|
'Tussen 'n klip en 'n harde plek'
Taalbehoud en identiteit bij de Bruinmense
Door Marcel Bas
PDF-weergave
|
Vorie Jirre is alman gelyk.
Of jy arm is of altemit ryk,
die Jirre het die hele mense gekom maak:
Hy sallie selle agter alman kyk.
Spreuken 22:2, vertaald in Griekwa-Afrikaans. Ontleend aan: Innie skylte vannie Jirre (2000) door Hans du Plessis
De Bruinmense, vroeger ‘Kleurlingen’ geheten, maken met 4,6 miljoen zielen meer dan de helft uit van de Afrikaanstaligen in Zuid-Afrika. Ze vormen er
de op drie na grootste raciale groep en komen voor een groot deel voort uit de Zuid-Afrikaanse oerbevolking en Hollandse kolonisten. De overheid marginaliseert hun moedertaal, het
Afrikaans, en sluit hen uit van positieve discriminatie omdat zij niet zwart zijn. Over dit lot horen wij maar weinig. Hoe komt dit?
Etnische achtergrond
Bruinmense vormen een oude gemeenschap. In 1652 zette Jan van Riebeeck voet aan wal in de Kaap de Goede Hoop. Uit verbintenissen tussen V.O.C.-mensen en inheemse
KhoiSan-vrouwen werden gemengde kinderen geboren. Hun nageslacht vormde nieuwe, etnische gemeenschappen die later aangevuld werden met vermenging met slaven uit Azië, en nog veel later met nageslacht geboren uit contact tussen Europese en Bantoevolkeren. Hun taal was Kaaps-Hollands; thans wordt die Afrikaans genoemd.
Tijdens de apartheid werden zij tezamen met de eveneens oude, Afrikaanssprekende (islamitische) Kaapse Maleiers gemakshalve geclassificeerd als ‘Kleurling’. Dat is
nu voorbij. Het Afrikaanse woord ‘Kleurling’ is te stigmatiserend geworden, dus noemen velen zichzelf Bruin
Een Griekwa, gefotografeerd door schrijver Scott Balson
| |
of gebruiken zij bij wijze van ‘therapeutisch
lenen’ (Haspelmath 2009) het Engelse etiket Coloured. De Bruine groepen zijn onderling nogal divers: behalve de meeste Bruinmense, die
in en rond Kaapstad en in de Oost-Kaap wonen, kennen we veel noordelijker de Griekwa- en Oorlam-stammen, en in Namibië de Rehoboth-basters.
Hun dialecten verraden elk verschillende historische stadia van taalvermenging van ouder Hollands met talen als Khoi en Engels. De Kapenaars spreken een sterk met
het Engels vermengde variëteit, terwijl de mensen op het platteland en in de Oost-Kaap relatief minder aan het Engels ontlenen. De Bruinmense in Durban
(KwaZulu-Natal) spreken hoofdzakelijk Engels.
Taalbehoud
De door de overheid aangejaagde afschaffing van het Afrikaans raakt zowel Afrikaners als Bruinmense. Toch zijn de vele pro-Afrikaanse clubs hoofdzakelijk Afrikanerinitiatieven met een
ondervertegenwoordiging van Bruinmense. Omdat Bruinmense veelal arm zijn hebben zij de middelen noch de tijd om zich in te zetten voor hun culturele belangen. Hun
armoede heeft niet alleen grote gevolgen voor Afrikaanse taalbeleving maar ook voor taalbehoud: twee studies (Anthonie 2009, Fortuin 2009) hebben aangetoond dat
Leden van de Rehoboth-bastergemeenschap voeren een volksdans op
| |
stedelijke Bruine gemeenschappen in Kaapstad en Port Elizabeth het Afrikaans voor het Engels verruilen. Een andere studie toont aan dat plattelandsgemeenschappen die
socio-economisch van Afrikaanstalige Afrikanergemeenschappen afhankelijk zijn, hun moedertaal trouw blijven (vgl. Thutloa & Huddlestone 2011).
Deze taalverschuivingen hebben dus een socio-economische achtergrond. Stedelijke taalverschuiving wordt gevoed door de opvatting dat Engelstaligen betere
socio-economische toekomstperspectieven hebben (Anthonie 2009, Fortuin 2009). In het nieuwe Zuid-Afrika is het Engels de taal van de nieuwe stedelijke elite
van zwarte mensen, en veel stedelijke Bruinmense voeden hun kinderen Engelstalig op zodat deze betere banen kunnen vinden.
Belangenbehartiging
Ras en sociale klasse overlappen elkaar vaak in Zuid-Afrika. In de twintigste eeuw werden de Bruinmense tezamen met de zwarte bevolking als tweederangsburgers
behandeld, terwijl hun Engelstalig onderwijs ontzegd werd (Steyn 1987). Thans worden zij, t.g.v. positieve discriminatie voor zwarten, tezamen met blanken op
de arbeidsmarkt als tweederangsburgers behandeld, terwijl Afrikaanstalig onderwijs schaars wordt (Giliomee & Schlemmer 2006).
