland's houding tegenover Zuid-Afrika is ook niet altijd de juiste geweest. De Vrijheidsoorlogen hebben hier een geweldige weerklank gevonden, maar de prachtige ontwikkeling die uit de nederlaag van 1902 ontsproten is, werd hier langzaam en laat begrepen; dat ze gepaard ging met de vervanging van het Nederlands door het Afrikaans bemoeilijkte de zaak natuurlijk zeer. In het algemeen gesproken trouwens is de Nederlandse beschaving in haar taak ten opzichte van de Dietse gemeenschap - dit geldt voor Vlaanderen misschien nog meer dan voor Zuid-Afrika - te kort geschoten. Het bewustzijn van die taak is pas in de laatste tijd ontwaakt.

Toelichting

Professor doctor Pieter Geyl was de meest enthousiaste en meest onderlegde academische voorstander van meer eenheid tussen de Nederlanden. De in 1966 overleden historicus - schrijver van o.m. het standaardwerk De Geschiedenis van de Nederlandse Stam - zag Nederland en Vlaanderen mede door hun taal en hun culturele - niet alleen staatkundige - geschiedenis, als eenheid. Ze dienen in staatsverband herenigd te worden. Vlamingen en Nederlanders zijn volgens hem één volk, ondanks dynastieën van op beheersing en behoud van gebieden gebrande koningshuizen, ondanks regeringen en strategische pogingen van de omringende landen om de Nederlanden te splijten en gespleten te houden. Er is sprake van één volk, ondanks de overwinning van het Protestantisme in het Noorden en het Katholicisme in het Zuiden. Bij deze Heel-Nederlandse zienswijze hoorde - en hoort - natuurlijk de wens tot het aanhalen van zo nauw mogelijke contacten met de volksbroeders in Zuid-Afrika, de Afrikaners.

In 1938 was de verbreiding en verheviging van het Afrikaner nationalisme in een stroomversnelling geraakt door de indrukwekkende herdenking van de Grote Trek die 100 jaren daarvoor was volbracht. Deze Simboliese Ossewatrek schudde de Afrikaners over het gehele land wakker en ontstak in hen de liefde voor eigen taal en cultuur. Intellectuelen hadden de heropleving zien aankomen, zij omarmden deze uitbundigheid voor wat eigen is met alle energie die zij hadden en vervatten die in hun poëzie, proza, staatkunde en andere wetenschappen. Geyl bezocht Zuid-Afrika van augustus t/m december 1937 waar hij lezingen aan universiteiten hield. Hij ontmoette er intellectuelen, was deel van deze heuglijke ontwikkelingen en bracht, vol ideeën, zijn indrukken mee naar Nederland om o.m. deze bijdrage te leveren aan een uitgave uit 1938 van de Elckerlyc-boekjes: 1938; Kroniek van Zuid-Afrika, red. dr J. Haantjes.

Zoals gebruikelijk was voor de tijd vóór de Duitse Bezetting, gebruikt Geyl de term Diets in plaats van Heel-Nederlands. Beide bijvoegelijke naamwoorden willen niets anders zeggen dan dat iets betrekking heeft op die landen en streken waar hoofdzakelijk een vorm van het Nederlands wordt gesproken. Het Afrikaans en de Afrikaners zijn door hun gemengde afkomst niet expliciet Diets te noemen, maar ze hebben weldegelijk een Dietse oorsprong en hun taal is vrijwel volledig Diets.
Helaas hebben de Duitse bezetters in Nederland de term Diets misbruikt door Dietsch synoniem aan Deutsch te maken en zodoende de Nederlanders en Vlamingen te betrekken bij hun perfide rassenleer, en hen in te lijven bij het Duitse Rijk. De Dietse mensen moesten Duitse wetten en het Duitse gezag aanvaarden. Zo moest het Dietsch Studenten Verbond (DSV) kort na de Nederlandse capitulatie trouw zweren aan het Duitse Rijk. De meeste leden bedankten hiervoor en ondertekenden de trouwverklaring aan Duitsland niet. Ergo, zij moesten onderduiken. Dankzij de Duitsers is de Dietse beweging geperverteerd en tot op de dag van vandaag effectief met de grond gelijk gemaakt!