“Een veelgehoorde klacht onder
Bruinmense is dat zij vroeger ‘niet blank genoeg’ waren, en nu ‘niet zwart genoeg’ zijn om te kunnen profiteren van emancipatieprogramma’s”
| |
Een veelgehoorde klacht onder
Bruinmense is dan ook dat zij vroeger ‘niet blank genoeg’ waren, en nu ‘niet zwart genoeg’ zijn om te kunnen profiteren van nationale emancipatieprogramma’s
(Adhikari 2005).
De gekozen overlevingsstrategieën zijn uiteenlopend: ‘chronisch arme’ Bruine groepen worden nog sterker op hun Afrikaanstalige gemeenschappen teruggeworpen, blijven
Afrikaanstalig en identificeren zich sterker met hun etnische achtergrond (vgl. Isaacs-Martin 2014). Maar zij die zicht hebben op socio-economische verbetering
kunnen ervoor kiezen Engelstalig te worden of evenwichtig tweetalig te worden. De laatstgenoemden kunnen met het Engels en het Standaardafrikaans werk vinden
en zich binnen sociaal prestigieuze Afrikaanstalige netwerken bewegen. Zij zijn vaak stadsbewoners en kunnen van vitaal belang zijn voor het Afrikaans, dat met
prestigeverlies kampt. Immers, door de taal breed te blijven gebruiken kunnen zij zich met de Afrikaners inzetten voor behoud en gebruik van het Afrikaans als
taal met hogere status. Hun aantallen zijn echter nog niet groot.
Bruinmense beschikken niet over de invloedrijke netwerken waarmee zwarten en blanken hun eigen belangen onder de aandacht
brengen. Regelmatig moet de vooral door en voor Afrikaners opgerichte Solidariteit Beweging voor Bruinmense in de bres springen als zij verwikkeld zijn in
geschillen met de staat. Daarnaast heerst bij alle rassen al eeuwenlang de idee dat Bruinmense een meng- of tussenras vormen (Adhikari 2005). Dit verhindert
de oprichting van zelfbewuste, etnische organisaties door en voor Bruinmense. Bruinmense kennen tevens niet die opvallende, wijd vertegenwoordigde en
internationaal bekende organisaties
waar
Afrikaners over beschikken. De luidruchtige, in 2014 opgerichte Kullid Foundation is echter wel opvallend.
Voor haar is Zuid-Afrika dan ook geen Regenboognatie maar een ‘Zebranatie’, waar vooral blank en zwart aan hun trekken zouden komen.
Ras en taalpolitiek
Ras is en blijft dus erg belangrijk in Zuid-Afrika. Om bij de groeiende zwarte, Engelstalige elite aansluiting te vinden kiezen sommige Bruinmense voor een ‘zwarte’
dus Engelstalige identiteit. De regering moedigt zo’n keuze aan want de regeringspartijen ANC en SACP constateren telkens dat de meeste zwarten op hen stemmen,
terwijl Bruinmense en blanken toenemend op de DA (Democratische Alliantie) stemmen. Zich als zwart gevoelende Bruinmense zouden dan eerder op de regeringspartijen
stemmen. Niettemin zien de meeste Bruinmense zich als een aparte etnische groep.
Voor Afrikaners en Bruinmense is de Afrikaanse taal een belangrijke gemeenschappelijkheid. Tijdens de apartheid was ze echter ook een splijtzwam.
Afrikanerregeringen poogden zich het Afrikaans toe te eigenen. Men vond dat de ‘gemengde’ Bruinmense een bastaardtaal spraken die het Afrikaans als serieuze,
idealiter zuivere taal tekortdeed (Odendaal 2012). Toegegeven, Bruine variëteiten kennen veel Engelse leenwoorden, maar ook hun klanken en grammatica’s werden
gestigmatiseerd als van lage komaf en als minderwaardig (Kriel 1997).
Taalstandaardisering moest geënt zijn op een blanke, op het Nederlands gelijkende modeltaal
(Steyn 1987).
Heindrich Wyngaard, intellectueel en schrijver
| | Echter, ook Bruinmense koesteren tot op de dag van vandaag hun taal. Hun taalbelangen worden tegenwoordig dan ook zwaar meegewogen binnen commissies
en universiteitsfaculteiten die de taal van haar rassenstigma proberen te ontdoen. Daar hebben ook Bruinmense nu leidende functies. Verder probeert men de
standaardtaal, het Standaardafrikaans, te ‘herstandaardiseren’ door voorzichtig elementen uit de omgangstaal
(vaak geassocieerd met Bruine variëteiten) aan voorgeschreven woordenlijsten toe te voegen (Odendaal 2012). Omgangstaal heeft per definitie laag
prestige, dus of dergelijke herstandaardisering de reeds dalende status van het
Standaardafrikaans goed
zal doen, valt te betwijfelen. In ieder geval is onder brede lagen van de Bruine gemeenschap het
vroegere blanke stigma van het Standaardafrikaans inmiddels niet meer relevant en doen lokale en etnische variëteiten van het Afrikaans prima dienst als
groepssolidariteitstaal (vgl. McCormick 2012; Thutloa & Huddlestone 2011).
Conclusie
Pro-Afrikaanse organisaties zetten werkelijk alles op alles om de Afrikaanse taal te behouden. Echter, het nut en prestige van het Afrikaans slinken doordat de taal
allerlei domeinen aan het Engels verliest en er een nieuwe, Engelstalige, elite wordt gecreëerd. Als niet het Afrikaans maar het Engels de achtergestelde doch
getalsmatig sterkere Bruinmense socio-economische voordelen biedt, dan zullen velen hunner voor het Engels kiezen, zoals verstedelijkte Afrikaners dat vlak na de
Boerenoorlog deden (Pienaar 1932). Dit betekent een reusachtig verlies aan vitaliteit van het Afrikaans en dus van een belangrijk deel van de Bruine identiteit.
Dit wordt alles verergerd nu Bruinmense ten gunste van
zwarte gegadigden op de arbeidsmarkt gediscrimineerd worden. Zij bevinden zich dus tussen twee vuren – tussen ’n klip en ’n harde plek – en kunnen moeilijk
met behulp van het Afrikaans een nieuwe middenklasse vormen.
Het is dus van
groot belang voor de taal dat zij haar nut en vertegenwoordiging in het onderwijs en in de arbeidsmarkt kan behouden en dat de stem van de Bruine gemeenschap nog
beter gehoord wordt. Onder de huidige ANC-SACP-regeringen zal hier weinig van terechtkomen. Een veel sterkere DA zou hierin verandering kunnen brengen, maar zo’n
scenario is vooralsnog niet nabij.
Geraadpleegde literatuur
Adhikari, Mohamed. Not White Enough, Not Black Enough: Racial Identity in the South
African Coloured Community. Athens: Ohio University Press, 2005.
Anthonissen, Christine. “Bilingualism and Language Shift in Western Cape Communities.”
Stellenbosch Papers in Linguistics PLUS, Vol. 38, 2009: 61-76.
Fortuin, Esterline. Language Shift from Afrikaans to English in “Coloured” Families in Port
Elizabeth: Three Case Studies. MA-scriptie. Stellenbosch: scholar.sun.ac.za, 2009.
Giliomee, Hermann and Lawrence Schlemmer. ‘n Vaste plek vir Afrikaans: Taaluitdagings
op kampus. Stellenbosch: SUN Pers, 2006.
Haspelmath, Martin. “Chapter II: Lexical borrowing” in Martin Haspelmath en Uri Tadmor
(red.), Loanwords in the World’s Languages: a Comparative Handbook. Berlijn: De Gruyter Mouton, 2009: 50.
Isaacs-Martin, Wendy. “National and Ethnic Identities: Dual and Extreme Identities amongst
the Coloured Population of Port Elizabeth, South Africa.” Studies in Ethnicity and
Nationalism, 14 (1), 2014: 55-73.
Kriel, M. “Taal en Sedes: die nasionalistiese en religieus-morele waardes onderliggend aan
taalpurisme.” Suid-Afrikaanse Tydskrif vir Linguistiek, 15 (3) 1997: 75-85.
McCormick, Kay. Language in Cape Town’s District Six. Oxford: Oxford University Press,
2002.
Odendaal, Beatrix. Die Herstandaardisering van Afrikaans: ‘n Praktiese benadering met die
AWS as gevallestudie. Ph.D.-dissertatie. Stellenbosch: scholar.sun.ac.za, 2012.
Pienaar, E.C. Taal en poësie van die Twede Afrikaanse Taalbeweging. 1919. Kaapstad:
Nasionale Pers Beperk, 1931.
Plessis, Hans du. Innie skylte vannie Jirre: Griekwapsalms en ander gedigte. Pretoria:
Lapa Uitgewers, 2000.
Prins, J. De beknelde kleurling: Zuid-Afrika’s vierstromenbeleid. Assen: Van Gorcum &
Comp. n.v., 1957.
Steyn, J.C. Trouwe Afrikaners: aspekte van Afrikanernasionalisme en Suid-Afrikaanse
taalpolitiek 1875-1938. Kaapstad: Tafelberg, 1987.
Thutloa, Alfred Mautsane & Kate Huddlestone. “Afrikaans as an index of identity among
Western Cape Coloured communities.” Stellenbosch Papers in Linguistics, vol. 40, 2011, 57-73.
Van Rensburg, Christo (ed.). Afrikaans in Afrika. Pretoria: J.L. van Schaik Akademies, 1997.
Hierdie artikel is geskryf op 17 September 2016 en was gepubliseer in die Taalverdediging Nieuwsbrief 3/2016.
|
|
|