Met het handig omvormen van de connotatie van 'Diets' als 'West-Germaans' tot 'Arisch', was de culturele Anschluss compleet.
Mij dunkt echter dat de term Diets zo lang in onbruik is geraakt dat hij bij de meeste mensen niet meer de negatieve bijklank heeft en heringevoerd kan worden om aan te duiden wat de Nederlanders, Vlamingen en Zuid-Afrikaners inzonderheid bindt. In Zuid-Afrika is deze term niet omstreden zodat ik niet meen een omstreden daad te stellen door deze tekst van de vroege Pieter Geyl, waar dikwijls aan de Dietse talen en volken wordt gerefereerd, integraal te publiceren. Moge de Dietse gedachte - d.w.z. de erkenning van Nederland, België, Luxemburg en Afrikaanssprekend Zuid-Afrika als culturele eenheid - door toedoen van deze webstek beter begrepen worden!

Marcel Bas.





Is het zelfs nu sterk en algemeen genoeg om te bewerken dat de duizenden Nederlandse landverhuizers, die zich in de laatste jaren in Zuid-Afrika neergezet hebben, hun roeping tegenover de Dietse gedachte - elk in zijn kring en op de natuurlijkste, bescheidenste wijze: ik denk volstrekt niet aan propaganda - steeds vervullen? Toch is er in dit opzicht wel degelijk iets veranderd. Zelfs de Nederlandse regering, die vroeger op het engste staats-standpunt placht te staan en van de stamgedachte een angstige afschuw had, schijnt tegenwoordig bereid te zijn om cultuurwerk op de grondslag van die gedachte te steunen. Een zwakheid aan deze kant is nog, dat men van de moderne Afrikaanse letterkunde en cultuurbeweging in het algemeen te weinig notitie neemt. Ook daar worden trouwens wel pogingen tot verbetering in het werk gesteld, en daar zal op den duur de regering, als het haar ernst is, allicht het meeste kunnen doen.

Maar voor de Afrikaners kan, als ik het wel zie, wat Nederland doet of laat, de doorslag niet geven. Zij hebben voor hun eigen zelfstandige ontwikkeling de Nederlandse cultuur nodig. En dan is het natuurlijk een zaak van betekenis, dat de Nederlandse cultur tegenwoordig niet enkel meer op Holland rust: ze heeft door de ontwakening van Vlaanderen een bredere grondslag gekregen. In sommige opzichten moet de band met Holland, het eigenlijke stamland, en waar de godsdienst vandaan komt, nauwer blijven; maar in het jonge, nationaal-bewuste van Vlaanderen, dat ook zijn strijd heeft moeten voeren, zitten voor Zuid-Afrika juist waardevolle en aantrekkelijke elementen. In ieder geval: de wens moet van Zuid-Afrika uitgaan en Zuid-Afrika moet de inspaning doen, in zijn eigen belang, om het Diets verband tot een realiteit te maken. En, zei ik, het doet niet genoeg.
De fout ligt in het onderwijs. Hoe na is het Afrikaans aan het nederlands gebleven! En nu het zich tot cultuurtaal ontwikkeld heeft, is het er zelfs nader aan gekomen. Want de schrijvers van Afrikaans, niet enkel de letterkundigen, maar vooral ook de journalisten, hebben, gedeeltelijk omdat ze het zo wilden, gedeeltelijk omdat het niet anders kon, ruim uit het Nederlands geput. Geen Hollander of Vlaming kan moeite hebben met een Afrikaanse krant; na twee dagen ten hoogste is hij eraan gewend; en zonder bezwaar lopen ook gesprekken met ontwikkelde Afrikaners, waarin elk zijn eigen taal spreekt; als een Nederlander een toespraak of een redevoering in het Afrikaans hoort, volgt hij ieder woord. Maar de gemiddelde Afrikaner leest toch geen Nederlands; verbeeldt zich dat het moeilijk en vreemd is. De boekwinkels bieden hem aan alle kanten Engelse boeken te kust en te keur, goede en slechte, een overvloed, en goedkoop. Om Nederlandse boeken te vinden moet hij de weg kennen, hij moet zich de moeite getroosten, alle initiatief moet van hem uitgaan. Er is hier een wisselwerking. De Afrikaner leest weinig Nederlands; daarom durven de boekwinkels weinig in voorraad nemen. Omdat de boekwinkels weinig in voorraad hebben, leest de Afrikaner weinig Nederlands. Het punt om die vicieuze cirkel te doorbreken, ligt in het onderwijs.

Bij de grote hervorming van nog maar een twintigtal jaren geleden, toen het Afrikaans als voertaal de plaats van het Hollands kwam innemen, is het beginsel van de onverbrekelijke verbondenheid van Afrikaans en Hollands wel erkend. Aan de universiteiten wordt het ook bij de studie van het Afrikaans in praktijk gebracht. Maar op de scholen is de praktische toepassing van het begin af ongelukkig geweest, en ofschoon daarin sedert kort wel enige verbetering is gekomen, dat is toch altijd nog het punt waar het aan hapert. Ik geloof niet dat ik overdrijf, wanneer ik zeg dat op de meeste scholen (en ik bedoel Afrikaans-medium-scholen) het Hollands in de Afrikaanse les aan de kinderen vrijwel zonder resultaat voorbijgaat. Dat komt doordat de behandeling te zuiver letterkundig is en zonder voldoende voorbereiding geschiedt. De twee talen staan zo dicht bij elkaar; het zou mogelijk zijn om Afrikaner kinderen spelenderwijs met het schriftbeeld van het Nederlands vertrouwd te maken, zodat zij het leerden lezen voor hun genoegen (leren schrijven en spreken laat ik daar: leren lezen zou genoeg zijn). Maar door een goed bedoeld maar onpractisch ingericht leerplan wordt de kans om in de eigen taal een sleutel tot een Europese cultuur te krijgen almaar door verzuimd en generaties van kinderen zijn nu al opgegroeid, die ofschoon ze zoveel sterker in hun Afrikaans staan dan hun voorgangers uit de Hooghollandse tijd, zich volslagen vreemd tegenover het Nederlands voelen. Ofschoon zeg ik; want als men aan de mogelijkheden denkt die het Afrikaans in zich bevat, dan ligt hier een schrijnende tegenstelling.
Alle Afrikaner onderwijsdeskundigen, alle intellectuelen durf ik wel te zeggen, geven toe dat er hier iets niet in orde is. Maar de toestand dat een onderwijsregeling algemeen afgekeurd wordt en toch jaren, ja geslachten, voortduurt, terwijl over verschillende methoden van verbetering gekibbeld wordt, is ook buiten Zuid-Afrika maar al te bekend. Maar het gaat hier wel om een zeer groot belang. Het gaat vooral hierom of Zuid-Afrika met het Diets verband waartoe het van nature nog altijd behoort, wezenlijk zijn voordeel doen zal. De letterkundigen zeker, die vinden de weg tot het Nederlands wel. Is het genoeg als dichters en schrijvers hun taal en hun geest in de omgang van het Dietse letterkundig leven verrijken? Ik geloof dat er zelfs een gevaar bestaat voor een vervreemding tussen hen en hun Afrikaner lezers, als die zelf aan die omgang geheel vreemd blijven. Maar het is vooral hierom niet genoeg, dat tenslotte het leven, het geestelijk leven, het maatschappelijk leven, net nationale leven, zoveel meer dan letterkunde nodig heeft. En op al die andere gebieden is het contact nog geringer, nog meer louter individueel.

Wie als Dietsvoelend intellectueel, 't zij Afrikaner of Nederlander, de toestand beschouwt, kan niet bij enkel beschrijven en ontleden blijven. Wij zijn nog aan elkaar verbonden, wij maken nog deel uit van een gemeenschap die aan elks nationale cultuurkracht ruimer mogelijkheden biedt. Maar wij verwaarlozen die mogelijkheden nog te veel. Kleine volken als wij zijn in een wereld waarin massavorming zich meer en meer doet gelden, kunnen wij onze ontwikkling niet op haar beloop laten. Wij moeten trachten aan onze toekomst te werken. Wij moeten onze zwakheden en tekortkomingen in het oog vatten en met wil en beleid pogen onze mogelijkheden te verwezenlijken. Dat kan het Diets verband ons alle drie versterken. Anders zal het niet gaan.

PROF. DR P. GEYL.

Hierdie bladsy is op Die Roepstem gepubliseer op 20 November 2001




Tweeten
Twiet




  Naar boven  |  Marcel Bas, Voorschoten, Nederland   |  © Kopierecht M.R. Bas   |   Volg ons ook op Facebook   Stuur ons een bericht / Stuur ons